ECLI:NL:RBOVE:2024:6462

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/08/314578 / HA RK 24-54
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van de Lijst der Geldelijke Regelingen voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove na zienswijze van derde belanghebbende

Deze zaak betreft de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. De LGR van maatschap [verzoeker] is aangepast naar aanleiding van een zienswijze van een derde belanghebbende, [derde belanghebbende]. Dit leidde tot een lagere waardering van een perceel dat door maatschap [verzoeker] was ingebracht, waarin een leempad is gelegen. Maatschap [verzoeker] stelde dat zij het leempad zelf had willen afgraven, maar de rechtbank oordeelde dat de verrekenpost terecht was opgenomen, aangezien maatschap [verzoeker] op het moment van de zienswijze geen eigenaar meer was van het perceel en dus niet in staat was om het leempad af te graven.

De uitvoeringscommissie had op 12 april 2023 een ontwerpbesluit genomen tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen. Maatschap [verzoeker] diende een zienswijze in, maar deze werd ongegrond verklaard. De uitvoeringscommissie heeft de LGR vastgesteld op 14 februari 2024, waarbij de zienswijze van [derde belanghebbende] leidde tot een aanpassing van de ruilwaarde van het perceel. Maatschap [verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanpassing van de LGR terecht was, gezien de omstandigheden en de eigendomsoverdracht van het perceel.

De rechtbank heeft het beroep van maatschap [verzoeker] ongegrond verklaard en hen veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is openbaar uitgesproken op 4 december 2024. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: C/08/314578 / HA RK 24-54
Beschikking van 4 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [vestigingsplaats 1],
verzoeker,
hierna samen te noemen: maatschap [verzoeker],
procederend in persoon,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE
zetelende te Zwolle,
verweerster,
hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen van de provincie Overijssel,
en
[derde belanghebbende],
te [vestigingsplaats 2],
belanghebbende,
hierna te noemen: [derde belanghebbende],
gemachtigde: mr. E. Zonderland-Knijn.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. Als gevolg van de zienswijze van een derde ([derde belanghebbende]), is de LGR van maatschap [verzoeker] aangepast. Een door [verzoeker] ingebracht perceel bevat een leempad en dit leempad is naar aanleiding van de zienswijze van [derde belanghebbende] op een lagere waarde gezet. Dit is een verrekenpost op de LGR van maatschap [verzoeker]. Maatschap [verzoeker] voert aan dat zij het leempad zelf had willen afgraven. De rechtbank oordeelt dat de verrekenpost terecht op de LGR is opgenomen nu maatschap [verzoeker], op het moment dat de zienswijze door de belanghebbende werd ingediend, al geen eigenaar meer was van dit inbrengperceel en het leempad dus niet zelf kon afgraven.

2.De procedure

2.1.
De uitvoeringscommissie heeft op 12 april 2023 een ontwerpbesluit tot het vaststellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove genomen. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2023.
2.2.
Maatschap [verzoeker] heeft tegen het ontwerp een zienswijze ingediend. Deze zienswijze is ongegrond verklaard en maatschap [verzoeker] heeft zich daarbij neergelegd.
2.3.
In een andere zaak heeft [derde belanghebbende] (belanghebbende) ook zienswijzen ingediend. Eén van de zienswijzen betrof het perceel [locatie 1] (inmiddels hernummerd tot [locatie 2]). Dit perceel is door maatschap [verzoeker] ingebracht en aan [derde belanghebbende] toegedeeld. [derde belanghebbende] heeft in haar zienswijze aangevoerd dat zich op dit perceel een leempad bevindt van ongeveer 2.300 m². Dit is geen beteelbare grond.
2.4.
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft de uitvoeringscommissie de LGR voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove vastgesteld. De door [derde belanghebbende] ingediende zienswijze heeft tot aanpassing van de LGR geleid. De uitvoeringscommissie heeft deze zienswijze gegrond verklaard en de ruilwaarde van het perceel aangepast. Dat had tot gevolg dat de LGR van [derde belanghebbende] met € 5.550,00 werd verlaagd en die van maatschap [verzoeker] met € 5.550,00 werd verhoogd.
2.5.
Het besluit LGR is op 29 maart 2024 bekendgemaakt en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR heeft maatschap [verzoeker] beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).
2.7.
De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
Het beroep van maatschap [verzoeker] is op 23 oktober 2024 ter zitting behandeld. Namens maatschap [verzoeker] zijn de heer [naam 1] en mevrouw [naam 1].. De uitvoeringscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. J. Heinen (Provincie), de heer [naam 2] (voorzitter) en de heer [naam 3] (Kadaster). Namens belanghebbende is verschenen de heer [naam 4] en zijn gemachtigde mr. E. Zonderland-Knijn. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is.
2.9.
Vervolgens is beschikking bepaald.

3.Overgangsrecht

3.1.
De Wilg is met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Ruilverkaveling is sindsdien geregeld in de Omgevingswet. Op grond van het bepaalde in artikel 4.5 lid 1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft de Wilg echter van toepassing op de vaststelling van de LGR als het ontwerpbesluit vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Dat is hier het geval.
4. Het beroep en de beoordeling daarvan
4.1.
Maatschap [verzoeker] heeft één beroepsgrond aangevoerd. De rechtbank zal hierna eerst het standpunt van maatschap [verzoeker] weergeven. Vervolgens komt het verweer van de uitvoeringscommissie aan de orde en daarna het standpunt van [derde belanghebbende]. Daarna volgt de beoordeling door de rechtbank.
4.2.
Maatschap [verzoeker] is het niet eens met de verhoging van haar bijdrage op de LGR met € 5.550,00 vanwege het leempad in het ingebrachte perceel [locatie 1]. Toen maatschap [verzoeker] hoorde dat [derde belanghebbende] een zienswijze over het leempad had ingediend, heeft zij bij de uitvoeringscommissie verschillende keren aangegeven dat ze deze grond graag zelf wil afgraven aangezien ze de grond goed kan gebruiken. Het besluit kwam voor haar dan ook uit de lucht vallen. Zij is nog steeds bereid om de grond af te graven, het perceel te kilveren en nieuw graszaad in te zaaien en een vergoeding te voldoen voor de tijd dat het perceel braak heeft gelegen.
4.3.
De uitvoeringscommissie heeft aangevoerd dat het leempad op het inbrengperceel van maatschap [verzoeker] is bedoeld als toegang tot het achterliggende perceel. Het leempad ligt hoger dan het maaiveld. Het afgraven van het leempad zou de achterliggende percelen onbereikbaar maken.
Aanvankelijk had de uitvoeringscommissie op basis van de bodemgeschiktheidsklassenkaart aan het leempad dezelfde waarde toegekend als de onderliggende grond. Het leempad heeft echter geen opbrengend vermogen. Daarom is dit naar aanleiding van de zienswijze van [derde belanghebbende] aangepast. De oppervlakte van het leempad, die door de uitvoeringscommissie is vastgesteld op 0.14.50 ha, is gewaardeerd naar “niet openbare weg”. De afwaardering is een verrekenpost ten laste van de afgaande eigenaar.
De uitvoeringscommissie brengt eigenaren nooit vooraf op de hoogte van een besluit, maar maatschap [verzoeker] is wel geïnformeerd over het feit dat [derde belanghebbende] een zienswijze had ingebracht en dat de uitvoeringscommissie daarop een besluit zou nemen.
4.4.
[derde belanghebbende] heeft zich aangesloten bij het verweerschrift van de uitvoeringscommissie.
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
Als uitgangspunt moet worden genomen dat de zienswijze van [derde belanghebbende] terecht gegrond is verklaard. De door de uitvoeringscommissie uitgerekende oppervlakte is niet beteelbaar en is terecht afgewaardeerd naar “niet openbare weg”. Tegen dit oordeel is geen beroep ingesteld. Maatschap [verzoeker] heeft tegen dit oordeel van de uitvoeringscommissie op zichzelf ook geen bezwaar gemaakt.
Hetzelfde geldt voor de berekende afwaardering (€ 5.550,00); deze is door de uitvoeringscommissie op dit bedrag vastgesteld door de oppervlakte van het leempad op € 10.000,00 per ha te zetten in plaats van de eerder gehanteerde € 47.500,00 (0.10.00 ha) respectievelijk € 50.000,00 (0.04.50 ha). De berekening komt de rechtbank niet onjuist voor en tegen de berekening is ook geen bezwaar gemaakt.
4.6.
Deze afwaardering is een verrekenpost tussen afgaande en opkomende eigenaar. Dat volgt uit onderdeel 4, sub 6 van de “Nadere regels voor de Lijst der Geldelijke Regelingen voor het herverkavelingsblok Blokzijl-Vollenhove” (hierna: Nadere Regels) die voor deze ruilverkaveling door de uitvoeringscommissie zijn opgesteld.
4.7.
Het bezwaar van maatschap [verzoeker] is met name dat, als de uitvoeringscommissie dit punt eerder had aangekaart, hij de grond zelf had kunnen afgraven zodat het wel beteelbare grond zou worden. In dat geval zou deze verrekenpost niet aan zijn LGR zijn toegevoegd.
4.8.
De rechtbank overweegt daarover dat dat in dit geval niet had gekund. De ruilakte voor de ruilverkaveling Blokzijl Vollenhove is op 8 december 2022 ondertekend. Daarmee is de eigendom van de gronden in deze ruilverkaveling overgegaan.
[derde belanghebbende] heeft in juni 2023 een zienswijze ingediend tegen de LGR. Op dat moment was het al niet meer mogelijk voor maatschap [verzoeker] om de grond af te graven want het perceel was niet meer zijn eigendom.
Dat de uitvoeringscommissie het heeft opgelost via de LGR is niet onjuist.
4.9.
De rechtbank voegt daar aan toe dat maatschap [verzoeker] bekend was met het leempad en er in zoverre rekening mee had moeten houden dat dit leempad, als dat bij de eigendomsovergang nog niet afgegraven was, wegens onbeteelbaarheid daarvan verrekend zou kunnen worden.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het beroep van maatschap [verzoeker] ongegrond verklaard moet worden.
4.11.
Omdat maatschap [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 688,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep ongegrond,
5.2.
veroordeelt maatschap [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van de uitvoeringscommissie tot op heden begroot op € 688,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
RechtsmiddelverwijzingTegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.