In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser had eerder, op 21 maart 2023, een verstekvonnis verkregen waarbij de bestuurder van gedaagde was veroordeeld tot betaling van € 452,08, vermeerderd met rente en proceskosten. Na het vonnis heeft de bestuurder echter niet betaald, wat heeft geleid tot beslaglegging op zijn salaris door eiser. Gedaagde heeft niet meegewerkt aan deze beslaglegging en heeft geen informatie verstrekt of inhoudingen gedaan. Eiser heeft daarom gedaagde aangeklaagd om het bedrag dat de bestuurder verschuldigd is, te vorderen.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. Gedaagde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de laatste conclusie. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 1.894,14, inclusief wettelijke rente vanaf 2 oktober 2023, en verzocht om veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde voerde verweer en betwistte de veroordeling van de bestuurder, maar de kantonrechter oordeelde dat het eerdere vonnis vaststaat omdat er geen verzet is aangetekend.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in het ongelijk is gesteld en dat de vordering van eiser toewijsbaar is. Gedaagde werd veroordeeld om aan eiser te betalen, inclusief de proceskosten van € 863,44. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser het vonnis kan uitvoeren, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.