ECLI:NL:RBOVE:2024:5155

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
11081624 \ CV EXPL 24-1645
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkrediet en ambtshalve toetsing van kredietovereenkomst met niet rechtsgeldig vervroegd opgeëist krediet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen BNP Paribas Personal Finance B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. BNP heeft gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.424,78, voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. De gedaagde heeft volgens BNP toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst door termijnbedragen niet tijdig te betalen. BNP heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft voldaan aan de wettelijke eisen voor kredietverlening, waaronder de kredietwaardigheidstoets.

De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat BNP niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 7:61 BW, omdat niet alle verplichte informatie in de kredietovereenkomst is opgenomen. Ondanks deze schending heeft de kantonrechter besloten de sanctionering achterwege te laten, omdat de vordering nog niet opeisbaar is. De rechter oordeelt dat het krediet niet rechtsgeldig vervroegd is opgeëist, omdat de voorwaarden hiervoor niet zijn nageleefd. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van BNP wordt afgewezen en dat de kredietovereenkomst nog steeds van kracht is. BNP wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11081624 \ CV EXPL 24-1645
Vonnis van 25 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
BNP PARIBAS PERSONAL FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen BNP,
gemachtigde: Jongejan & Wisseborn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
BNP heeft bij dagvaarding gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 4.424,78, (bestaande uit een bedrag van
€ 4.460,03 aan hoofdsom en een bedrag van € 414,75 aan rente, verminderd met € 450,00 aan betaling), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.460,03 vanaf 24 april 2024 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Ter onderbouwing van die vordering heeft BNP gesteld dat zij aan [gedaagde] een geldlening heeft verstrekt ten bedrage van € 7.219,20, inclusief kredietvergoeding. Volgens BNP is [gedaagde] jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de geldleningsovereenkomst doordat [gedaagde] termijnbedragen niet tijdig heeft betaald.
2.3.
BNP heeft het ESIC-formulier overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft voldaan aan artikel 7:60 BW. Ook heeft zij de stukken overgelegd die zijn in het kader van de kredietwaardigheidstoets van [gedaagde] heeft opgevraagd. Hieruit blijkt dat BNP heeft voldaan aan haar kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 Wft.
2.4.
Ten aanzien van de informatieplicht van artikel 7:61 BW overweegt de kantonrechter als volgt. Niet is gebleken dat alle verplichte informatie is opgenomen in de kredietovereenkomst zelf, zoals wettelijk verplicht. Dit ziet op de informatie genoemd in artikel 7:61 lid 2 onder e, j, m, n, q, r en s BW. De kantonrechter is van oordeel dat BNP deze plicht heeft geschonden. Hij zal de sanctionering hierop echter in dit geval achterwege laten. Zoals hierna zal worden overwogen blijkt namelijk dat de overeenkomst nog doorloopt en [gedaagde] dus nog steeds de maandelijkse termijnen moet voldoen en dus niet verplicht is om het krediet ineens terug te betalen.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het krediet niet rechtsgeldig vervroegd is opgeëist. De grondslag hiervoor is namelijk artikel 6c van de algemene voorwaarden en dit beding is een niet toegestaan beding als bedoeld in artikel 7:77 lid 1 onder c sub 1 BW. In het betreffende beding is namelijk niet opgenomen dat de achterstand moet zien op één vervallen termijn die vervolgens twee maanden achterstallig is. Ook is in dit beding niet opgenomen dat bij een dergelijke achterstand het krediet vervroegd kan worden opgeëist. BNP heeft in de dagvaarding gesteld dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij artikel 7:77 BW en daarom eenvoudige bewoording heeft gebruikt in het beding. Dit maakt het oordeel echter niet anders. De hiervoor genoemde afwijking is simpelweg niet toegestaan in de wet en ziet overigens niet op een louter grammaticale afwijking van de wet. Omdat BNP zich hierover al heeft uitgelaten in de dagvaarding, hoeft zij niet de gelegenheid te krijgen op dit oordeel te reageren.
2.6.
De conclusie is dan ook dat het krediet niet rechtsgeldig vervroegd is opgeëist. Dit betekent dat de grondslag van de vordering is komen te vervallen, de kredietovereenkomst nog onder dezelfde voorwaarden doorloopt en de vordering zal worden afgewezen.
2.7.
BNP zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt BNP tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024. (SK)