ECLI:NL:RBOVE:2024:5349

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/305042 / HA RK 23-122
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg – van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake Lijst Geldelijke Regelingen voor ruilverkaveling Staphorst

In deze eindbeschikking op het beroep van verzoekers betreffende de Lijst Geldelijke Regelingen (LGR) voor de ruilverkaveling Staphorst, oordeelt de rechtbank dat niet teruggekomen wordt op haar bindende eindbeslissing inzake verrekening van een andere dan agrarisch waarde. De rechtbank stelt een te verrekenen bedrag vast wegens toedeling van minder voor aardappelteelt geschikte gronden dan waren ingebracht, en stelt te verrekenen bedragen vast wegens wortel- en schaduwwerking, conform de akte van de Uitvoeringscommissie Staphorst. De procedure omvat een tussenbeschikking van 1 mei 2024, waarin de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende gronden zijn om in afwijking van de peildatum een andere dan agrarische waarde te verrekenen. De UC heeft gereageerd op deze tussenbeschikking, maar de rechtbank heeft deze reactie niet in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de UC ten onrechte een perceel van 5.7 ha niet heeft meegeteld bij de berekening van de oppervlakte voor aardappelteelt geschikte grond. Dit heeft geleid tot een lagere toedeling dan inbreng, wat verrekend moet worden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de kosten voor het geschikt maken van het perceel voor aardappelteelt hoger zijn dan de opbrengsten, en dat verzoekers geen schade lijden. De LGR wordt gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag van € 23.000,00 voor verzoekers en een te betalen bedrag van € 3.928,00 voor de Diaconie van de HHG. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/305042 / HA RK 23-122
Beschikking van 18 oktober 2024
in de zaak van

1.[verzoekster] ,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[verzoeker 1],
te [woonplaats 1] ,
3.
[verzoeker 2],
te [woonplaats 2] ,
verzoekers,
hierna samen te noemen: [verzoekers] ,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE STAPHORST,
zetelende te Zwolle,
hierna te noemen: de UC,
en

1.[derde belanghebbende 1] ,

te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [derde belanghebbende 1] ,
2.
[derde belanghebbende 2],
te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [derde belanghebbende 2] ,
3.
DIACONIE V/D HERSTELD HERVORMDE GEMEENTE TE STAPHORST,
te Punthorst,
hierna te noemen: Diaconie van de HHG,
belanghebbenden.

1.Samenvatting

In deze eindbeschikking op het beroep van [verzoekers] betreffende de Lijst Geldelijke Regelingen (LGR) voor de ruilverkaveling Staphorst, oordeelt de rechtbank dat niet teruggekomen wordt op haar bindende eindbeslissing inzake verrekening van een andere dan agrarisch waarde. Verder stelt de rechtbank een te verrekenen bedrag vast wegens toedeling van minder voor aardappelteelt geschikte gronden dan waren ingebracht, en stelt de rechtbank, conform de akte van de UC, te verrekenen bedragen vast wegens wortel- en schaduwwerking.

2.De procedure

2.1.
In deze zaak is op 1 mei 2024 een tussenbeschikking gegeven. Wat betreft het procesverloop tot aan de tussenbeschikking verwijst de rechtbank daarnaar.
2.2.
Naar aanleiding van de tussenbeschikking heeft de UC op 19 juni 2024 een reactie overgelegd met drie bijlagen.
2.3.
[verzoekers] heeft bij brief van 26 augustus 2024 gereageerd. Daarbij is één bijlage overgelegd.
2.4.
De UC heeft bij e-mail van 10 september 2024 nog gereageerd, maar de rechtbank zal deze reactie niet betrekken bij de beoordeling, omdat de UC door de rechtbank niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren.
2.5.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

