ECLI:NL:RBOVE:2024:668

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/08/298091 / HA ZA 23-226
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurder en rechtsgeldigheid van het ontslagbesluit

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de rechtsgeldigheid van het ontslag van eiser als bestuurder van gedaagde. Eiser stelt dat het ontslagbesluit nietig of vernietigbaar is, terwijl gedaagde aanvoert dat het ontslag rechtsgeldig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 juni 2022 tijdens een bestuursvergadering is ontslagen, waarbij een motie van wantrouwen tegen hem is aangenomen door de meerderheid van de bestuursleden. Eiser heeft betoogd dat de oproeping voor de vergadering niet voldeed aan de statuten, omdat zijn ontslag niet expliciet was vermeld. De rechtbank oordeelt echter dat eiser redelijkerwijs kon begrijpen dat zijn ontslag aan de orde zou komen en dat de oproeping aan de eisen voldeed. De rechtbank concludeert dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.904,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/298091 / HA ZA 23-226
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt te AMSTERDAM,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A. Bos te Zwolle.
Samenvatting
[gedaagde] heeft [eiser] ontslagen als bestuurder van [gedaagde]. Volgens [eiser] is het ontslagbesluit nietig, dan wel vernietigbaar. De rechtbank oordeelt dat het ontslagbesluit rechtsgeldig is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van 3 augustus 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 27 december 2023 met productie(s) van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op [datum] 1999 opgericht. Daarbij zijn de statuten voor [gedaagde] vastgesteld. De statuten bevatten, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
Artikel 7.
Einde bestuursfunctie
Het bestuurslidmaatschap eindigt:
  • bij overlijden;
  • bij schriftelijk bedanken;
  • door ontslag krachtens een meerderheidsbesluit van het bestuur;
  • door afvalligheid als Soennie Moslim;
  • door het deelnemen, plegen of mede-plegen van ondermijnende activiteiten van de stichting;
  • indien een bestuurder het vrije vermogen over zijn vermogen verliest.
Artikel 11.
Bestuursvergadering
Het algemeen bestuur vergadert tenminste vier (4) maal per jaar en voorts telkens wanneer de voorzitter dit wenselijk acht, of tenminste twee (2) andere bestuursleden daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave van de te behandelen punten aan de voorzitter een daartoe strekkend verzoek richten.
De oproeping tot de vergadering geschiedt door de secretaris, tenminste vijf (5) dagen tevoren, de dag van de oproeping en die van de vergadering niet meegerekend, door middel van oproepingsbrieven, gericht aan alle bestuursleden.
De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, tevens de te behandelen onderwerpen.
De vergadering wordt geleid door de voorzitter van het bestuur; bij diens afwezigheid wijst de vergadering zelf haar voorzitter aan;
Een bestuurslid kan zich ter vergadering door een medebestuurslid laten vertegenwoordigen onder overlegging van een schriftelijke volmacht, die vooraf door de voorzitter van de vergadering als voldoende moet worden erkend. Een bestuurslid kan daarbij slechts voor één (1) medebestuurslid als gevolmachtigde optreden.
Artikel 12.
Besluitvorming
1.
Zolang in een bestuursvergadering alle bestuursleden aanwezig zijn, kunnen geldige
besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht genomen.
(…)
4. Voor zover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven, worden alle bestuursbesluiten genomen
met volstrekte meerderheid van stemmen in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal in
functie zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is. Onder volstrekte meerderheid van stemmen
wordt verstaan meer dan de helft van het aantal uitgebrachte geldige stemmen.
(…)
2.2.
[eiser] is op 25 juni 1999 aangetreden als bestuurder van [gedaagde]. Op 6 januari 2014 heeft hij zich bij de Kamer van Koophandel laten uitschrijven als bestuurder met ingang van 1 januari 2014. Op 1 november 2018 is hij weer ingeschreven als bestuurder.
2.3.
In april 2022 heeft de voorzitter van het bestuur van [gedaagde] namens [gedaagde] de Kamer van Koophandel verzocht om [eiser] uit te schrijven als bestuurder van [gedaagde]. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De Kamer van Koophandel heeft het bezwaar op 2 juni 2022 gegrond verklaard.
2.4.
