ECLI:NL:RBOVE:2024:743

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/08/308780 / KG ZA 24-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot executie van veroordelingen tot betaling en afwikkeling van schade conform polisvoorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en [gedaagde] V.O.F. Achmea verzocht de voorzieningenrechter om [gedaagde] te verbieden het vonnis van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2023 te executeren, waarin Achmea was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagde] na een brand in diens bedrijfspand. Achmea stelde dat zij slechts gehouden was een voorschot te betalen conform de polisvoorwaarden en dat de bedragen zoals vermeld in het Gelderse vonnis niet in hun geheel betaald dienden te worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat Achmea voldoende aannemelijk had gemaakt dat de uitleg van [gedaagde] over het Gelderse vonnis niet juist was. De rechtbank verbiedt [gedaagde] de veroordelingen tot betaling van de bedragen van € 938.932,19 en € 158.200,00 uit het Gelderse vonnis ten uitvoer te leggen en gebiedt [gedaagde] de schade met inachtneming van de polisvoorwaarden met Achmea af te wikkelen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van Achmea.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/308780 / KG ZA 24-10
Vonnis in kort geding van 9 februari 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te 's-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Dalpi te Rotterdam.
De voorzieningenrechter noemt partijen hierna Achmea en [gedaagde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • productie 4 van Achmea
  • de brief van Achmea d.d. 31 januari 2024
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Achmea verzoekt in haar brief van 31 januari 2024 de voorzieningenrechter ter zitting mondeling vonnis te wijzen inhoudende dat de executie dient te worden opgeschort totdat in kort geding vonnis is gewezen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] op vraag van de voorzieningenrechter toegezegd de lopende tenuitvoerlegging van na te noemen vonnis van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2023 te staken totdat vonnis in dit kort geding gewezen is. Achmea heeft verklaard daar genoegen mee te nemen. De voorzieningenrechter heeft daarom geen beslissing op het verzoek van Achmea genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een slagerij en cateringbedrijf in [vestigingsplaats]. [gedaagde] maakte gebruik van een haar toebehorend bedrijfspand aan de [adres]. Ten behoeve van de onderneming had [gedaagde] een Bedrijven Compact Polis (BCP) afgesloten bij Achmea. Deze verzekering dekt schade aan het bedrijfspand, de inventaris, de voorraad, de goederen en bedrijfsschade. Brand is als verzekerd evenement in de polis opgenomen. Op 6 april 2022 is brand uitgebroken in het pand, waarbij het pand volledig teniet is gegaan.
2.2.
De polisvoorwaarden bepalen onder meer dat Achmea, indien vaststaat dat zij schadevergoeding moet uitkeren voor schade aan gebouwen of schade aan bedrijfsmiddelen, maar de hoogte van het schadebedrag nog niet definitief bekend is, op verzoek van de verzekerde voorschotten kan verstrekken. Als de verzekerde recht heeft op basis van herbouwwaarde (schade aan gebouwen) of schadevergoeding op basis van nieuwwaarde (schade aan bedrijfsmiddelen) wordt eerst 40% uitgekeerd van de schadevergoeding die aldus is berekend. De rest wordt uitgekeerd tegen overlegging van nota’s. De totale uitkering kan niet meer bedragen dan werkelijk is besteed.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de gehoudenheid van Achmea om schade die [gedaagde] ten gevolge van de brand geleden heeft te vergoeden. Dit geschil heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) met [gedaagde] en [naam] als eisers (door de rechtbank aangeduid als [gedaagde] c.s.) en Achmea als gedaagde.
2.4.
Op 7 juni 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de zaak met nummer C/05/412640/HZ ZA 22 - 361. De rechtbank heeft in haar vonnis voor zover van belang:
  • voor recht verklaard dat Achmea gehouden is ter zake de brandschade d.d. 6 april 2022 op het risicoadres te dekking te verlenen onder de BCP met polisnummer en gehouden is de schade conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden af te wikkelen;
  • Achmea veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen en bedrag van € 938.932,19 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Achmea veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen en bedrag van € 158.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022.
2.5.
In haar vonnis overweegt de rechtbank daartoe onder meer het volgende:
“4.33. De schade ten aanzien van de bedrijfsstagnatie als gevolg van de brand, is nog niet begroot. [gedaagde] V.O.F. heeft daarom belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat Achmea gehouden is de schade conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden af te wikkelen. De rechtbank zal de vordering onder I toewijzen.
4.34.
De verzekerde schade ten gevolge van de brand is door schade-experts conform de daarvoor in de polisvoorwaarden geschetste uitgangspunten vastgesteld op € 974.921,19 exclusief btw. Tussen partijen staat vast dat Achmea een deel van de opruimingskosten
ad € 35.989,00 heeft voldaan. Achmea stelt zich op het standpunt dat dit bedrag in mindering gebracht moet worden op het uit te keren schadebedrag. Uit de akte van taxatie blijkt dat opruimingskosten onderdeel uitmaken van het totaalbedrag. Nu vast is komen te staan dat Achmea reeds een bedrag heeft voldaan, dient dit bedrag in mindering te komen op de vordering. De rechtbank zal daarom de vordering onder II toewijzen tot een bedrag
van € 938.932,19. [gedaagde] c.s. vordert tevens wettelijke rente over dit bedrag, nu Achmea in verzuim is komen te verkeren op het moment van de definitieve afwijzing, te weten 3 november 2022. De gevorderde wettelijke rente is door Achmea niet betwist en zal worden toegewezen.
4.35.
De verzekerde schade ten behoeve van de inventaris is blijkens de akte van taxatie vastgesteld op € 158.200,00 exclusief btw. [gedaagde] V.O.F. vordert tevens wettelijke rente over dit bedrag, nu Achmea in verzuim is komen te verkeren op het moment van de definitieve afwijzing, te weten 3 november 2022. De gevorderde wettelijke rente is door Achmea niet betwist en zal worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering onder III toewijzen.”
2.6.
Achmea heeft de rechtbank op 13 juni 2023 verzocht een herstelvonnis te wijzen, waarmee de tekst van de veroordeling onder 5.3 en 5.4 wordt aangepast door daarin op te nemen dat de door genoemde bedragen dienen te worden betaald met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke voorwaarden. Het verzoek luidt als volgt:
“In het eindvonnis d.d. 7 juni 2023 is (ondermeer) het volgende beslist:
5.2.
Verklaart voor recht dat Achmea gehouden is ter zake de brandschade d.d. 6 april 2022 op het risicoadres [adres] dekking te verlenen onder de BCP met polisnummer [nummer] en gehouden is de schade conform het bepaalde in de toepasselijke poliswaarden af te wikkelen,
5.3.
Veroordeelt Achmea om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] V.O.F. te betalen een bedrag van € 938.932,19 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
Veroordeelt Achmea om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] V.O.F. te betalen een bedrag van € 158.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Omdat beslist is dat conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden de schade moet worden afgewikkeld, geldt dat voor de betalingsverplichting genoemd in 5.3 en 5.4. die polisvoorwaarden moeten worden toegepast.
Omdat de rechtbank niet naar de bedoeling van een vonnis kan gevraagd kan worden, vraagt Achmea om een herstelvonnis, inhoudende dat de – in haar ogen – verschrijving dat de genoemde bedragen verschuldigd zouden zijn, wordt gecorrigeerd en derhalve wordt bepaald onder 5.3 en 5.4 dat met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden, die bedragen dienen te worden betaald.
De reden daarvoor is dat partij [gedaagde] thans aanspraak maakt op betaling ineens van de bedragen genoemd onder r.o. 5.3 en 5.4. Dat is niet in lijn met de polisvoorwaarden en hetgeen is beslist in r.o. 5.2, want in de polisvoorwaarden is bepaald dat voor herbouw kosten en herinvesteringskosten voor de inventaris, de vastgestelde schadevergoeding ineens wordt betaald. Overeengekomen is dat voor die schadeposten 40% wordt bevoorschot en de rest op basis van facturen met betrekking tot de herbouw c.q. herinvestering wordt voldaan. Om die reden dreigt thans een executiegeschil.”
2.7.
