ECLI:NL:RBOVE:2024:5774

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
C/08/309410 / HA ZA 24-44
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en tegenvordering wegens gebrekkige levering van klompschoenen

In deze zaak heeft partij A, een in Portugal gevestigde onderneming, partij B aangeklaagd voor betaling van openstaande facturen ter waarde van € 20.360,72, voortvloeiend uit een koopovereenkomst onder het Weens Koopverdrag. Partij B heeft in haar verweer een tegenvordering ingediend, stellende dat partij A gebrekkige klompen heeft geleverd en dat zij deze vorderingen wenst te verrekenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij B de gestelde gebreken onvoldoende heeft onderbouwd en bovendien te laat heeft geklaagd over de kwaliteit van de geleverde klompen. De rechtbank heeft de vordering van partij A tot betaling van de openstaande facturen toegewezen en de tegenvordering van partij B afgewezen. De rechtbank oordeelde dat partij B geen recht had op opschorting van betaling en dat de door partij A gefactureerde bedragen correct waren. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan partij A toegewezen. De uitspraak is gedaan op 6 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/309410 / HA ZA 24-44
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[partij A] LDA,
te [vestigingsplaats 1] (Portugal),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. E. Jacobson.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 - 13;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met de producties 1 - 8;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie met een eisvermindering en de producties
14 - 20;
- de mondelinge behandeling van 14 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij door de advocaten van beide partijen het woord is gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak en het oordeel in het kort

2.1.
Partijen hebben een koopovereenkomst in de zin van het Weens Koopverdrag gesloten. [partij A] vordert betaling van door [partij B] onbetaald gelaten facturen ter zake de productie en levering van klompschoenen. [partij B] stelt een eigen vordering op [partij A] te hebben onder meer omdat [partij A] in haar ogen klompen met kwalitatieve gebreken heeft geleverd. [partij B] wenst de vorderingen te verrekenen. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] de door haar gestelde gebreken onvoldoende onderbouwd heeft, bovendien het geleverde schoeisel te laat gekeurd heeft en in samenhang daarmee geen redelijke termijn jegens [partij A] in acht genomen heeft om te klagen over de door haar, [partij B], gestelde gebreken. De rechtbank wijst de vordering van [partij A] tot betaling van de openstaande facturen toe en de vordering van [partij B] af. Dat te veel is gefactureerd, zoals door [partij B] is gesteld, is niet gebleken.

3.De feiten

3.1.
In de periode januari tot en met september 2022 heeft [partij A] aan de hand van door [partij B] aangeleverde voorbeelden modische klompschoenen voor [partij B] geproduceerd en vervolgens geleverd. [partij B] zorgde voor het verpakkingsmateriaal, te weten dozen en inpakpapier, terwijl [partij A] verantwoordelijk was voor de levering van de materialen die nodig waren voor de productie van de klompen. [partij B] heeft een deel van de klompen vervolgens doorgeleverd aan schoenenwinkels.
3.2.
In verband met de productie en levering van de klompen heeft [partij A] aan [partij B] de in de periode van 12 januari 2022 tot en met 14 september 2022 twintig facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 80.866,65. [partij B] heeft daarop in de periode van 11 februari 2022 tot en met 10 oktober 2022 tien betalingen tot een totaal van € 60.505,93 gedaan. Na 10 oktober 2022 is het openstaand bedrag € 20.360,72.
3.3.
Ook na sommatie heeft [partij B] met een beroep op haar opschortingsrecht de facturen voor een bedrag van in totaal € 20.360,72 nog niet betaald.
3.4.
[partij B] heeft in de periode van oktober 2022 tot en met mei 2023 klompen naar [partij A] teruggestuurd. De klompen gingen vergezeld van veertien aan [partij A] gerichte facturen met een totaalbedrag van € 22.044,75:

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert na vermindering van eis - samengevat - dat de rechtbank [partij B] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 25.758,30, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:120 lid 2 jo 6:119a BW over een bedrag van € 20.360,72 vanaf 18 januari 2024. [partij A] vordert daarnaast [partij B] te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
[partij B] vordert - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de tussen partijen bestaande overeenkomst tot aanneming van werk partieel te ontbinden voor het gebrekkige gedeelte en [partij A] te veroordelen tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 22.044,75 voor de schade terzake de geretourneerde klompen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast vordert [partij B] veroordeling van [partij A] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
4.5.
