ECLI:NL:RBOVE:2024:704

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10732634 \ CV EXPL 23-3808
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen in conventie en reconventie tussen voormalige partners met betrekking tot geldlening en gezamenlijke woningkosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners, hierna aangeduid als partij A en partij B. De relatie tussen partijen eindigde eind 2021 of begin 2022, waarna hun gezamenlijke woning in de loop van 2022 werd verkocht. Beide partijen hebben vorderingen op elkaar: partij A stelt dat zij een geldlening van € 4.128,50 aan partij B heeft verstrekt, terwijl partij B kosten voor de gezamenlijke woning vordert die hij onverschuldigd heeft betaald na de beëindiging van hun relatie.

De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie van partij A toegewezen, waarbij partij B werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag en bijkomende incassokosten van € 650,80. In reconventie heeft partij B een tegenvordering ingesteld van € 4.656,52, maar de kantonrechter heeft slechts een deel van deze vordering toegewezen, namelijk € 621,60, als vergoeding voor kosten die beide partijen gezamenlijk hadden moeten dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot gezamenlijke financiële verplichtingen en de gevolgen van een beëindigde relatie op dergelijke verplichtingen. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding voor de vordering van partij A.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10732634 \ CV EXPL 23-3808
Vonnis van 6 februari 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. M. Rahnama'i,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
vertegenwoordigd door [naam 1] (moeder van gedaagde) en [naam 2] (vriendin).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 5
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met bijlage
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met productie 6
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met bijlage
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Partijen in deze procedure hebben een relatie gehad. Die relatie is in de periode eind 2021 / begin 2022 beëindigd. De woning van partijen is in de loop van 2022 verkocht. Beide partijen menen dat zij nog iets van de ander hebben te vorderen. Volgens [partij A] heeft zij een geldbedrag aan [partij B] geleend en moet [partij B] dat aan haar terugbetalen. [partij B] stelt dat hij kosten heeft betaald voor hun gezamenlijke woning. Hij vindt dat hij die kosten onverschuldigd heeft voldaan over de periode dat hij niet meer in de woning woonde. Hij wil daarom een bedrag terug ontvangen van [partij A] . De kantonrechter zal beide vorderingen in dit vonnis beoordelen.