De rechtbank wijst bij vonnis van 28 juni 2023 het verzoek af, daartoe onder meer overwegend:
“De rechtbank is van oordeel dat in het vonnis van 7 juni 2023 geen sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. In randnummer 5.2. is in de beslissing immers bepaald dat Achmea ter zake de brandschade gehouden is dekking te verlenen en gehouden is de schade conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden af te wikkelen. In het vonnis is derhalve reeds opgenomen dat afwikkeling met inachtneming van de polisvoorwaarden dient te geschieden. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.”
2.8.
Achmea heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 juni 2023 en op 24 juli 2023 is de dagvaarding in hoger beroep aan [gedaagde] betekend. Bij e-mailbericht van 1 november 2023 heeft de advocaat van Achmea aan de advocaat van [gedaagde] bevestigd dat Achmea afziet van het hoger beroep.
2.9.
Op 23 januari 2024 heeft [gedaagde] executoriaal derdenbeslag ten laste van Achmea gelegd onder Rabobank. Rabobank heeft op 5 februari 2024 nog geen verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv gedaan.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Achmea vordert “dat [gedaagde], bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt verboden het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, d.d. 7 juni 2023, met kenmerk C/05/412640/ HZ ZA 22-361, te executeren in die zin dat ineens de daarin genoemde bedragen onder r.o. 5.3 (€ 938.932,10) en r.o. 5.4 (€ 158.200,--) - voor zover al niet door Achmea betaald - worden opgeëist en de schade met inachtneming van de polisvoorwaarden met Achmea afwikkelt, met veroordeling van [gedaagde] in de proces-en nakosten van deze procedure.”
3.2.
Achmea stelt zich op het standpunt dat zij op dit moment in overeenstemming met de polisvoorwaarden zoals hiervoor onder 2.2 genoemd slechts gehouden is een voorschot aan [gedaagde] te betalen, dat voorschot ook betaald heeft en geen verplichting heeft de bedragen zoals die in de beslissing van de rechtbank zijn vermeld in hun geheel te betalen. Achmea wijst erop dat dat de rechtbank voor recht verklaart dat Achmea de schade conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden af te wikkelen. Ook verwijst Achmea naar de beslissing op het verzoek om een herstelvonnis te wijzen, waarin - in de ogen van Achmea - de rechtbank nog eens bevestigt dat de vergoeding van de schade met inachtneming van de polisvoorwaarden moet geschieden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Achmea veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 5.339,58 ter zake de gemaakte advocaatkosten in deze procedure;
  • Achmea veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting van [gedaagde] te betalen een bedrag van € 3.029,50 ter zake proceskosten in de hoger beroepszaak;
  • Achmea veroordeelt tot betaling van het door [gedaagde] verschuldigde griffierecht en andere proceskosten en nakosten, voor zover niet begrepen onder de hiervoor genoemde advocaatkosten.
3.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Achmea bij een proceskostenveroordeling de werkelijk door [gedaagde] gemaakte kosten dient te vergoeden, omdat Achmea wist dat deze procedure voor haar op voorhand kansloos is om reden dat het vonnis van de rechtbank van 7 juni 2023 onherroepelijk is. Achmea wist, althans behoorde te weten dat dit kort geding geen verkapt hoger beroep is en dat het niet mogelijk is om een haar onwelgevallige beslissing middels een kort geding terug te draaien, aldus [gedaagde].
3.6.
Achmea voert verweer.
In conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Achmea wenst dat [gedaagde] de (verdere) executie van veroordelingen tot betaling van geldbedragen opgenomen in het vonnis van 7 juni 2023, waarbij zij executoriaal beslag gelegd heeft op bankrekeningen van Achmea, te voorkomen. Daaruit vloeit voort dat Achmea een spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening.
4.2.