3.De tussenbeschikking van de rechtbank en de reacties van partijen

3.1.
In de tussenbeschikking van 1 mei 2024 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er onvoldoende gronden en mogelijkheden zijn om in afwijking van de peildatum die in het Besluit Inrichting Landelijk Gebied (Bilg) staat, een andere dan agrarische waarde die na die peildatum is ontstaan, te verrekenen in de LGR.
Verder heeft de rechtbank ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op de percelen in het wratziektepreventiegebied en het perceel met aardappelmoeheid, overwogen dat de UC ten onrechte bij de vergelijking van inbreng en toedeling een inbrengperceel van 5.7 ha aan de [adres 1] niet meegeteld heeft voor de berekening van de oppervlakte voor aardappelteelt geschikte grond. Dit perceel moet alsnog worden meegenomen. Daarbij ontstaat een lagere toedeling dan inbreng, en dit verschil dient te worden verrekend. De rechtbank heeft daarbij wel overwogen dat het redelijk is bij de nieuwe berekening de uitgespaarde kosten voor het egaliseren van 5.7 ha grond mee te wegen.
Ten aanzien van de wortel- en schaduwwerking heeft de rechtbank geoordeeld dat de nieuwe berekening van de UC ten aanzien van de [adres 2] voor juist moet worden gehouden en dat de LGR aldus moet worden aangepast.
Wat betreft het perceel aan de [adres 3] heeft de rechtbank geoordeeld dat de verrekening moet worden gewijzigd naar € 7.552,00.
3.2.
In haar reactie van 17 juni 2024 heeft de UC de kosten voor het geschikt maken voor aardappelteelt van het perceel van 5.7 ha aan de [adres 1] berekend. Zij komt daarbij uit op een hoger bedrag aan kosten dan wat [verzoekers] zou ontvangen onder de LGR als dit perceel wel zou worden meegerekend.
De verrekening voor wortel- en schaduwwerking heeft de UC aangepast.
3.3.
[verzoekers] heeft in haar reactie gevraagd om zo mogelijk terug te komen op het oordeel dat geen verrekening van meer dan agrarische waarde kan worden toegekend aan het perceel aan de [adres 4] .
[verzoekers] maakt bezwaar tegen de berekening die de UC heeft laten uitvoeren voor het geschikt maken van het perceel aan de [adres 1] voor aardappelteelt.

4.Verdere beoordeling door de rechtbank.