3.Het geschil

De vordering van [partij A] , de vordering in conventie
3.1.
[partij A] vordert op grond van een overeenkomst van geldlening veroordeling van [partij B] tot betaling van een hoofdsom van € 4.128,50 te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag van € 650,80 voor buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [partij B] in de kosten van de procedure.
3.2.
[partij B] voert verweer. Hij betwist niet dat [partij A] een geldbedrag voor hem heeft voorgeschoten, maar hij meent dat hij een tegenvordering heeft op [partij A] die met haar vordering verrekend kan worden. Verder betwist hij de verschuldigdheid van incassokosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
De tegenvordering van [partij B] , de vordering in reconventie
3.4.
[partij B] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij vordert veroordeling van [partij A] tot betaling aan hem van een bedrag van € 4.656,52 wegens bedragen die hij, naar zijn zeggen onverschuldigd, heeft betaald ten behoeve van de gemeenschappelijke woning van partijen.
3.5.
[partij A] voert verweer. Kort samengevat voert zij aan dat de kosten voor de woning door hen beiden moeten worden gedragen. Volgens [partij A] heeft zij al bijgedragen in de woonlasten van hun woning, omdat die kosten werden betaald vanuit hun gemeenschappelijke bankrekening. Zij wil dat de vordering van [partij B] wordt afgewezen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Geldlening
4.1.
In de dagvaarding heeft [partij A] gesteld dat zij een bedrag van € 4.128,50 aan [partij B] heeft verstrekt in de vorm van een geldlening. Het bedrag zou door [partij B] worden terugbetaald bij het beëindigen van hun relatie. Dat blijkt uit een ongedateerd handgeschreven briefje dat door beide partijen is ondertekend en dat door [partij A] in deze procedure is overgelegd. Volgens [partij A] is de relatie van partijen eind 2021 dan wel begin 2022 geëindigd. Zij heeft daarna aanspraak gemaakt op betaling van het bedrag door [partij B] , maar [partij B] is niet tot betaling overgegaan. Daarom heeft zij [partij B] gedagvaard.
4.2.
[partij B] heeft de vordering uit geldlening niet betwist. Bij antwoord is namens hem toegelicht dat de geldlening had te maken met de aanschaf van een auto. Het feit dat de geldlening op zichzelf niet is betwist, brengt mee dat de vordering van [partij A] toewijsbaar is. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, 26 september 2023. De tegenvordering van [partij B] zal hierna in reconventie worden beoordeeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.3.
[partij A] heeft ook aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft in verband daarmee afschriften overgelegd van verschillende brieven/berichten die aan [partij B] zijn gestuurd omtrent de betaling van de vordering van [partij A] . De brief van 28 augustus 2023 valt aan te merken als een zogenaamde 14 dagen brief. Daarin staat dat [partij B] in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog binnen 14 dagen na dagtekening van de brief zonder bijkomende kosten de hoofdsom te voldoen. Het bedrag van die eventuele bijkomende kosten is in die brief al genoemd. Het gaat om een bedrag van € 650,80. De kantonrechter stelt op grond daarvan vast dat de incassokosten door [partij A] zijn aangezegd op de door de wet in artikel 6:96 lid 6 BW voorgeschreven wijze. Bovendien is voor de hoogte van de kosten uitgegaan van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 650,80 is daarom toewijsbaar.
in reconventie
4.4.
[partij B] stelt dat hij een tegenvordering heeft op [partij A] . [partij B] voert daartoe aan dat hij en [partij A] gezamenlijk eigenaar waren van een koopwoning. Die woning is na het verbreken van hun relatie in de loop van 2022 (in de maand juli) verkocht. Volgens [partij B] heeft hij in de periode van februari 2022 tot en met juli 2022 niet meer in de betreffende woning gewoond, terwijl hij wel verschillende kosten heeft betaald die betrekking hadden op de woning. Het zou gaan om acht betalingen ten behoeve van de hypotheeklasten van de woning (8 maal € 424,54) en zes betalingen voor het verbruik van gas en elektra (1 x € 76,08 en 5 x € 158,=). Daarnaast stelt hij dat hij wegens een GBLT nota met bijkomede deurwaarderskosten een bedrag van € 394,12 heeft betaald. Alle bedragen bij elkaar opgeteld maken een bedrag van € 4.656,52. [partij B] wil dat [partij A] wordt veroordeeld om dit bedrag aan hem te betalen.
4.5.
De kantonrechter zal de vordering van [partij B] slechts voor een klein deel toewijzen. Het overige moet worden afgewezen. Dat wordt hierna verder uitgelegd.
Hypotheeklasten
4.6.
Het staat wel vast dat [partij B] en [partij A] samen de eigenaars waren van een woning. De kantonrechter gaat ervanuit dat zij ieder voor de helft eigenaar daarvan waren, want uit de conclusies van partijen in deze procedure blijkt niet dat er andere afspraken tussen partijen zijn gemaakt. Uitgangspunt is daarom dat partijen ieder voor de helft de eigenaarslasten van de woning hebben te dragen. Dat is gebaseerd op artikel 3:172 BW [1] . De vordering van [partij B] dat hij zijn aandeel in de hypotheeklasten in de periode vanaf februari 2022 onverschuldigd heeft betaald, gaat daarom niet op. Uit de bankafschriften die [partij A] als productie 6 bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie heeft overgelegd volgt dat de hypotheeklasten (betalingen aan Florius) voor de maanden februari 2022 tot en met juni 2022 zijn betaald vanaf de gezamenlijke bankrekening van partijen. Op die manier hebben [partij B] en [partij A] ieder hun deel daarvan betaald.
4.7.