[partij B] vordert - samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande overeenkomst tot aanneming van werk partieel
te ontbinden voor het gebrekkige gedeelte en [partij A] te veroordelen tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 24.002,99 voor de schade vanwege de derving van omzet-marge c.a., vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast vordert [partij B] veroordeling van [partij A] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert in (voorwaardelijke) reconventie tot niet-ontvankelijkheid van [partij B], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Bevoegdheid
5.1.
Omdat [partij A] een in Portugal gevestigde rechtspersoon naar buitenlands recht is, dient te worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend . Op grond van artikel 4, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) kan [partij B] als gedaagde in conventie worden opgeroepen voor de gerechten van Nederland, de lidstaat waar zij haar vestigingsplaats heeft.
5.2.
Op grond van artikel 8, lid 3 van genoemde verordening is de rechtbank ook bevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie, nu die voortvloeit uit de overeenkomst waarop de vordering in conventie gegrond is.
Toepasselijk recht
5.3.
Zowel Nederland als Portugal is een verdragsluitende staat in de zin van het Weens Koopverdrag (hierna: WKV). Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, van dat verdrag is het van toepassing op koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, wanneer die staten verdragsluitende staten zijn. [partij A] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat partijen de toepasselijkheid van het WKV niet uitgesloten hebben. [partij B] heeft, slechts omdat in haar visie tussen partijen geen koopovereenkomst, maar een overeenkomst ter zake van aanneming van werk is gesloten gesteld dat het WKV niet van toepassing is. De rechtbank volgt [partij B] hierin niet. Op grond van artikel 3 van het WKV staan met koopovereenkomsten gelijk overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen roerende zaken, tenzij de partij die de zaken bestelt een wezenlijk deel van de voor de vervaardiging of voortbrenging benodigde grondstoffen moet verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank is, in afwijking van het standpunt van [partij B], van die uitzondering geen sprake indien de roerende zaken, in dit geval de klompen, gemaakt worden aan de hand van door de bestellende partij ter beschikking gestelde voorbeelden. Die voorbeelden zijn immers geen grondstoffen die benodigd zijn voor het maken van de klompen. Voor zover [partij B] wil betogen dat zij door het toezending van het verpakkingsmateriaal een wezenlijk deel van de voor de vervaardiging van de klompen benodigde grondstoffen verschaft heeft overweegt de rechtbank dat dat materiaal evenmin te beschouwen valt als voor de vervaardiging benodigde grondstoffen. Het gaat immers niet om materiaal waar de klompen van gemaakt worden, maar om de dozen waar de klompen in verpakt worden. De combinatie van de voorbeelden en het verpakkingsmateriaal leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank vindt bevestiging voor het voorgaande in CISG Advisory Council Opinion No. 4 die ziet op de overeenkomsten bedoeld in artikel 3 van het WKV. Daar staat onder meer het volgende in:
The words “materials necessary for such manufacture” in article 3(1) CISG do not cover drawings, technical specifications, technology or formulas, unless they enhance the value of the materials supplied by the parties.
en
However not all designs or drawings would be included within the concept of materials, only those necessary for the manufacture and production of the goods and therefore that contribute originality, specialty of exclusivity to the goods. This will usually imply that where the buyer or the seller contributes material that embodies industrial or intellectual property rights (e.g., a patent or other industrial property rights), these rights should be included in the idea of enhancing the value of the goods in the sense of article 3(1) CISG
Gesteld noch gebleken is echter dat de voorbeelden, die [partij B] aan [partij A] gestuurd heeft de waarde van het door partijen geleverde materiaal vergroten in bovengenoemde zin.
5.4.
In genoemde CISG AC Opinion No. 4 staat ook:
Another key element in the interpretation of paragraph (1) of Article 3 CISG is the analysis of the phrase “materials necessary for the manufacture or production” of the goods. It is clear that raw materials are included, and also that so-called accessory elements such as materials needed for the packaging and transportation of the goods, or materials needed for an acceptance test are excluded.
De door [partij B] aan [partij A] gestuurde dozen vormen dus geen beletsel om de overeenkomst tussen partijen te beschouwen als een met een koopovereenkomst in de zin van het WKV gelijk te stellen overeenkomst.
5.5.
