In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners, hierna aangeduid als partij A en partij B. De relatie tussen partijen eindigde eind 2021 of begin 2022, waarna hun gezamenlijke woning in de loop van 2022 werd verkocht. Beide partijen hebben vorderingen op elkaar: partij A stelt dat zij een geldlening van € 4.128,50 aan partij B heeft verstrekt, terwijl partij B kosten voor de gezamenlijke woning vordert die hij onverschuldigd heeft betaald na de beëindiging van hun relatie.
De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie van partij A toegewezen, waarbij partij B werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag en bijkomende incassokosten van € 650,80. In reconventie heeft partij B een tegenvordering ingesteld van € 4.656,52, maar de kantonrechter heeft slechts een deel van deze vordering toegewezen, namelijk € 621,60, als vergoeding voor kosten die beide partijen gezamenlijk hadden moeten dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot gezamenlijke financiële verplichtingen en de gevolgen van een beëindigde relatie op dergelijke verplichtingen. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding voor de vordering van partij A.