ECLI:NL:RBOVE:2024:836

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
10716497 CV EXPL 23-3732
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil over betaling van facturen en schadevergoeding

In deze zaak heeft [partij A] in opdracht van [partij B] bouwwerkzaamheden verricht en vordert betaling van facturen ter hoogte van € 17.784,-. [partij B] betwist de betaling en vordert in reconventie schadevergoeding van € 95.894,56, stellende dat [partij A] ondeugdelijk werk heeft geleverd. De kantonrechter heeft de vordering van [partij A] grotendeels toegewezen en de vordering van [partij B] in reconventie afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat [partij A] ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het verweer van [partij B] dat de vordering was gecedeerd aan [bedrijf 2] B.V. De akte van retrocessie die door [partij A] is overgelegd voldoet aan de vereisten, waardoor de vordering van [partij A] kan worden behandeld. De kantonrechter concludeert dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat en dat niet is komen vast te staan of [partij A] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De vordering van [partij B] in reconventie wordt afgewezen omdat [partij A] niet in verzuim is geraakt. De kantonrechter wijst de vordering van [partij A] tot betaling van de facturen toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden aan de zijde van [partij A] vastgesteld op € 1.769,42, terwijl de kosten in reconventie op nihil worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 10716497 CV EXPL 23-3732
Vonnis van 13 februari 2024
in de zaak van
[partij A] h.o.d.n. [bedrijf 1],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
tegen
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. M.H. Doornbos.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[partij A] heeft in opdracht van [partij B] bouwwerkzaamheden verricht. [partij A] vordert in deze procedure betaling van de facturen voor deze werkzaamheden, van in totaal € 17.784,-. [partij B] vindt dat zij de facturen niet hoeft te betalen omdat [partij A] ondeugdelijk werk geleverd waardoor zij schade heeft geleden. [partij B] vordert in reconventie vergoeding die schade van € 95.894,56.
1.2.
De kantonrechter zal de vordering van [partij A] grotendeels toewijzen en de vordering van [partij B] in reconventie afwijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 oktober 2023,
- producties 25 t/m 36b van de zijde van [partij B],
- de mondelinge behandeling waar [partij B] productie 24 heeft overgelegd en gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt,
- de akte met productie 12 van [partij A].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. Het geschil
3.1.
[partij A] vordert na vermindering van eis in conventie samengevat - betaling van een bedrag van € 17.784,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 957,04 en veroordeling van [partij B] in de kosten van dit geding.
3.2.
[partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in conventie en vordert in reconventie betaling door [partij A] van een schadevergoeding van € 95.894,56.
3.3.
[partij A] concludeert in reconventie tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met veroordeling van [partij B] in de kosten van dit geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

[partij A] is ontvankelijk in zijn vordering
4.1.
Als meest verstrekkend verweer heeft [partij B] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [partij A] haar vordering op [partij B] heeft gecedeerd aan [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2]) en dat [partij A] daarom niet gerechtigd is de onderhavige vordering in te stellen. [partij A] heeft daarop gesteld dat [bedrijf 2] de vordering in de zomer van 2023 bij e-mail weer aan [partij A] heeft gecedeerd omdat deze door de standpunten van [partij B] oninbaar bleek. Omdat een vordering niet per e-mail kan worden gecedeerd heeft de kantonrechter [partij A] in de gelegenheid gesteld een akte van retrocessie, waarbij [bedrijf 2] de vordering weer aan [partij A] (terug) cedeert, in het geding te brengen.
4.2.
[partij A] heeft een akte van retrocessie van 22 december 2023 in het geding gebracht. [partij B] heeft zich wat deze akte betreft op de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter overweegt dat de akte aan de vereisten voor een akte van (retro)cessie voldoet en [partij A] daarom ontvankelijk is in zijn vordering.
Overeenkomst tussen partijen
4.3.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [partij A] bouwwerkzaamheden voor [partij B] heeft verricht. De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is of [partij B] de facturen voor de werkzaamheden van [partij A] moet betalen, of dat [partij A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en hij aansprakelijk is voor de schade die [partij B] daardoor heeft geleden. Bij de beantwoording van die vraag gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten.
4.4.
[partij A] heeft in december 2022 en januari 2023 in opdracht van [partij B] bouwwerkzaamheden verricht in een appartementencomplex in Naarden. [partij B] was op dit project onder-onderaannemer en is via haar opdrachtgever, (onderaannemer) [bedrijf 3] B.V., in contact gekomen met [partij A].
4.5.
[partij A] en [partij B] hebben geen schriftelijke overeenkomst gesloten waarin de afspraken tussen partijen zijn vastgelegd. Partijen zijn het er over eens dat [partij A] en [partij B] mondeling zijn overeen gekomen dat [partij A], na uitval van de voorman van [partij B], op de bouw als voorman van [partij B] zou fungeren en daarvoor op basis van uurtarief zou declareren. De werkzaamheden bestonden onder andere uit het plaatsen van kozijnen en het aftimmeren van de appartementen.
Facturen
4.6.
[partij A] heeft betaling van drie facturen gevorderd. Tussen partijen is niet in geschil dat zij voor de uren die [partij A] in december 2022 heeft gewerkt, een uurtarief van € 42,50 zijn overeengekomen. Ook zijn partijen het erover eens dat zij voor de gewerkte uren vanaf 1 januari 2023 een tarief van € 39,- per uur zijn overeengekomen. Omdat [partij A] voor de uren die hij in week 3 van januari 2023 heeft gewerkt nog een uurtarief van € 42,50 in rekening heeft gebracht, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling zijn eis verminderd en factuur 2023005 verlaagd naar een totaalbedrag € 4.680,-. Daarmee heeft hij zijn vordering van € 18.204,- verlaagd naar € 17.784,-.
4.7.
In randnummer 14 van de spreekaantekeningen van mr. Doornbos is namens [partij B] aangevoerd dat [partij A] vaak laat op het werk verscheen en ook te vroeg weer vertrok. Omdat [partij B] aan deze stelling geen conclusie of juridische consequentie verbindt, is het voor de kantonrechter onduidelijk of [partij B] daarmee het aantal door [partij A] gefactureerde uren betwist. Omdat de stelling verder niet is onderbouwd, er geen conclusie aan is verbonden en [partij B] niet eerder geklaagd heeft over het aantal gewerkte uren, zal de kantonrechter aan dit standpunt voorbij gaan. Dat betekent dat zowel het uurtarief als het aantal gewerkte uren tussen partijen vaststaan.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [partij A] tot betaling van die gewerkte uren in beginsel moet worden toegewezen. Dat is slechts anders als blijkt dat [partij B] een vordering heeft op [partij A] die daarmee verrekend kan worden.
In reconventie
Vordering op grond van artikel 6:74 BW
4.9.
[partij B] stelt dat [partij A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat hij de werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Volgens [partij B] heeft zij daardoor € 95.894,56 schade geleden en kan zij deze schade verrekenen met de facturen van [partij A] en moet [partij A] bovendien het overige deel van de geleden schade vergoeden.
Geen tekortkoming in de nakoming
4.10.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [partij A] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst heeft [partij B] – kort samengevat – aangevoerd dat het door [partij A] verrichte werk ondeugdelijk is, dat herstelwerkzaamheden moesten worden verricht en dat daardoor termijnen niet werden gehaald. Ook heeft [partij A] [partij B] onvoldoende op de hoogte gehouden over de voortgang van het werk en het verbruik van bouwmaterialen en heeft [partij A] zich ziek gemeld, waarna hij niet meer op de bouw is verschenen. Volgens [partij B] was [partij A] voorman op de bouw, was hij verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk en het halen van termijnen en is hij daarom aansprakelijk voor de schade die [partij B] heeft geleden.
4.11.