Partijen hebben dus een met een koopovereenkomst in de zin van het WKV gelijk te stellen overeenkomst gesloten. Het WKV is dan ook van toepassing. Partijen hebben een keuze gemaakt voor het recht dat in aanvulling op het WKV van toepassing is, te weten het Nederlands recht.
Heeft [partij A] vanwege betrokkenheid kredietverzekeraar geen vordering?
5.6.
[partij B] stelt dat [partij A] geen vordering meer op haar heeft omdat de kredietverzekeraar van [partij A], genaamd [bedrijf], de vordering die [partij A] op [partij B] stelt te hebben reeds aan [partij A] heeft voldaan. [partij A] dient volgens [partij B] dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen.
5.7.
[partij A] is het hier niet mee eens en stelt dat dat het [partij B] niet aangaat of [partij A] al dan niet een kredietverzekering heeft gesloten. Bovendien keert de kredietverzekeraar , nu de vordering door haar verzekeringnemer wordt betwist, pas uit als de vordering is vastgesteld door een rechter. In dit geval is de kredietverzekeraar niet gesubrogeerd in de recht van [partij A].
5.8.
Nu betwist wordt dat sprake is van subrogatie van de kredietverzekeraar in de rechten van [partij A] en daar ook niet van is gebleken, is enkel aan de orde de rechtsverhouding die op grond van de overeenkomst tussen [partij A] en [partij B] bestaat en dient beoordeeld te worden of partijen terecht stellen vorderingen op elkaar te hebben. Het verweer van [partij B] slaagt dan ook niet.
Non-conformiteit?
5.9.
[partij B] heeft in het eerste kwartaal van 2022 eerst kleine levering klompen van [partij A] ontvangen. [partij B] stelt dat zij bij controle gebreken heeft ontdekt, waarover zij contact heeft opgenomen met [partij A] die volgens [partij B] beterschap heeft beloofd. [partij B] stelt dat zij ook bij latere leveringen steekproefsgewijs gebreken heeft vastgesteld aan de klompen en dat zij daarover steeds, zowel mondeling als schriftelijk, bij [partij A] heeft geklaagd. Ter onderbouwing wijst [partij B] naar de tussen partijen gevoerde correspondentie per Whatsapp en e-mail. Toen de klachten zich opstapelden is [partij B] alle van [partij A] ontvangen klompen in Nederland gaan controleren. De klompen met gebreken zijn vervolgens naar [partij A] teruggestuurd, met daarbij facturen ter hoogte van de kostprijs van in totaal € 22.044,75, die [partij B] aan [partij A] had betaald.
5.10.
[partij A] betwist dat sprake is van gebreken en stelt te hebben geleverd conform de overeenkomst.
5.11.
Artikel 35, lid 1, Weens Koopverdrag luidt:
De verkoper dient zaken af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die verpakt zijn op de in de overeenkomst vereiste wijze .
Het tweede lid van dat artikel luidt:
Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, beantwoorden de zaken slechts dan aan de overeenkomst indien zij:
a. geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor zaken van dezelfde omschrijving gewoonlijk zouden worden gebruikt;
b. geschikt zijn voor een bijzonder doel dat uitdrukkelijk of stilzwijgend aan de verkoper ter kennis is gebracht op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper niet vertrouwde of redelijkerwijs niet mocht vertrouwen op de vakbekwaamheid en het oordeel van de verkoper;
c. de hoedanigheden bezitten van zaken die de verkoper als monster of model aan de koper heeft aangeboden
d. zijn verpakt op de voor zodanige zaken gebruikelijke wijze of, indien er hiervoor geen gangbare handelwijze bestaat, op een met het oog op bescherming en behoud van de zaken passende wijze.
5.12.
Uit een e-mail van 11 april 2024 blijkt dat [partij B] zich beklaagt over de kwaliteit van de geleverde klompen:
‘(…) We currently have 6 boxes of clogs ready that have to be returned to the factory in Portugal because they are not of good quality (…)’.
De volgende dag heeft [partij A] per e-mail haar excuses gemaakt en heeft zij laten weten er alles aan te doen om herhaling te voorkomen en de klompen voortaan voor verzending te laten controleren. Ook verzoekt zij [partij A] de klompen ter reparatie naar Portugal terug te sturen:
‘We are making the best adaptation possible sorry for what happened I will find out and take the right measures and future care at this moment all production before entering the boxes will be inspected by [naam 1] at least until we get shape the shoes want.
