In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting ST. BPL PENSIOEN, hierna te noemen verhuurder, en twee huurders. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 17.787,10, berekend tot en met november 2024. De huurders erkenden de betalingsachterstand, maar voerden aan dat zij door persoonlijke en financiële omstandigheden niet in staat waren om de achterstallige huur te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2024 werd duidelijk dat de huurders in afwachting waren van een erfenis die hen in staat zou stellen de achterstand te betalen.
De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de bedingen in de huurovereenkomst oneerlijk waren voor de huurders, die als consumenten worden beschouwd. De rechter oordeelde dat de huurprijswijzigingsbedingen niet oneerlijk waren, maar vernietigde de bedingen met betrekking tot rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze in strijd waren met de wettelijke bepalingen. De kantonrechter oordeelde dat de grote betalingsachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, maar dat er een regeling was getroffen waarbij de huurders de achterstand voor 1 februari 2025 moesten betalen om ontruiming te voorkomen.
De rechter heeft de huurders veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, en de ontbinding van de huurovereenkomst voorwaardelijk toegewezen, met de mogelijkheid tot ontruiming indien de huurders niet aan de voorwaarden voldeden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten, kantonrechter.