1) Niet-agrarische meerwaarde perceel aan de [adres 4]
4.1.
[verzoekers] heeft gevraagd zo mogelijk terug te komen op de in de tussenbeschikking gegeven bindende eindbeslissing ten aanzien van de waarde van de percelen aan de [adres 4] .
4.2.
Terugkomen op een bindende eindbeslissing is slechts mogelijk als die beslissing (inmiddels) berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Zie het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 [1] . Dergelijke omstandigheden zijn hier niet aan de orde.
De enige mogelijkheid voor verzoekers om mogelijk een ander oordeel te krijgen is om hun zaak voor te leggen aan de Hoge Raad. Voor zover de rechtbank kan zien heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken over een kwestie als deze waarin het ruilverkavelingstraject zo lang duurt en de waarde van een perceel na de peildatum (gesteld) veel meer waard is geworden.
De rechtbank echter blijft bij haar oordeel dat geen sprake is van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag door te oordelen dat afwijken van de peildatum in casu niet mogelijk is.
2) Percelen in wratziektepreventiegebied
4.3.
[verzoekers] heeft een aantal percelen toegedeeld gekregen die in een wratziektepreventiegebied liggen. Zij stelde in haar zienswijze dat daarmee de toegedeelde oppervlakte die geschikt is voor aardappelteelt kleiner is dan de ingebrachte oppervlakte.
De UC heeft aangevoerd dat dit onjuist is omdat [verzoekers] een perceel aan de [adres 1] van 5.7 ha meerekende, dat nooit is gebruikt voor aardappelteelt en daarvoor niet geschikt is.
4.4.
In haar beroepschrift heeft [verzoekers] betwist dat het perceel aan de [adres 1] wegens fysische kenmerken niet geschikt was voor aardappelteelt. De enige reden dat zij dit perceel niet voor aardappelteelt heeft gebruikt is omdat het onvoldoende vlak lag. Als er geen ruilverkaveling aan de orde was geweest, zou ze dit perceel hebben geëgaliseerd zodat het wel voor aardappelteelt geschikt zou zijn. Ook ter zitting is aan de orde geweest dat het perceel wel geschikt is behoudens de vlaklegging (zie pleitnota [verzoekers] ).
4.5.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking overwogen dat [verzoekers] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit perceel op zichzelf wel geschikt is voor aardappelteelt, maar dat ze die niet als zodanig heeft gebruikt omdat het niet voldoende vlak lag. Dit is door de UC niet betwist, aldus r.o. 5.17 van de tussenbeschikking.
4.6.
Doordat de UC het perceel aan de [adres 1] ten onrechte niet heeft meegenomen bij de berekening van de inbreng-oppervlakte, is de onjuiste conclusie getrokken dat [verzoekers] meer voor aardappelteelt geschikte grond toegedeeld heeft gekregen dan ze heeft ingebracht. Het is andersom. [verzoekers] heeft nu minder voor aardappelteelt geschikte grond. Dit verschil dient te worden verrekend in de LGR. De rechtbank heeft geoordeeld dat wat betreft de hoogte van het bedrag aangesloten kan worden bij het eerder opgestelde rapport van Delphy. Deze komt uit op € 398,00 per ha per jaar en dient te worden berekend voor een periode van 10 jaar. Voor het perceel aan de [adres 1] (5.7 ha) komt dit dan uit op
€ 38.206,00.
De rechtbank heeft daaraan toegevoegd: “
Wel is het redelijk om daarbij de uitgespaarde kosten voor het egaliseren van 5.7 ha grond aan de [adres 1] , mee te nemen” en heeft de UC in de gelegenheid gesteld een nieuw besluit [2] te nemen.
4.7.
De UC heeft een rapport laten opmaken met de titel “Het geschikt maken voor de aardappelteelt van de door [verzoekers] ingebrachte percelen aan de [adres 1] ”. Het rapport is opgemaakt door dhr. Moning (Provincie Overijssel) en extern beoordeeld door Aequator Groen + Ruimte bv.
4.8.
In het rapport d.d. 12 juni 2024 worden de kosten berekend voor het geschikt maken van het perceel voor aardappelteelt. Daarbij is eerst uitgebreid onderzoek gedaan naar de eigenschappen van het perceel, zowel aan de hand van bestaande informatie (luchtfoto’s, hoogteliggingkaarten, ruilklassenkaart) als door middel van grondboringen. Op basis daarvan is geïnventariseerd welke werkzaamheden allemaal nodig zouden zijn om het perceel geschikt te maken voor aardappelteelt.