Op 3 juni 2022 zijn de bestuursleden van [gedaagde] opgeroepen voor een vergadering van het algemeen bestuur op 11 juni 2022. Ook [eiser] is voor deze bestuursvergadering uitgenodigd. In de oproeping staat als punt 3. op de agenda genoteerd:
“Huidige stand van zaken over het functioneren van het Algemeen bestuur en Dagelijks bestuur.”
2.5.
Op 11 juni 2022 heeft de aangekondigde vergadering plaatsgevonden. Alle bestuursleden zijn hier verschenen. [eiser] heeft samen met [naam] (destijds bestuurslid van [gedaagde]) voortijdig de vergadering verlaten.
Enkele bestuursleden hebben tijdens de vergadering een motie van wantrouwen ingediend tegen [eiser]. De vijf nog aanwezige bestuursleden hebben voor deze motie gestemd. In de notulen van de vergadering staat onder ‘
Stemming 2. Motie van wantrouwen [eiser]’ onder meer:
“5 van de 8 bestuursleden hebben ingestemd. Motie van wantrouwen is aangenomen. De meerderheid van het bestuur zegt het vertrouwen in [eiser] op en gaat over tot ontslag.”
2.6.
Per brief van 18 juni 2022 heeft het bestuur van [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat tijdens de vergadering van 11 juni 2022 een motie van wantrouwen tegen hem is aangenomen en dat het bestuur daarom heeft besloten [eiser] per 18 juni 2022 te ontslaan als bestuurslid van [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
Primair
I. voor recht verklaart dat het tijdens de vergadering van 11 juni 2022 genomen besluit van [gedaagde] tot ontslag van [eiser] als bestuurder van [gedaagde] nietig is, en
II. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, of
Subsidiair
I. het tijdens de vergadering van 11 juni 2022 genomen besluit van [gedaagde] tot ontslag van [eiser] als bestuurder van [gedaagde] vernietigt, en
II. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] heeft aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] bij het besluit tot zijn ontslag als bestuurder in strijd met de statuten van [gedaagde] heeft gehandeld. Volgens [eiser] voldoet de oproeping tot de vergadering van 11 juni 2022 niet aan de eisen van artikel 11 van de statuten, omdat in de oproeping niet wordt aangekondigd dat over zijn ontslag als bestuurder wordt besloten. Vervolgens is volgens [eiser] in strijd met artikel 12 van de statuten gehandeld, omdat een besluit is genomen terwijl niet alle bestuursleden aanwezig waren. Omdat de bespreking van het ontslag niet in de oproeping vermeld staat kon het ontslagbesluit niet bij meerderheidsbesluit genomen worden, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat het besluit tot ontslag van [eiser] alleen om formele redenen en voor zover nodig is genomen, omdat in haar ogen [eiser] al sinds 2014 geen bestuurslid meer was. De inschrijving in 2018 van [eiser] als bestuurder is volgens [gedaagde] buiten haar omgegaan en zij is pas in 2022 bij toeval achter deze inschrijving gekomen. Omdat de Kamer van Koophandel het bezwaar van [eiser] tegen de uitschrijving gegrond heeft verklaard, heeft [gedaagde] de bestuursvergadering van 11 juni 2022 uitgeschreven. Volgens [gedaagde] is op die vergadering rechtsgeldig besloten om [eiser] als bestuurder te ontslaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] tijdens de bestuursvergadering van 11 juni 2022 rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder van [gedaagde]. Voordat de rechtbank hierop ingaat, zal de rechtbank de vraag beantwoorden of [eiser] voorafgaand aan de vergadering van 11 juni 2022 aangemerkt kon worden als bestuurslid van [gedaagde]. Want als [eiser] op dat moment geen bestuurslid was, dan kon hij ook niet als bestuurslid worden ontslagen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] ook na 2014 bestuurslid is gebleven. Weliswaar heeft hij zich in 2014 bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurslid, maar niet betwist is dat hij op dat moment feitelijk deel is blijven uitmaken van de het bestuur. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] vóór 6 januari 2014 conform artikel 7 van de statuten schriftelijk heeft bedankt voor het bestuurslidmaatschap of dat toen een bestuursbesluit tot ontslag van [eiser] is genomen. Ook van de andere in artikel 7 genoemde gronden die leiden tot het einde van het bestuurslidmaatschap is niet gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat een dergelijke beëindigingsgrond zich voorgedaan heeft na 6 januari 2014 en vóór 11 juni 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] ook in 2022 nog deel uitmaakte van het bestuur van [gedaagde]. De (her)inschrijving van [eiser] als bestuurder in 2018 heeft hierin geen rol gespeeld, behalve dat vanaf dat moment bij de Kamer van Koophandel weer kenbaar was dat [eiser] bestuurslid is van [gedaagde].