As to the repair of the shoes you want me to do. Send me in the most economic way but tell me the shipping price first to see what I can do for them I will try to be brief’
5.13.
Ter zitting heeft [partij B] desgevraagd meegedeeld dat zij de klompen waarover het hier gaat inderdaad ter reparatie naar [partij A] heeft teruggestuurd en dat [partij B] ze vervolgens weer gerepareerd heeft teruggekregen of nieuwe exemplaren heeft ontvangen.
5.14.
De rechtbank stelt vast dat dus wel degelijk sprake is geweest van gebreken aan klompen en wel aan de klompen afkomstig uit de hiervoor genoemde 6 dozen. Die gebreken zijn echter door [partij A] verholpen, zodat deze levering klompen niet langer een rol kan spelen bij de claim van [partij B] dat sprake is van non-conformiteit.
5.15.
Ter onderbouwing van haar stelling dat ook bij latere leveringen klompen zaten die niet aan de overeenkomst voldeden, heeft [partij B] verwezen naar de tussen partijen in de periode maart tot en met augustus 2022 gevoerde Whatsapp-correspondentie.
5.16.
De rechtbank constateert echter dat de klachten die uit die correspondentie blijken dateren van maart en april 2022, terwijl hiervoor is vastgesteld dat [partij A] die gebreken naar behoren heeft opgelost. Pas op 31 augustus van dat jaar zou uit de woorden ‘
but when it comes to doing the job properly, you don’t do it’ en enkele foto’s kunnen worden afgeleid dat [partij B] weer gebreken aan de klompen heeft vastgesteld. [partij B] heeft echter nagelaten om concreet te maken wat er aan de klompen mankeert en om welke klompen het gaat. Enkel op grond daarvan kan dan ook niet worden vastgesteld dat (een deel van) de geleverde klompen niet voldoen aan de overeengekomen kwaliteit. In wat hieronder onder 5.22. en 5.23. volgt overweegt de rechtbank dat [partij B] ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat de door [partij A] geleverde klompen gebreken vertoonden. Ter zitting heeft zij aangeboden alsnog bewijs te leveren. De rechtbank komt later op dit bewijsaanbod terug.
Te laat geklaagd?
5.17.
Volgens [partij A] is na de afhandeling van de klacht uit april 2022 door [partij B] niet meer over de kwaliteit van de klompen geklaagd. [partij A] betwist de stelling van [partij B] dat zij mondeling bij [partij A] heeft geklaagd. Pas nadat [partij A] [partij B] herhaaldelijk had gesommeerd om over te gaan tot betaling van de openstaande facturen, is [partij B] in november 2022 klompen gaan retourneren, met daarbij facturen ter hoogte van de kostprijs, zo stelt [partij A]. Dat is in de visie van [partij A] te laat. De meeste facturen voor de geretourneerde klompen zijn door [partij B] betaald. Daarmee heeft [partij B] volgens [partij A] de kwaliteit van de geleverde schoenen geaccepteerd en haar eventuele klachtrechten verwerkt.
5.18.
Op grond van artikel 39 Weens Koopverdrag verliest de koper het recht zich erop te beroepen dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden indien hij de verkoper niet, onder opgave van de aard van de tekortkoming, binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken, hiervan in kennis stelt.
5.19.
Voor het bepalen van het moment waarop de koper het gebrek had behoren te ontdekken, is artikel 38 van het Weens Koopverdrag relevant. Dat artikel bepaalt dat de koper de afgeleverde zaken binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke termijn moet keuren of doen keuren. Het belang van het in artikel 38 Weens Koopverdrag bedoelde onderzoek is, dat over de tekortkomingen, die in objectieve zin op het voor het onderzoek aangewezen moment ontdekt konden worden, binnen de in artikel 39 Weens Koopverdrag bedoelde redelijke termijn moet worden geklaagd, wil de koper zijn rechten niet verliezen.
5.20.
De rechtbank vermeldt hier ook de inhoud van CISG Advisory Council Opinion No. 2 die betrekking heeft op de keuring als bedoeld in artikel 38 WKV en op het in kennis stellen van de verkoper van non-conformiteit als bedoel in artikel 39 WKV:
Article 38
1. Although a buyer must examine the goods, or cause them to be examined, within as short a period as is practicable in the circumstances, there is no independent sanction for failure to do so. However, if the buyer fails to do so and there is a lack of conformity of the goods that an examination would have revealed, the notice period in article 39 commences from the time the buyer "ought to have discovered it".
2. Whether and when it is practicable, and not just possible, to examine the goods depends on all the circumstances of the case. It is often commercially practicable to examine the goods immediately upon receipt. This would normally be the case with perishables. In other cases, such as complicated machinery, it may not be commercially practicable to examine the goods except for externally visible damage or other non-conformity until, for example, they can be used in the way intended. If the goods are to be re-sold, the examination will often be conducted by the sub-purchaser. Another example is dealt with in article 38(3).
3. The period for examining for latent defects commences when signs of the lack of conformity become evident.
Article 39
1.The period for giving notice under article 39 commences when the buyer discovered or "ought to have " the lack of conformity. The buyer "ought to have discovered" the lack of conformity upon the expiration of the period for examination of the goods under article 38 or upon delivery where the lack of conformity was evident without examination.
2. Unless the lack of conformity was evident without examination of the goods, the total amount of time available to give notice after delivery of the goods consists of two separate periods, the period for examination of the goods under article 38 and the period for giving notice under article 39. The Convention requires these two periods to be distinguished and kept separate, even when the facts of the case would permit them to be combined into a single period for giving notice.
3. The reasonable time for giving notice after the buyer discovered or ought to have discovered the lack of conformity varies depending on the circumstances. In some cases notice should be given the same day. In other cases a longer period might be appropriate. No fixed period, whether 14 days, one month or otherwise, should be considered as reasonable in the abstract without taking into account the circumstances of the case. Among the circumstances to be taken into account are such matters as the nature of the goods, the nature of the defect, the situation of the parties and relevant trade usages.
4. The notice should include the information available to the buyer. In some cases that may mean that the buyer must identify in detail the lack of conformity. In other cases the buyer may only be able to indicate the lack of conformity. Where that is the case, a notice that describes the symptoms is enough to specify the nature of the lack of conformity.
Keuring
5.21.
Door [partij B] is gesteld dat zij de vervolgleveringen die na de 6 dozen hebben plaatsgevonden steekproefsgewijs heeft gecontroleerd. Pas toen het aantal klachten volgens [partij B] onaanvaardbaar hoog werd is zij naar haar zeggen van vanaf medio september 2022 alle van [partij A] ontvangen klompen in Nederland gaan controleren. Op grond van artikel 38 WKV diende [partij B] echter de geleverde klompen binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke, termijn te keuren of te doen keuren. Van [partij B] had verwacht mogen worden dat zij de geleverde goederen direct na de levering op gebreken had gecontroleerd. De rechtbank verwijst hiernaar wat in voornoemde Opinion No. 2 staat bij 2 onder artikel 38:
It is often commercially practicable to examine the goods immediately upon receipt. Voor onmiddellijke keuring bestond des te meer aanleiding, omdat [partij B] de klompen – onbetwist – omschrijft als seizoengebonden modeartikelen. [partij A] had er dus als producent belang bij om zo snel mogelijk op de hoogte gesteld te worden van eventuele gebreken, zodat zij die nog tijdig kon herstellen. Dat de keuring niet uitvoerbaar was heeft [partij B] niet gesteld en naar het oordeel van de rechtbank moet het onderzoek ook uitvoerbaar geweest zijn, omdat voor onderzoek van de geleverde klompen het bekijken van de klompen na opening van de dozen waarin zij verpakt waren voldoende geweest moet zijn. De gebreken die [partij B] noemt zijn immers alle gebreken die bij het bekijken van de klompen direct waarneembaar zijn. Een beletsel om de klompen direct na aflevering te keuren heeft [partij B] niet genoemd. Zonder nadere uitleg kan de omstandigheid dat zij het te bewerkelijk vond om de dozen waarin de schoenen werden geleverd te openen en de schoenen te controleren voordat zij ze doorleverde aan winkeliers niet als een dergelijk beletsel gelden. [partij B] stelt een deel van de door haar gekochte klompen doorgeleverd te hebben aan haar eigen afnemers. Dit zou ten voordele van [partij B] kunnen strekken. De rechtbank verwijst naar wat in de hiervoor geciteerde CISG AC Opinion No. 2 staat bij onderdeel 2 ten aanzien van artikel 38 (
If the goods are to be re-sold, the examination will often be conducted by the sub-purchaser). Dit kan [partij B] echter in deze zaak niet baten, omdat [partij B] niet duidelijk gemaakt heeft over welke klompen uit welke leveringen haar afnemers geklaagd hebben.