Uit de bankafschriften die [partij A] heeft overgelegd valt niet af te leiden dat de betaling aan Florius voor de maandtermijn van juli 2022 ook vanaf die bankrekening is betaald. De aanvankelijke betaling op 29 juli 2022 is namelijk direct weer teruggestort (gestorneerd) wegens te weinig saldo op de bankrekening. Verder heeft [partij B] heeft bij zijn conclusie van antwoord een afschrift van zijn eigen Raborekening overgelegd met daarop een betaling op 4 oktober 2022 aan Florius van € 849,08. Die betaling houdt kennelijk verband met de brief van Florius van 1 oktober 2022 betreffende een betalingsachterstand. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [partij B] in elk geval één maandtermijn van een bedrag van € 849,08 alleen heeft betaald en [partij A] heeft die betaling niet betwist. Dat betekent dat [partij A] de helft daarvan, een bedrag van € 424,54, aan [partij B] verschuldigd is. [partij A] heeft immers niet aangevoerd dat zij dit bedrag al op een andere manier aan [partij B] of aan Florius heeft betaald.
Energiekosten
4.8.
De betalingen aan Oxxio hebben betrekking op gebruikslasten, namelijk energie, voor de woning. Weliswaar heeft [partij B] gesteld dat hij vanaf februari 2022 geen gebruik meer maakte van de woning, maar [partij A] heeft dat betwist. [partij B] heeft vervolgens erkend dat hij in die periode nog wel in het bezit was van een sleutel van de woning en dat hij er nog wel kwam. De uiteenzetting van [partij B] is daartoe beperkt gebleven en dat is onvoldoende om op basis daarvan een recht op een eventuele gebruiksvergoeding ten behoeve van [partij B] te kunnen vaststellen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de energierekeningen van Oxxio voor rekening van beide partijen dienen te komen. De betalingen aan Oxxio zijn eveneens voldaan vanaf de gezamenlijke rekening van partijen. Dat blijkt uit productie 6 (de bankafschriften) van [partij A] . Alleen het bedrag voor de maand juli 2022 is per saldo niet betaald. Het bedrag is namelijk op 27 juli 2022 eerst van de gezamenlijke rekening betaald aan Oxxio, maar is direct daarna weer teruggestort wegens een tekort aan saldo op de rekening. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden of en hoe de betaling voor de maand juli 2022 aan Oxxio heeft plaatsgevonden. In elk geval heeft [partij B] geen betalingsbewijs overgelegd waaruit zou blijken dat hij – los van de hiervoor genoemde betaling en de stornering daarvan – het volledige bedrag van die maand zelf heeft voldaan. Er bestaat daarom geen grond om [partij A] nu te veroordelen om een bedrag daarvoor aan [partij B] te betalen.
Gemeentelijke belastingen GBLT
4.9.
[partij B] heeft gesteld dat hij met betrekking tot het heffingsjaar 2022 een bedrag van € 394,12 heeft betaald aan een deurwaarder in verband met gemeentelijke belastingen. De oorspronkelijke nota van € 310,12 is namelijk te laat betaald. [partij B] heeft de nota en een deel van het deurwaardersbevel overgelegd, waaruit blijkt dat het heffingsbedrag van GBLT bij hem in rekening is gebracht. Om de vordering van [partij B] te beoordelen overweegt de kantonrechter het volgende.
4.10.
Als uitgangspunt voor deze kosten geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.6. en 4.8. al is genoemd, namelijk dat ieder van partijen voor de helft moet bijdragen in de kosten voor de woning. [partij A] heeft niet aangevoerd dat zij het GBLT bedrag voor het heffingsjaar 2022 al heeft betaald en zij betwist niet dat het bedrag betrekking heeft op hun woning. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat in elk geval het oorspronkelijke notabedrag door [partij A] en [partij B] samen moet worden voldaan.
4.11.
De vraag is of dat ook geldt voor de verhoging van het bedrag in verband met te late betaling. De kantonrechter oordeelt dat dit wel het geval is. Weliswaar heeft [partij B] kennelijk de betalingstermijn laten verlopen (door verschillende oorzaken) maar de betaling van het bedrag is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen. Het gevolg daarvan voor deze nota van GBLT hebben zij daarom samen te dragen. Dat brengt mee dat [partij A] de helft, en dus een bedrag van € 197,06, aan [partij B] moet betalen.
4.12.
Bij dit oordeel houdt de kantonrechter rekening met het verweer van [partij A] dat [partij B] geen betalingsbewijs heeft overgelegd ten aanzien van het GBLT bedrag. Dit verweer leidt niet tot een ander oordeel. De verschuldigdheid van de heffing staat immers wel vast en uit de nota die [partij B] heeft overgelegd blijkt dat GBLT hem tot betaling heeft aangesproken. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit bedrag door (of namens) [partij B] is betaald, zoals door [partij B] is aangevoerd in zijn conclusies.
4.13.
Samengevat volgt uit de overwegingen onder 4.7. en 4.11. dat [partij A] aan [partij B] moet betalen een bedrag van € 621,60 (namelijk € 424,54 + € 197,06).
In conventie en in reconventie
Proceskosten
4.14.
De vorderingen van partijen over en weer houden verband met de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent in dit geval dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie
5.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 4.128,50 te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) daarover vanaf 26 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 650,80 voor buitengerechtelijke incassokosten;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen een bedrag van € 621,60;
in conventie en in reconventie
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024. (ap)

Voetnoten

1.Artikel 172 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek