ECLI:NL:RBOVE:2024:6494

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
11110492 \ CV EXPL 24-1991
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake factoringovereenkomst en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Port Finance B.V. en [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. Port Finance vorderde betaling van een factuur die voortvloeide uit een gesloten factoringovereenkomst. De gedaagden voerden verweer en stelden dat Port Finance de incasso van de vorderingen had vertraagd, waardoor zij geen aanspraak konden maken op de factorfee. De kantonrechter oordeelde dat Port Finance voldoende incassowerkzaamheden had verricht en dat de gedaagden de hoogte van de factuur niet hadden betwist. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk moesten betalen, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter wees de gedaagden in het ongelijk en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11110492 \ CV EXPL 24-1991
Vonnis van 3 december 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
PORT FINANCE B.V.,
gevestigd in Zwolle en kantoorhoudende in Meppel,
eisende partij, hierna te noemen Port Finance,
gemachtigde: mr. H.A. Roos,
tegen
1. de besloten vennootschap
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats],
gedaagde partijen, hierna te noemen [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 3 mei 2024 en 6 mei 2024;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is, via [bedrijf] B.V., bestuurder van [gedaagde 1].
2.2.
Port Finance en [gedaagde 1] hebben een factoringovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde 1] haar (toekomstige) vorderingen op haar debiteuren cedeert (verkoopt) aan Port Finance. In de factoringovereenkomst is verder overeengekomen dat [gedaagde 2] de volledige en juiste nakoming van de factoringovereenkomst door [gedaagde 1] garandeert en zich daarvoor hoofdelijk aansprakelijk stelt. [gedaagde 2] heeft de factoringovereenkomst ondertekend namens [gedaagde 1] en (afzonderlijk) namens zichzelf als ‘Garantsteller’.
2.3.
Op grond van de factoringovereenkomst en de bijbehorende bijlagen is [gedaagde 1] een vergoeding aan Port Finance verschuldigd, die bestaat uit het factorloon en het tarief debiteurenbeheer. Het factorloon bedraagt 1,9% van de gecedeerde factuurwaarde, en verder 0,1% van de factuurwaarde aan additionele factorfee voor elke dag dat een debiteur na de betalingstermijn van veertien dagen in gebreke blijft met het voldoen van de factuur.
2.4.
Op 31 oktober 2023 heeft [gedaagde 1] in totaal drie vorderingen op debiteur Unica, met factuurdata 27 oktober 2023, 3 november 2023 en 9 november 2023, aan Port Finance gecedeerd.
2.5.
Unica heeft deze vorderingen op 19 januari 2024 aan Port Finance betaald.
2.6.
Voor deze factoringwerkzaamheden heeft Port Finance [gedaagde 1] op 22 januari 2024 een factuur gestuurd ten bedrage van € 7.207,66. [gedaagde 1] heeft de factuur niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Port Finance vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zal veroordelen om een bedrag van € 8.157,79 te betalen, bestaande uit € 7.207,66 aan hoofdsom, € 214,75 aan rente en € 735,38 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente van 12,5% per jaar over de hoofdsom, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Port Finance in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat er tijdens het innen van de facturen door Port Finance bij Unica meerdere keren contact is geweest tussen Port Finance en [gedaagde 1].
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat Port Finance in het contact met [gedaagde 1] verschillende keren heeft aangegeven niet te veel te doen aan de incasso van de vorderingen op Unica. Er werd gezegd dat er geen actie werd ondernomen, of dat de acties ‘over de kerstvakantie zouden worden getild’. Door deze mededelingen van Port Finance over haar handelswijze heeft [gedaagde 1] de indruk gekregen dat de facturen niet geïncasseerd zouden worden. Als zij van de problemen met de incasso hadden geweten, hadden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wellicht iets kunnen betekenen bij het innen van de vorderingen. Port Finance heeft het innen van de vorderingen op Unica vertraagd, althans zij heeft niet voldoende gedaan om de vorderingen (sneller) te innen. Unica had voorafgaand aan de overdracht van de vorderingen reeds aan [gedaagde 1] toegezegd de facturen te zullen betalen. Daarnaast heeft Port Finance [gedaagde 1] niet gewaarschuwd voor het oplopen van de factoringkosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat Port Finance onder deze omstandigheden geen aanspraak kan maken op de factorfee in verband met het vertraagd voldoen van een factuur door een debiteur.
4.3.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of een redelijke uitleg van de overeenkomst meebrengt dat [gedaagde 1] in dit geval de additionele factorfee verschuldigd is. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4.
Port Finance heeft ter zitting uitvoerig en gedetailleerd aangegeven welke incassowerkzaamheden zij vanaf het kopen van de vorderingen tot aan de betaling van de facturen heeft uitgevoerd. Zij is vele dagen, soms bijna dagelijks, met de incasso van de facturen bezig geweest. In het licht van die uitgebreide toelichting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat Port Finance bij het innen van de facturen heeft stilgezeten. [gedaagde 2] lijkt de stelling dat Port Finance het innen van de facturen heeft vertraagd ook te baseren op uitlatingen van Port Finance dat zij ‘niets deed’. Maar zoals Port Finance heeft toegelicht, waren die uitlatingen op dat moment ingegeven door betalingsafspraken tussen Port Finance en Unica en de omstandigheid dat Unica ruimte nodig had om de betalingen (over meerdere schijven in de organisatie) te kunnen fiatteren. Voor het betaald krijgen van de vorderingen was het naar het inzicht van Port Finance op dat moment beter om even geen incassodruk te zetten. Dat betekent dus niet dat Port Finance werkelijk niets deed om de facturen te innen.
4.5.
Voor de kantonrechter is met de toelichting van Port Finance voldoende duidelijk geworden dat Port Finance niet heeft stilgezeten of de inning van de facturen heeft vertraagd. Daarmee komt vast te staan dat Port Finance incassowerkzaamheden heeft verricht, en dus niet, zoals het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is, heeft stilgezeten om de factorfee maar te laten oplopen. [gedaagde 1] is dus op basis van de factoringovereenkomst de factorfee verschuldigd. Dat verder nog een andere uitleg van de factoringovereenkomst moet gelden, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aangevoerd.
4.6.
De volgende vraag is of de (verkeerde) indruk die [gedaagde 2] van de werkzaamheden van Port Finance heeft gekregen, het moeten betalen van een factorfee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben immers betoogd dat als [gedaagde 2] van de niet vlottende incassowerkzaamheden had geweten, hij had kunnen bijdragen aan de incasso van de vorderingen op Unica.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat in het midden kan blijven of Port Finance inderdaad een verkeerde indruk heeft gewekt bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Want ook als dat zo is, maakt het wekken van een verkeerde indruk het in rekening brengen van de factorfee niet onaanvaardbaar. De factoringovereenkomst brengt nu eenmaal mee dat de vordering en het incassotraject in handen van Port Finance zijn en afgezien van de afspraken die partijen over de incasso van vorderingen hebben gemaakt, bepaalt Port Finance hoe dat incassotraject wordt ingericht. Dat kan natuurlijk anders zijn als zij bewust de incasso van de vorderingen vertraagt, maar zoals hiervoor is overwogen is daar geen sprake van. Zoals Port Finance heeft toegelicht, heeft zij bijvoorbeeld geen buitengerechtelijke incassokosten van Unica gevorderd om zodoende te bewerkstelligen dat de hoofdsom zou worden betaald. Dat zijn beslissingen die Port Finance mag nemen. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat het voor [gedaagde 2] wellicht vervelend is dat hij het idee heeft dat hij iets had kunnen doen om de incasso van de vorderingen vooruit te helpen, bestond er voor Port Finance geen verplichting om bij de incassowerkzaamheden met [gedaagde 1] (of [gedaagde 2]) samen te werken. Het niet of verkeerd informeren van [gedaagde 1] of [gedaagde 2] brengt dan ook niet mee dat het in rekening brengen van de factorfee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.8.
Ook het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat Port Finance niet heeft gewaarschuwd voor het oplopen van de factoringkosten faalt. Het cederen van vorderingen tegen betaling van een factorloon is het hele achterliggende idee van de factoringovereenkomst. In redelijkheid kan niet van Port Finance worden verlangd dat zij [gedaagde 1] moet waarschuwen voor het feit dat de factoringwerkzaamheden kosten voor [gedaagde 1] met zich meebrengen. [gedaagde 1] moet de factuur van Port Finance dan ook betalen.
4.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de hoogte van de facturen niet betwist. Daarmee komt de vordering tot betaling van het factuurbedrag van € 7.207,66 voor toewijzing in aanmerking. [gedaagde 2] heeft zich hoofdelijk garant gesteld voor de volledige en juiste nakoming van de verplichtingen van [gedaagde 1]. Nu [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, kan Port Finance ook [gedaagde 2] aanspreken tot betaling van het factuurbedrag van € 7.207,66. Beide partijen zullen daartoe hoofdelijk worden veroordeeld.
4.10.
Omdat [gedaagde 1] de factuur van Port Finance te laat heeft betaald, is zij daarover rente verschuldigd. Port Finance heeft de wettelijke rente van 12,5% gevorderd. De kantonrechter vat dit op als een vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente, die van toepassing is nu [gedaagde 1] en Port Finance handelen in de uitoefening van een bedrijf. Deze rente zal worden toegewezen voor een bedrag van € 214,75 tot aan de dag van dagvaarding, en verder vanaf 6 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
4.11.
[gedaagde 2] is de rente over de hoofdsom alleen verschuldigd als hij zelf in verzuim is geraakt (artikel 7:856 lid 1 BW). De wettelijke handelsrente jegens [gedaagde 2], die ook handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, 6 mei 2024, tot de dag van volledige betaling.
4.12.
Port Finance heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Zij heeft verschillende sommaties gestuurd. Weliswaar betwist [gedaagde 1] dat er sommaties of WIK-brieven zijn ontvangen, maar tussen Port Finance en [gedaagde 1] heeft veel correspondentie plaatsgevonden over de uitblijvende betalingen en mogelijke betalingsregelingen, zodanig dat duidelijk is dat [gedaagde 1] wel enige aanmaning ontvangen moet hebben. De buitengerechtelijke incassokosten komen dus voor toewijzing in aanmerking. Het bedrag van € 735,38 voldoet aan het tarief uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen.
4.13.
De buitengerechtelijke incassokosten ten aanzien van [gedaagde 2] zullen worden afgewezen. Artikel 7:852 lid 2 BW bepaalt dat de borg is gehouden de kosten van rechtsvervolging van de hoofdschuldenaar ([gedaagde 1]) te vergoeden als hij tijdig, door mededeling van het voornemen tot rechtsvervolging, in de gelegenheid is gesteld deze kosten te voorkomen. Nu Port Finance niet heeft gesteld dat zij een dergelijke mededeling aan [gedaagde 2] heeft gedaan en dit ook niet uit de overgelegde correspondentie volgt, is [gedaagde 2] niet gehouden om deze kosten aan Port Finance te betalen.
4.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in deze procedure in het ongelijk gesteld. Zij worden daarom hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en de nakosten van Port Finance. Deze worden begroot op:
kosten dagvaardingen € 228,76
griffierecht € 524,00
salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
nakosten
€ 135,00
totaal € 1.565,76

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om een bedrag van € 7.207,66 aan Port Finance te betalen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW te betalen over het bedrag van € 7.207,66, met dien verstande dat:
  • [gedaagde 1] wordt veroordeeld om een bedrag van € 214,75 aan wettelijke handelsrente tot de dag van dagvaarding te betalen, en verder vanaf 6 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • [gedaagde 2] wordt veroordeeld om de wettelijke handelsrente te betalen vanaf 6 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om een bedrag van € 735,38 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Port Finance te betalen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten en in de nakosten, aan de zijde van Port Finance begroot op € 1.565,76;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.(SB)