In kennis stellen van [partij A]
5.22.
Tussen partijen staat vast dat zij in ieder geval in november 2022 hebben gecorrespondeerd over gebreken die volgens [partij B] aan de klompen uit de vervolgzendingen kleefden. Dat was nadat [partij B] vanaf 17 oktober 2022 klompen is gaan retourneren. [partij B] heeft naar het oordeel van de rechtbank nagelaten om inzichtelijk te maken hoe zij vóór november 2022 over gebreken die kleefden aan de door haar geretourneerde klompen uit de vervolgleveringen heeft geklaagd. In ieder geval blijken deze klachten niet, dan wel (met betrekking tot het bericht van 31 augustus 2022) onvoldoende, uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen. Zij blijken ook niet uit het als productie 7 door [partij B] in het geding gebrachte overzicht van retourzendingen, waarvan het overigens niet duidelijk is of dit overzicht ook al bij de retourzendingen was gevoegd, of pas achteraf is opgesteld. Ter zitting heeft [partij B] verklaard dat zij geen foto’s heeft gemaakt van de gebreken, maar dat zij de gebreken met stickertjes op de geretourneerde klompen heeft gemarkeerd. Evenmin worden de gebreken geconcretiseerd in de aan [partij A] gerichte facturen die [partij B] bij de retourzendingen heeft gevoegd. Uit geen van de hiervoor genoemde stukken blijkt dat [partij B] bij de retourzendingen een verzoek om herstel van de klompen heeft gedaan, laat staan dat concreet is aangegeven welke gebreken hersteld dienden te worden. Ter zitting heeft [partij B] verklaard dat dit mondeling wel degelijk is gebeurd, maar nu dit door [partij A] wordt ontkend, is deze blote stelling van [partij B] onvoldoende. In aanvulling op het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat zij uit het overzicht van de retourzendingen, dat [partij B] als haar productie 7 in het geding heeft gebracht, afleidt dat de retourzendingen naar de stand van zaken op 16 november 2022 geen betrekking hadden op de leveringen van juli, augustus en september 2022. De facturen van die drie zendingen (QR/90, QR/105 en QR/109) staan niet in dat overzicht vermeld, terwijl facturen van eerdere leveringen wel daarin staan. Van die eerdere leveringen is de levering van mei 2022 de meest recente (factuur QR/73). Als een retourzending al als klacht beschouwd kan worden, heeft [partij B] pas in oktober 2022 geklaagd over gebreken die klompen hadden die ten laatste in mei 2022 geleverd zijn. Over de correspondentie in november 2022 merkt de rechtbank het volgende op. Op 16 november 2022 stuurt [partij B] een e-mail, aan [partij A], waarin [partij B] mededeelt rekeningen van [partij A] niet te betalen onder meer in verband met ‘
bad deliveries in sense of quality’ (productie 6 van [partij A]). Op 17 november 2022 stuurt [partij B] een e-mail aan [partij A], waarmee [partij B] [partij A] rekeningen die betrekking hebben op de retourzendingen doet toekomen. In de e-mail staat geen nadere omschrijving van door [partij B] vastgestelde gebreken (productie 7 van [partij A]). Ook op 17 november 2022 stuurt [naam 1], die [partij B] vertegenwoordigt, een e-mail aan [partij A], waarin staat:
‘Volgens ons gesprek op 16/11/22, zullen we het probleem van de retourzendingen in uw fabriek oplossen. Ik zal persoonlijk naar uw fabriek gaan om alle stempels te bekijken en de defecten te analyseren om zo te zien wat acceptabel is en wat niet, zodat we tot een overeenkomst kunnen komen voor beide partijen. Ik wacht opeen telefoontje van u om zo snel mogelijk naar uw fabriek te gaan en de stempels te analyseren voor deze kwestie. Ik wil ook graag de voorraad [naam 2] dozen in uw fabriek bekijken.’
5.23.
Uit het voorgaande valt af te leiden dat [partij B] op zijn vroegst in november 2022 geklaagd zou kunnen hebben over de uiterlijk in september 2022 door [partij A] geleverde klompen. Een beletsel om de klompen direct na het constateren van gebreken [partij A] daarvan in kennis te stellen heeft [partij B] niet genoemd.