Het vonnis van de rechtbank is onherroepelijk. In dit executiegeschil kan de voorzieningenrechter daarom de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat [gedaagde] mede gelet op de belangen aan de zijde van Achmea die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoer-
legging niet kan worden aanvaard (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
Eerst zal de voorzieningenrechter de vraag beantwoorden of Achmea voldoende aannemelijk maakt dat dat de uitleg die [gedaagde] aan het vonnis van de rechtbank geeft niet juist is en dat Achmea thans slechts gehouden is een voorschot op de totale schade-uitkering aan [gedaagde] uit te keren en niet de bedragen zoals vermeld in het vonnis van 7 juni 2022. Pas indien de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat vooralsnog uitgegaan dient te worden van de juistheid van de visie van [gedaagde] kan hij aan een (verdere) belangenafweging toekomen, waarbij hij de belangen die [gedaagde] bij het voortgang met de executie van de veroordelingen tot betaling van de twee bedragen af moet wegen tegen de belangen die Achmea heeft bij het beperken van die executie.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Achmea voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] het niet bij het rechte eind heeft met haar uitleg van het vonnis. Daarvoor acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
Weliswaar overweegt de rechtbank in haar vonnis van 7 juni 2023 dat de schade ten aanzien van de bedrijfsstagnatie als gevolg van de brand nog niet begroot is en [gedaagde] daarom belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, de rechtbank overweegt in haar beslissing tot afwijzing van het verzoek om een herstelvonnis te wijzen dat onder de beslissing van het vonnis van 7 juni 2023 is bepaald dat Achmea ter zake de brandschade gehouden is dekking te verlenen en gehouden is de schade conform het bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden af te wikkelen en dat derhalve reeds in het vonnis opgenomen is dat afwikkeling met inachtneming van de polisvoorwaarden dient te geschieden. Dat laatste overweegt de rechtbank naar aanleiding van een verzoek dat onder verwijzing naar het betalingsschema uit de polisvoorwaarden uitdrukkelijk ziet op de veroordelingen tot betaling van een bedrag van € 938.932,19 onderscheidenlijk
€ 158.200,00. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat de rechtbank oordeelde dat de polisvoorwaarden niet alleen op de (verdere) afwikkeling van de bedrijfsschade maar ook op die van de schade aan het bedrijfspand en de inventarisschade van toepassing zijn.
Daarbij komt dat [gedaagde] niet weersproken heeft de door Achmea gegeven uitleg dat de bedragen van € 938.932,19 en € 158.200,00 gebaseerd zijn op taxatierapporten en dat Achmea met toepassing van de polisvoorwaarden in eerste instantie 40% van die bedragen diende uit te keren. Het restant keert Achmea uit, wederom met toepassing met de polisvoorwaarden, tegen overlegging van rekeningen. Dit betekent dat de bedragen tot de betaling waarvan de rechtbank Achmea veroordeeld heeft geen definitieve schadebedragen zijn en dat die veroordelingen niet aan de toepasselijkheid van de polisvoorwaarden op de afwikkeling van de schade aan het bedrijfspand en de inventarisschade in de weg staan. In dit verband is ook van belang dat tussen partijen vaststaat dat de door voorgenomen bouw van een nieuw bedrijfspand nog niet begonnen is en dat [gedaagde] slechts een deel van een nieuwe inventaris gekocht heeft. Vaststelling van definitieve schadebedragen was ten tijde van het vonnis van 7 juni 2023 dus niet mogelijk.
4.5.
Nu Achmea, zoals [gedaagde] erkent, op 16 juni 2023 aan [gedaagde] 40% van de bedragen tot de betaling waarvan de rechtbank Achmea veroordeeld heeft aan [gedaagde] betaald heeft bestaat voor laatstgenoemde geen aanleiding dat gedeelte van de bedragen tot de betaling waarvan de rechtbank Achmea veroordeeld heeft thans te verhalen. Daarin kan [gedaagde] dus ook geen grond vinden om thans die veroordelingen ten uitvoer te leggen. Datzelfde geldt voor het bedrag dat is gemoeid met de reeds aangeschafte inventarisdelen. Achmea stelt daar ten behoeve van de afwikkeling van de schade vragen over gesteld te hebben aan [gedaagde] en nog geen antwoord ontvangen te hebben en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
4.6.
Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor onder 4.4. en 4.5. heeft overwogen, heeft [gedaagde], indien zij al de bevoegdheid heeft tot tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 938.932,19 en een bedrag van € 158.200,00 over te gaan, op dit moment geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van die bevoegdheid. De voorzieningenrechter overweegt nog wel dat niet uitgesloten is dat op enig moment gehoudenheid van Achmea ontstaat om nadere schade-uitkeringen te doen, zodat [gedaagde], in geval Achmea haar verplichting tot betaling van die schade-uitkeringen niet na zou komen, alsnog tot tenuitvoerlegging van de veroordelingen tot het betalen van de schadebedragen genoemd in het vonnis van 7 juni 2023 over zou kunnen gaan.
4.7.
De voorzieningenrechter zal de vordering van Achmea in die zin toewijzen dat hij [gedaagde] zal verbieden de veroordelingen tot betaling van de bedragen van € 938.932,19 onderscheidenlijk € 158.200,00 uit het vonnis van 7 juni 2023 ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van Achmea in het licht van haar onderbouwing daarvan zo dat zij de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de twee geldbedragen ziet als doorkruising van een afwikkeling van de schade in overeenstemming met de poliswaarden en dat zij een voorziening noodzakelijk acht om in de toekomst een vergelijkbare doorkruising te voorkomen. Uit wat de voorzieningenrechter hiervoor onder 4.4. overwogen heeft volgt dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de twee geldbedragen te zien is als een doorkruising van een afwikkeling van de schade in overeenstemming met de polisvoorwaarden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Achmea belang heeft bij een voorziening om een vergelijkbare doorkruising van afwikkeling van de schade op die wijze te voorkomen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom gebieden de schade met inachtneming van de polisvoorwaarden met Achmea af te (laten) wikkelen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op:
Explootkosten: € 139,42
Griffierecht: € 688,00
Salaris advocaat: € 1.107,00
Totaal: € 1.934,42
In reconventie
4.9.
De vordering van [gedaagde] die ziet op een veroordeling tot het vergoeden van de proceskosten die [gedaagde] in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 7 juni 2023 gemaakt heeft is een vordering die ziet op de betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. In de rechtspraak zijn drie vereisten ontwikkeld voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding. Ten eerste moet er sprake zijn van een spoedeisend belang. Ten tweede moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn. Als laatste dient de voorzieningenrechter een belangenafweging te maken waarin hij het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, het restitutierisico, dient te betrekken. Anders dan [gedaagde] meent gelden deze eisen, in het bijzonder die van het spoedeisend belang bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening, niet alleen als de vordering in conventie ingesteld wordt maar ook als de vordering in reconventie ingesteld wordt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde], zoals Achmea terecht aangevoerd heeft, nu onvoldoende onderbouwd heeft dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening uit een veroordeling tot betaling van de door haar ten behoeve van de behandeling in hoger beroep van de zaak waarin het vonnis van 7 juni 2023 gewezen is gemaakte kosten.
4.10.
Voor het laten vergoeden van de volledige proceskosten door Achmea, zoals [gedaagde] vordert, bestaat slechts aanleiding in geval van onrechtmatig handelen of van misbruik van procesrecht. Het eerste is gesteld noch gebleken. Gezien de beslissing van de voorzieningenrechter in conventie is geen sprake van misbruik van procesrecht, waarbij de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, achterwege had moeten blijven, omdat Achmea op voorhand had moeten begrijpen dat de vordering geen kans van slagen had.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen en haar als in het ongelijk gestelde partij zal veroordelen in de kosten tot op heden aan de zijde van Achmea begroot op € 715,00 wegens salaris advocaat.
In conventie en in reconventie
4.12.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] veroordelen in de nakosten op een wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
- verbiedt [gedaagde] de veroordelingen tot betaling van de bedragen van € 938.932,19 onderscheidenlijk € 158.200,00 uit het vonnis van 7 juni 2023 van de rechtbank Gelderland in de zaak met nummer C/05/412640/HZ ZA 22 - 361 ten uitvoer te leggen en gebiedt [gedaagde] de schade met inachtneming van de polisvoorwaarden met Achmea af te (laten) wikkelen;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.934,42;
- verklaart deze veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst de vordering van [gedaagde] af;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 715,00;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
- veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 278,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
- verklaart deze veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: