ECLI:NL:RBOVE:2024:5698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
84.069935.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het tewerkstellen van illegale vreemdelingen in Nederland

Op 4 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 35-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van vijf jaren. De verdachte was beschuldigd van het tewerkstellen van personen waarvan hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat zij wederrechtelijk in Nederland verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 november 2020 tot en met 9 september 2021, in samenwerking met anderen, ongeveer 38 personen met een Georgische, Moldavische of Belarussische nationaliteit heeft geholpen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit wederrechtelijk was. De verdachte heeft deze personen zonder vergunning arbeid laten verrichten in zijn bedrijf, wat in strijd is met de wet. Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 heeft de verdachte bekend dat hij de ten laste gelegde gedragingen heeft begaan.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als enige persoon werkzaam was binnen zijn bedrijf en dat hij alle activiteiten regelde. Hij heeft erkend dat de acht in de tenlastelegging genoemde personen als uitzendkracht voor hem werkten, zonder dat zij beschikten over de benodigde vergunningen. De rechtbank heeft ook overwogen dat het handelen van de verdachte bedrijfsmatig was en gericht op het maken van winst, en dat hij door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnde.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tezamen en in vereniging plegen van de feiten, omdat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte is als first offender behandeld, en de rechtbank heeft besloten om geen beroepsverbod op te leggen, maar wel een proeftijd van vijf jaren in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.069935.24 (P)
Datum vonnis: 4 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander, 38, dan wel 8 personen:
feit 1:uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
feit 2:die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten, en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt,
dan wel die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2020
tot en met 09 september 2021 te ’s-Gravenhage en/of Bleiswijk, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer (rechts)personen, althans alleen,
(telkens) één of meer personen, ongeveer 38, in elk geval een groot aantal, in elk
geval één of meerdere personen, te weten onder meer:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] , en
- [naam 8] ,
met de Georgische, Moldavische en/of Belarussische nationaliteit, althans een
aantal perso(o)n(en) met een nationaliteit afkomstig uit een niet EU-land,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde
perso(o)n(en) zonder vergunning arbeid laten verrichten in het door verdachte
gedreven bedrijf [bedrijf] B.V.,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), aldus van het plegen van dit misdrijf zijn
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2020
tot en met 09 september 2021 te ’s-Gravenhage en/of Bleiswijk, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer (rechts)personen, althans alleen,
(telkens) één of meer personen, ongeveer 38, in elk geval een groot aantal, in elk
geval één of meerdere personen, te weten onder meer:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] , en
- [naam 8] ,
met de Georgische, Moldavische en/of Belarussische nationaliteit, althans een
aantal perso(o)n(en) met een nationaliteit afkomstig uit een niet EU-land,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), aldus van het plegen van dit misdrijf zijn
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2020
tot en met 09 september 2021 te ’s-Gravenhage en/of Bleiswijk, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer (rechts)personen, althans alleen,
(telkens) één of meer personen, ongeveer 38, in elk geval een groot aantal, in elk
geval één of meerdere personen, te weten onder meer:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] , en
- [naam 8] ,
met de Georgische, Moldavische en/of Belarussische nationaliteit, althans een
aantal perso(o)n(en) met een nationaliteit afkomstig uit een niet EU-land,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders, wist(en) of ernstige redenen had(den)
om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard, met dien verstande dat de bewezenverklaring beperkt kan blijven tot de acht met name genoemde personen in de dagvaarding, omdat voor deze personen in het dossier de bewijsmiddelen zijn uitgewerkt.
3.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de ten laste gelegde gedragingen heeft begaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en in lijn met de verklaring van verdachte – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Binnen [bedrijf] BV was verdachte als enige persoon in dienstbetrekking werkzaam. Hij bepaalde en regelde alle activiteiten binnen de BV. Hij was ook degene naar wie de opbrengsten van de bedrijfsactiviteiten toevloeiden. De formele bestuurder en aandeelhouder was dat slechts in naam, omdat verdachte in die periode geen BV op naam kon hebben. In die zin was verdachte de BV en kan hij daarmee worden vereenzelvigd. Hij heeft erkend dat de acht in de tenlastelegging bij naam genoemde personen krachtens arbeidsovereenkomst voor hem werkten als uitzendkracht. Deze acht personen beschikten over de Georgische en Moldavische nationaliteit en niet over de nationaliteit van één van de landen van de Europese Unie. Voor hen was geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning verblijf en arbeid afgegeven. Zij verrichtten in de ten laste gelegde periode, in strijd met de wet, arbeid voor een werkgever. Verdachte wist – of had minst genomen ernstige redenen om te vermoeden – dat het verblijf van de acht werknemers in Nederland wederrechtelijk was. Verdachte verrichtte alle werkgeverswerkzaamheden, waaronder de loonadministratie, en hij heeft erkend dat hij de echtheid van de identiteitsbewijzen en dus de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van deze personen niet controleerde. Door deze personen, die in Nederland geen verblijfsrecht hadden, tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, heeft verdachte hen middelen verschaft om in Nederland te kunnen verblijven. Hij nam deze mensen in dienst omdat hij in die periode door covidmaatregelen geen uitzendkrachten uit de Europese Unie kon krijgen en wel omzet wilde blijven genereren met het uitzendbureau. Hoewel op de salarisspecificaties staat vermeld dat er loonheffing in mindering is gebracht op het bruto loon, heeft verdachte geen loonbelasting afgedragen aan de Belastingdienst over de jaren 2020 en 2021. Uit het voorgaande volgt dat het handelen van verdachte bedrijfsmatig was en gericht op het maken van winst.
Verdachte heeft gedurende ruim negen maanden vreemdelingen arbeid laten verrichten bij een bedrijf in de verpakkingsindustrie. Dit is pas gestopt na interventie van de Arbeidsinspectie. Het handelen van verdachte geschiedde beroepsmatig en had daarnaast een dusdanig structureel karakter dat hij naar het oordeel van de rechtbank van de tenlastegelegde gedragingen ook een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het “tezamen en in vereniging plegen” nu geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met enig andere (rechts-)persoon. Nu verdachte kan worden vereenzelvigd met de BV kan ook niet gezegd worden dat verdachte het feit samen met de BV, en dus de facto met zichzelf, heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen voor zowel feit 1 als feit 2 primair:
1. het proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 september 2021, kenmerk 2138316/02 (DOC-001-01), pagina’s 50 tot en met 82;
3. het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige] van 24 februari 2022 (DOC-001-44), pagina’s 1194 tot en met 1196.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 30 november 2020 tot en met 9 september 2021 in Nederland,
telkens een aantal personen, te weten onder meer:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] , en
- [naam 8] ,
met de Georgische, Moldavische en/of Belarussische nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde personen zonder vergunning arbeid laten verrichten in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijf] B.V., en hij, verdachte, aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2 primair.
hij in de periode van 30 november 2020 tot en met 9 september 2021 in Nederland,
telkens een aantal personen, te weten onder meer:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] , en
- [naam 8] ,
met de Georgische, Moldavische en/of Belarussische nationaliteit, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was, en hij, verdachte, aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank overweegt dat in de rechtspraak op dit moment een discussie speelt waarin de vraag centraal staat of artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een specialis is van artikel 197a Sr. Deze discussie is van belang voor de vraag of feit 1 kan worden gekwalificeerd of dat ontslag van alle rechtsververvolging dient te volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een lex specialis en dat ook feit 1 kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 55, tweede lid, Sr is bepaald dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
De rechtbank stelt vast dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat en is van oordeel dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr dient te worden beschouwd.
Dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) blijkt dat de wijziging van artikel 197a Sr tot gevolg heeft gehad dat artikel 197b Sr voortaan als een geprivilegieerd delict moet worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a Sr leidt niet tot een ander oordeel. Een geprivilegieerd delict is niet hetzelfde als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 197a en 197b gecombineerd met 197c Sr. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan zijn beroep of een gewoonte maakt;
feit 2, primair
het misdrijf:een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan zijn beroep of een gewoonte maakt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden en aan hem een beroepsverbod (het beroep van beroepsmatige dienstverlening in het vreemdelingrechtelijk domein) voor een periode van vijf jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van personen van wie hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat zij wederrechtelijk in Nederland verbleven, terwijl de identiteit geverifieerd had moeten worden, alsmede of deze personen over een geldige verblijfs- en/of tewerkstellingsvergunning beschikten. Deze tewerkgestelden verkeren in een onwenselijk afhankelijke positie van hun werkgever. Zij hebben niet de sociale rechten die rechtmatig in Nederland verblijvende werknemers hebben. Daarnaast heeft het tewerkstellen van illegale vreemdelingen schadelijke (financieel-)economische gevolgen. Verdachte heeft door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft rekening gehouden met een veroordeling door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Rotterdam van 27 december 2023, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr.
Bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan heeft de rechtbank ook gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in beginsel passend in geval van mensensmokkel waarbij sprake is van hulp bij illegale toegang tot of doorreis door Nederland. Het handelen van verdachte onderscheidt zich daarvan, in de zin dat het handelen van verdachte zich heeft beperkt tot behulpzaamheid bij het bestendigen van het verblijf van die personen door hen uit winstbejag arbeid te laten verrichten.
Bovenstaande factoren afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van de maximale duur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar passend en geboden is. De rechtbank acht het niet opportuun om aan verdachte, als first offender, een beroepsverbod op te leggen, maar zal de proeftijd bepalen op vijf jaren, met het doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan zijn beroep of een gewoonte maakt;
feit 2, primair
het misdrijf:een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan zijn beroep of een gewoonte maakt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
Buiten staat
Mr. Ten Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.