Uit het voorgaande is ook af te leiden dat [partij B] in november 2022 wel bij [partij A] geklaagd heeft over gebreken, maar niet is vast komen te staan dat toen inhoudelijke informatie over die gebreken gegeven is op grond waarvan [partij A] de gebreken zou kunnen herstellen. Evenmin is vast komen te staan dat de die informatie verstrekt is op een bijeenkomst bij [partij A] in november 2022, zo deze heeft plaatsgevonden. Eén van de doelen van het in kennis stellen van de verkoper is het in staat stellen van de laatste om de gebreken te herstellen. Daarom kan de koper niet volstaan met de mededeling dat hij gebreken vastgesteld heeft, maar dient hij inlichtingen te verschaffen over de aard van de gebreken. De rechtbank verwijst hier naar punt 4 onder artikel 39 in de CISG AC Opinion No. 2. Dat [partij B] voldoende informatie verschaft heeft is niet vast komen te staan.
Tussenconclusie
5.24.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat, zo er al sprake zou zijn van non-conformiteit, [partij B] het recht heeft verloren zich erop te beroepen dat de klompen niet aan de overeenkomst beantwoorden. Aan wat de rechtbank hiervoor overwogen heeft ten aanzien van de door [partij B] uitgevoerde keuring van de geleverde klompen en ten aanzien van het [partij A] in kennis stellen van gebreken aan de geleverde klompen verbindt de rechtbank namelijk de slotsom dat [partij B], in het licht van het moment waarop zij de keuring van de klompen na levering verricht heeft, [partij A] niet binnen redelijke termijn als bedoeld in artikel 39 WKV toereikend in kennis gesteld heeft van de door haar, [partij B], gestelde gebreken.
5.25.
Dit leidt er ook toe dat de rechtbank het door [partij B] gedane bewijsaanbod zal passeren.
5.26.
Hieruit volgt ook dat [partij B] geen vorderingen kan ontlenen aan de door haar gestelde gebreken aan de klompen, zodat haar hierop gebaseerde vorderingen
in (voorwaardelijke) reconventie zullen worden afgewezen.
5.27.
De slotsom is dat [partij B] gehouden is de facturen van [partij A] van in
totaal € 20.360,72 aan [partij A] te betalen, tenzij komt vast te staan dat – zoals [partij B] stelt – een deel van dat bedrag ten onrechte in rekening is gebracht.
Ten onrechte in rekening bedragen in de facturen QR 30, 47 en 53?
5.28.
[partij B] heeft de betaling van factuur QR 30 opgeschort. Omdat [partij B] haar rechten om te klagen over gebreken heeft verspeeld, komt haar ook geen opschortingsrecht toe en dient het met factuur QR 30 gemoeide bedrag door [partij B] te worden betaald. Dit betekent dat dit bedrag niet in mindering op de door [partij A] gevorderde hoofdsom komt.
5.29.
Volgens [partij B] is factuur QR 47 een spookfactuur, in die zin dat zij de factuur nimmer van [partij A] heeft ontvangen. Ter zitting heeft de rechtbank erop gewezen dat in een e-mail van 18 augustus 2022 van een medewerker van [partij B] aan [partij A] staat: ‘
We still have invoices (…) 47 open’. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat het feit [partij B] deze factuur ter sprake brengt, impliceert dat zij deze wel degelijk heeft ontvangen. De ter zitting hiervoor door [partij B] gegeven verklaring dat uit de e-mail moet worden begrepen dat [partij B] geen goederen, maar wel een op die goederen betrekking hebbende factuur heeft ontvangen, volgt de rechtbank niet. Zoals door [partij A] terecht is gesteld zijn verzendbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat er wel degelijk goederen zijn geleverd. Er is dan ook geen reden om factuur QR 47 in mindering te brengen op de door [partij A] gevorderde hoofdsom.
Klompen van een andere fabrikant geretourneerd
5.30.
Uit wat ter zitting aan de orde is geweest heeft de rechtbank begrepen dat beide partijen van mening zijn dat dit onderwerp in het kader van deze zaak zo ondergeschikt is dat het geen bespreking meer behoeft.
Slotsom
5.31.