4.3.
Hiermee komt de rechtbank toe aan de vraag of [eiser] rechtsgeldig is ontslagen als bestuurslid van [gedaagde]. De eerste grond die [eiser] heeft aangevoerd tegen de geldigheid van het besluit is dat de oproeping tot de vergadering niet voldoet aan de eisen van artikel 11 van de statuten. Hij stelt dat hij uit de oproeping voor de bestuursvergadering niet heeft begrepen dat op 11 juni 2022 besloten zou worden over zijn ontslag. Volgens [gedaagde] voldoet de oproeping wel aan de eisen en was [eiser] er wel degelijk van op de hoogte dat een besluit genomen zou worden over zijn ontslag. Zij verwijst hierbij naar door haar als productie 5 overgelegde correspondentie met [eiser].
4.4.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 11 lid 3 van de statuten de oproeping voor de bestuursvergadering de te behandelen onderwerpen moet vermelden. De oproeping van 3 juni 2022 vermeldt als onderwerp:
“Huidige stand van zaken over het functioneren van het Algemeen bestuur en Dagelijks bestuur.”
De oproeping dateert van één dag na het besluit van de Kamer van Koophandel tot gegrondverklaring van het bezwaar van [eiser] tegen zijn uitschrijving als bestuurslid. De reden die de Kamer van Koophandel hiervoor noemt is dat zij geen rechtsgeldig besluit heeft gezien ten aanzien van het uittreden van [eiser] als bestuurder, zodat gerede twijfel in de zin van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008 bestaat over de juistheid van de opgave die in april 2022 gedaan is (zie onder 2.3). Binnen deze context had [eiser] naar het oordeel van de rechtbank uit de oproeping redelijkerwijs kunnen begrijpen dat op 11 juni 2022 ook over zijn positie als bestuurslid vergaderd zou worden en dat alsnog een besluit tot ontslag van hem als bestuurder in stemming zou worden gebracht.
4.5.
Uit de door [gedaagde] overlegde correspondentie maakt de rechtbank op dat [eiser] er zelf op 3 juni 2022 ook van uitging dat op 11 juni 2022 mogelijk over zijn ontslag als bestuurslid besloten zou worden. Zo heeft een van de bestuursleden op 3 juni 2022, in reactie op een e-mail van [eiser] gemaild:
“Bij deze zeg ik mijn vertrouwen in zowel de 1e secretaris en de penningmeester op.”
Hierop heeft [eiser] onder andere gereageerd:
“ (…)Ik merk je reactie aan als een Motie van wantrouwen naar mij: als bestuur kunnen we ook eerst stemmen over mijn ontslag: vind ik ook goed. Als de meerderheid zegt dat ik moet dan stap ik uit het bestuur, wat zo gaat dat volgens de Wet. En daarna kunnen we gaan stemmen over de vader die voorzitter is. (…)”.
4.6.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de oproeping tot de vergadering van 11 juni 2022 voldoet aan artikel 11 lid 3 van de statuten. Tijdens de vergadering van
11 juni 2022 kon dan ook worden besloten over het ontslag van [eiser] als bestuurder en bestond geen noodzaak te voldoen aan de eis van artikel 12 lid 1 van de statuten dat alle bestuursleden aanwezig moeten zijn. Op grond van artikel 7 lid 3 en artikel 12 lid 4 van de statuten was voor het nemen van het besluit een volstrekte meerderheid van stemmen nodig in een vergadering waarin tenminste de helft van het aantal in functie zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is. Aan die eis is voldaan, want niet betwist is dat vijf van de acht bestuursleden aanwezig waren en dat die allemaal hebben gestemd voor het besluit om [eiser] als bestuurder te ontslaan.
4.7.
De rechtbank concludeert dat de gronden die [eiser] heeft aangedragen tegen de geldigheid van het ontslagbesluit geen doel treffen. Zijn vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Hiermee blijft het ontslagbesluit in stand.
4.8.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
Totaal
1.904,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.