ECLI:NL:RBOVE:2024:5154

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
10955136 \ CV EXPL 24-747
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkrediet en ambtshalve toetsing bij Stadsbank Oost Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen het openbaar lichaam Stadsbank Oost Nederland en een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 30 april 2024, waarin de kantonrechter Stadsbank de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de vraag of er sprake was van consumentenkrediet en of zij voldeed aan de wettelijke informatieplichten. Stadsbank heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een ESIC-formulier, waaruit bleek dat zij aan de kredietwaardigheidstoets had voldaan. Echter, de kantonrechter oordeelde dat Stadsbank niet had voldaan aan de informatieplicht van artikel 7:61 BW, omdat niet alle wettelijk verplichte informatie in de kredietovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter besloot de sanctionering achterwege te laten, omdat de kredietovereenkomst nog doorliep en de gedaagde nog steeds maandelijkse termijnen moest voldoen. De vordering van Stadsbank werd afgewezen, omdat de vervroegde opeising niet had plaatsgevonden. Stadsbank werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 10955136 \ CV EXPL 24-747
Vonnis van 25 juni 2024
in de zaak van
het openbaar lichaam
STADSBANK OOST NEDERLAND,
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: Stadsbank,
gemachtigde: M. Steghuis,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen, tegen [gedaagde] is verstek verleend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 april 2024
- de akte na tussenvonnis van Stadsbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter Stadsbank in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of er sprake is van consumentenkrediet in de zin van titel 2A van boek 7 BW. Verder is zij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieplichten van artikel 7:60, 7:61 BW en de kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 Wft. Tot slot is zij in de gelegenheid gesteld om de ingebrekestelling en opeisingsbrief te overleggen, waaruit blijkt dat het krediet vervroegd is opgeëist.
2.3.
Stadsbank heeft het ESIC-formulier overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft voldaan aan artikel 7:60 BW. Ook heeft zij correspondentie overgelegd waaruit blijkt welke stukken zijn opgevraagd bij [gedaagde] ten einde de kredietwaardigheid van [gedaagde] te toetsen. Hieruit blijkt dat Stadsbank heeft voldaan aan haar kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 Wft.
2.4.
Ten aanzien van de informatieplicht van artikel 7:61 BW overweegt de kantonrechter als volgt. Niet is gebleken dat alle wettelijk verplichte informatie is opgenomen in de kredietovereenkomst zelf. Alle in het tweede lid genoemde informatie moet in de overeenkomst worden opgenomen en het enkel opnemen van deze informatie in het ESIC-formulier is hiervoor niet voldoende. De kantonrechter is van oordeel dat Stadsbank deze plicht heeft geschonden. Zij zal de sanctionering hierop echter in dit geval achterwege laten. Zoals hierna zal worden overwogen blijkt namelijk dat de overeenkomst nog doorloopt en [gedaagde] dus nog steeds de maandelijkse termijnen moet voldoen en dus niet verplicht is om het krediet ineens terug te betalen.
2.5.
De door Stadsbank overgelegde aanmaningen voldoen namelijk niet aan de verplichte ingebrekestelling in de zin van de wet. In deze brieven wordt namelijk met geen woord gerept over de consequentie van het te laat betalen, namelijk de vervroegde opeising. Ook blijkt uit de overgelegde brieven niet dat aan [gedaagde] is gecommuniceerd dat het krediet vervroegd is opgeëist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vervroegde opeising niet heeft plaatsgevonden en de kredietovereenkomst daarom nog doorloopt. Dat betekent dat de grondslag van de vordering wegvalt en de vordering daarom zal worden afgewezen.
2.6.
Stadsbank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt Stadsbank tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024. (SK)