Volgens het rapport is 0.2 ha sowieso niet geschikt te maken (vanwege inliggende sloot, onderhoudspad, uitweg) zodat 5.5 ha overblijft. Het perceel moet geschikt gemaakt worden ten aanzien van: grondwaterstand, vlak maaiveld, een profielopbouw zonder storende lagen, voldoende voortbrengend vermogen voor de teelt, en het kunnen dragen van poot-, spuit- en oogstmachines onder diverse omstandigheden.
De hoge delen met zand (die wel geschikt zijn voor aardappelteelt) beslaan maximaal 2.1 ha. Om de resterende 3.4 ha geschikt te maken zijn de volgende werkzaamheden nodig:
1. diepploegen gedeelten waar zand is te winnen, oostelijke perceel (2.1 ha),
2. lichte egalisatie van gedeelten waar zand is te winnen, oostelijk perceel (2.1 ha),
3. franco leveren van humusarm leemarm tot zwak lemig zand (ten behoeve van verbetering vlakligging en verbetering bodemprofiel: inschatting minimaal nodig 3.000 m³),
4. spitten van het gedeelte van 3.4 ha waar de bodemkundige problemen zich voordoen met een hydraulische graafmachine in combinatie met verwerken deels aan te voeren zand,
5. woelen voor opheffen eventuele verdichtingen als gevolg van het spitten en het grondtransport,
6. egaliseren ter afwerking (4.3 ha).
De kosten om dit allemaal te realiseren bedragen € 45.872,00 exclusief btw. Daarnaast zijn er een groot aantal PM posten (zoals eventueel vernietigen graszoden, extra aan te voeren grond om in plaats van 10 cm het maaiveld op te hogen tot 25 cm, kosten voor het aanleggen van drainage, kostenderving van een jaar opbrengst etc.) die ook zeker € 30.000,00 bedragen. En dan nog is het perceel sub-optimaal voor de aardappelteelt.
De conclusie uit het rapport is dat de kosten voor het geschikt maken hoger zijn dan de opbrengsten en dat het dus de vraag doet reizen of het überhaupt lonend is deze werkzaamheden uit te voeren.
4.9.
Aequator Groen + Ruimte, die het rapport heeft beoordeeld, kan zich daarin vinden. Zij meent dat de PM posten (waaronder drainage) reëel en noodzakelijk zijn om het perceel te verbeteren en in de begroting moeten worden meegenomen. Uit eigen boringen blijkt dat de bodemopbouw inderdaad zeer wisselend is in het perceel.
Problemen van dit perceel zijn met name een hoge grondwaterstand en humeuze of venige bovengrond die weinig draagkrachtig is. Er zou nog meer aandacht aan de waterhuishouding besteed kunnen worden. Als deze niet klopt, is aardappelteelt alsnog risicovol. 3000 m³ zand voor ophoging lijkt daarbij niet toereikend.
4.10.
De conclusie van de UC is dat de kosten van het geschikt maken van het inbrengperceel aan de [adres 1] voor aardappelteelt, het vastgestelde schadebedrag van de toedeling ruimschoots overschrijden. De conclusie is dat [verzoekers] geen schade lijdt. Dit onderdeel dient daarom ongegrond verklaard te worden, aldus de UC.
4.11.
[verzoekers] heeft in haar reactie aangevoerd dat de vlaklegging al is verdisconteerd in de kavelaanvaardingswerken. Verder stelt [verzoekers] dat de UC met het rapport van Moning iets heel anders heeft berekend dan de rechtbank heeft gevraagd. Als de rechtbank hierin wel mee zou willen gaan, verzoekt [verzoekers] om een nadere termijn om een eigen deskundige naar deze berekening te laten kijken.
4.12.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.13.
Of vlaklegging al is verdisconteerd in de kavelaanvaardingswerken maakt geen verschil voor het feit dat dit perceel aan de [adres 1] volgens [verzoekers] enkel niet voor aardappelteelt is gebruikt omdat het niet vlak lag. Zij stelt dat zij het vlak had laten leggen als zij had geweten dat de ruilverkaveling zo lang zou duren. Het effect van de kavelaanvaardingswerken moet bij het bepalen van de inbrengsituatie worden weggedacht.
De kosten die [verzoekers] zich heeft uitgespaard door het perceel niet vlak te leggen dienen daarom naar het oordeel van de rechtbank vergeleken te worden met de schade die zij lijdt doordat zij minder oppervlakte toegedeeld heeft gekregen die geschikt is voor aardappelteelt.
4.14.
Met [verzoekers] constateert de rechtbank dat de UC iets anders heeft laten onderzoeken dan de rechtbank heeft gevraagd. Er is in dit onderzoek niet alleen gekeken naar de kosten voor vlaklegging, maar er is een compleet bodemverbeteringsadvies opgesteld. Er is enkel naar de optimale situatie gekeken. De discussie in beroep is echter uitsluitend gevoerd over vlaklegging. Dat het perceel verder geschikt was voor aardappelteelt, is uitdrukkelijk gesteld, niet betwist en daarmee juridisch een vaststaand feit (zie ook r.o. 4.3 - 4.5).
Dat dat feitelijk onjuist zou kunnen zijn is niet uit te sluiten, maar het is in strijd met de eisen van goede procesorde om in dit stadium van de procedure van besproken en vaststaande feiten af te wijken. Bovendien, zo merkt Aequator ook op “worden er in de praktijk veel aardappelen geteeld op gronden die niet zeer geschikt zijn, maar waar de nodige maatregelen worden genomen door de teler om het beter bruikbaar te maken. De teler is zich ervan bewust dat er risico’s overblijven bij de teelt.”
4.15.
De rechtbank heeft gevraagd naar de kosten voor vlaklegging. Die kunnen dus niet één op één uit het rapport worden afgeleid (zie r.o. 4.14). De rechtbank zal de kosten daarom, gebruik makend van artikel 6:97 BW (de rechter mag schade die niet nauwkeurig kan worden vastgesteld schatten), zelf schatten.
4.16.
Bij die schatting neemt de rechtbank mee dat het hoogteverschil op het perceel kennelijk vrij groot is, 50 tot 60 cm over een relatief kleine afstand. [3]
Uit het rapport van Moning kan de rechtbank geen bruikbare bedragen destilleren omdat het vlakleggen gepaard zal gaan met (diep)ploegen, spitten en verwerken van grond.
De rechtbank houdt rekening met een oppervlakte van 5.7 ha (= 57.000 m²) en met het feit dat het perceel een lastige vorm met 12 hoeken heeft. En een sloot die door het perceel heen loopt.
Ook weegt de rechtbank mee dat [verzoekers] een deel van de werkzaamheden mogelijk zelf had kunnen uitvoeren. Dat werkt kostenverlagend.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat vlaklegging kennelijk een behoorlijke investering is. In elk geval was het voor [verzoekers] een dergelijk grote investering dat die (voor een rendement van wat zij toen inschatte op vier jaar: aankoop in 20212 en verwachten ruilverkaveling in 2016) niet uit kon.
De rechtbank komt alles afwegend ex aequo et bono uit op een bedrag van ongeveer € 15.000,00 en rondt daarmee het in de LGR te verrekenen bedrag af op € 23.000,00.
3) Wortel- en schaduwwerking
4.17.
Conform de tussenbeschikking dient de LGR wat betreft de wortel- en schaduwwerking als volgt te worden gewijzigd:
4.18.
Ten aanzien van het perceel aan de [adres 2] moet in de LGR het te verrekenen bedrag met € 1.096,00 ten gunste van [verzoekers] en ten laste van de Diaconie van de HHG worden gewijzigd.
4.19.
Ten aanzien van het perceel aan de [adres 3] moet in de LGR het te verrekenen bedrag met € 2.832,00 ten gunste van [verzoekers] en ten laste van de Diaconie van de HHG worden gewijzigd.
4.20.
Zoals de UC in haar akte heeft opgenomen moet de LGR dus als volgt worden gewijzigd:
  • De LGR Rnummer [nummer 1] ( [verzoekers] ) dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag (verrekenpost) van € 3.928,00;
  • De LGR Rnummer [nummer 2] (Diaconie) dient te worden gecorrigeerd met een te betalen bedrag (verrekenpost) van € 3.928,00.
Proceskosten
4.21.
In het feit dat partijen allebei voor een deel in het gelijk en voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te verdelen. Dat betekent dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
4.22.
De door de UC gevraagde veroordeling in de kosten van het rapport van Aequator Groen + Ruimte zal de rechtbank niet geven, omdat dit rapport niet (substantieel) heeft bijgedragen aan de beoordeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de LGR van [verzoekers] (Rnummer [nummer 1] ) op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.3 tot en met 4.15 dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag van € 23.000,00;
5.2.
bepaalt op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.16 tot en met 4.19 dat:
  • de LGR Rnummer [nummer 1] ( [verzoekers] ) dient te worden gecorrigeerd met een te ontvangen bedrag (verrekenpost) van € 3.928,00;
  • de LGR Rnummer [nummer 2] (Diaconie) dient te worden gecorrigeerd met een te betalen bedrag (verrekenpost) van € 3.928,00.
5.3.
verklaart het beroep van de [verzoekers] voor het overige ongegrond;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg – van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.
RechtsmiddelverwijzingTegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, NJ 2008,553 en bijvoorbeeld Hoge Raad 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224
2.Deze formulering is niet helemaal juist: de UC kan in dit stadium geen nieuw besluit meer nemen. De LGR kan alleen nog veranderd worden door een beschikking van de rechtbank.
3.Pagina 5 van 19 van het rapport.