In aanvulling op de hiervoor reeds getrokken tussenconclusies is de rechtbank van oordeel dat er door [partij A] geen bedragen ten onrechte zijn gefactureerd en dat ook bedragen die gemoeid zouden zijn met een levering van een andere fabrikant niet in mindering strekt op de door [partij A] gevorderde hoofdsom, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Rente
5.32.
[partij A] vordert rente over de gevorderde hoofdsom. Op grond van
artikel 78 WKV heeft [partij A] recht op rente. De rechtbank bepaalt de datum vanaf welke [partij B] rente verschuldigd is en de hoogte van de rente aan de hand van CISG Advisory Council Opinion No. 14 die betrekking heeft op rente als bedoeld in artikel 78 WKV. In die Opinion staat over het tijdstip, waarop rente verschuldigd wordt:
Interest starts to accrue under Article 78 from the moment any sum is in arrears. For example, a sum is in arrears when:
payment of the purchase price ought to have been made;
liability in damages arises on the occurrence of loss;
payment of a claim for reimbursement ought to have been made.
Uit het door [partij A] als productie 17 in het geding gebracht overzicht leidt de rechtbank af dat [partij A] uit de betalingen door [partij B] tot een totaal van € 60.505,93 een bedrag
van € 1.296,69 afgeboekt heeft op door [partij B] verschuldigde rente. Een bedrag
van € 59.209,24 heeft [partij A] afgeboekt op het totaalbedrag van de facturen
groot € 80.866,65. De rechtbank begrijpt de gewijzigde vordering van [partij A] zo dat het bedrag van € 25.758,30 deels uit het restant van het totaal door [partij A] met haar facturen aan [partij B] in rekening gebrachte bedrag ter hoogte van € 21.657,41 (€ 80.866,65 -/-
€ 59.209,24) bestaat en voor het overige uit rente tot 18 januari 2024 en kosten. Daarmee is de vordering tot betaling van rente over een bedrag van € 20.360,72 vanaf 18 januari 2024 toewijsbaar.
5.33.
Bovengenoemde Opinion No. 14 houdt het volgende in over de hoogte van de rente:
The rate of interest may be determined by the agreement of the parties.
In the absence of such agreement, the applicable rate of interest is the rate which the court at the creditor’s place of business would grant in a similar contract of sale not governed by the CISG.
Nu niet gebleken is dat partijen een afspraak gemaakt hebben over het te hanteren rentetarief en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van de inhoud van Opinion No. 14 gebracht hebben zal de rechtbank beslissen dat de hoogte van de rente vastgelegd moet worden aan de hand van het toepasselijke Portugese recht.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.34.
Uit artikel 74 WKV volgt dat [partij A] recht heeft op vergoeding van
buitengerechtelijke incassokosten. In het WKV is niets bepaald over de hoogte van de in aanmerking te nemen buitengerechtelijke incassokosten. Ook hier geldt dat beide partijen met betrekking tot deze kosten uitgaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Daarom zal de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke incassokosten worden vastgesteld naar Nederlands recht.
5.35.
De door [partij B] niet betwiste vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van
€ 1.027,76 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is nog gebaseerd op de hoofdsom voordat de vordering werd verminderd en is dus hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 978,61 bij € 20.360,72 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom
€ 978,61 toe.
Proceskosten
5.36.
[partij B] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.147,22
Uitvoerbaar bij voorraad?
5.37.
[partij B] heeft gevorderd om een toewijzing van de vorderingen van [partij A] niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel dat enkel te doen als er door [partij A] een bankgarantie is afgegeven. De daarvoor door [partij B] aangedragen reden is dat haar is gebleken dat [partij A] niet solvent is en [partij B] vreest dat zij haar vorderingen niet op [partij A] zal kunnen verhalen.
5.38.
Nog daargelaten dat [partij A] ter zitting gemotiveerd heeft betwist dat zij insolvent is, is er geen reden om het vonnis waar mogelijk niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, reeds omdat de vorderingen van [partij B] worden afgewezen, zodat het door haar gestelde verhaalsrisico niet bestaat.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 20.360,72 te vermeerderen met de wettelijke rente volgens het Portugees recht over het toegewezen bedrag, vanaf 18 januari 2024 , tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 978,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat alles is betaald,
in (voorwaardelijke) reconventie
6.3.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
6.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van [partij A] ter hoogte van € 5.147,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart de onderdelen 6.1, 6.2, 6.4 en 6.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.