[partij A] betwist – kort samengevat – dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij voert onder andere aan dat hij niet voor het gehele project is ingeschakeld, maar dat hij op basis van uurtarief werd ingeschakeld om werkzaamheden van andere partijen te herstellen en de al bestaande achterstand zoveel mogelijk in te lopen. Verder heeft hij aangevoerd dat [partij B] hem onvoldoende materialen en ondeugdelijke bouwtekeningen heeft verstrekt, waardoor hij zijn werkzaamheden niet goed kon uitvoeren.
4.12.
De kantonrechter overweegt dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat en dat niet is komen vast te staan welke werkzaamheden [partij A] precies voor [partij B] zou uitvoeren en binnen welke termijn hij dat moest doen. Het gevolg daarvan is dat niet kan worden vastgesteld of [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Het is daardoor, mede gelet op de betwisting van [partij A], onvoldoende duidelijk of de tekortkomingen die [partij B] [partij A] verwijt, aan de werkzaamheden van [partij A] te wijten zijn. [partij A] heeft namelijk gemotiveerd aangevoerd dat er meerdere partijen op de bouwplaats aan het werk waren en dat niet hij, maar één van de andere partijen de betreffende werkzaamheden heeft uitgevoerd. Bovendien is [partij A] pas geruime tijd na aanvang van het project ingeschakeld om herstelwerkzaamheden te verrichten en achterstanden in te lopen. Ook heeft [partij B] onvoldoende onderbouwd dat [partij A], op basis van (alleen) het feit dat hij – in een later stadium – als voorman op de bouw de kwaliteit van de werkzaamheden en de termijnen in de gaten zou houden, verantwoordelijk is voor alle gebreken aan het werk, terwijl niet vastgesteld kan worden op welk moment en door wiens toedoen ze zijn ontstaan.
Geen verzuim
4.13.
De kantonrechter overweegt verder dat, voor zover er al sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [partij A] die aan [partij A] kan worden toegerekend, de vordering van [partij B] in reconventie niet toegewezen kan worden omdat [partij A] niet in verzuim is. Er is daarom niet aan de vereisten van artikel 6:74 BW voor het verkrijgen van een schadevergoeding voldaan. De kantonrechter legt dat als volgt uit.
4.14.
Volgens artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij schriftelijke aanmaning waarin hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Vaststaat dat [partij B] [partij A] geen schriftelijke ingebrekestelling heeft gestuurd. Het verzuim kan daarom niet op grond van artikel 6:82 lid 1 BW intreden.
4.15.
[partij B] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat [partij A] ook zonder schriftelijke ingebrekestelling in verzuim is komen te verkeren. [partij B] heeft daartoe gesteld dat [partij A] een mededeling heeft gedaan waaruit [partij B] mocht afleiden dat [partij A] in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten (artikel 6:83 sub c BW) omdat [partij A] zich per whatsapp-bericht ziek heeft gemeld en vervolgens niet meer op de bouw is verschenen. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [partij B] uit het enkele feit dat [partij A] zich per whatsapp-bericht heeft ziekgemeld met de woorden “ik ben ziek” niet afleiden dat [partij A] in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten en dat hij niet bereid was de gestelde gebreken te herstellen. Want in rechtsoverweging 4.12. is al geoordeeld dat niet is komen vast te staan binnen welke termijn [partij A] zijn werkzaamheden moest verrichten. Het verzuim is daarom niet op grond van de mededeling van [partij A] ingetreden.
4.16.
[partij B] heeft nog gesteld dat [partij A] volgens de planning van [partij B] zou werken en dat hij, omdat hij deze planning niet heeft gehaald, een fatale termijn heeft overschreden, waardoor hij zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt (art. 6:83 sub a BW). De kantonrechter volgt [partij B] hierin niet. [partij B] heeft onvoldoende onderbouwd welke planning is overeengekomen en op welke punten [partij A] deze heeft overschreden. [partij A] heeft bovendien onbetwist aangevoerd dat de planning in de bouw in de regel geen fataal karakter heeft, tenzij dat uitdrukkelijk overeen is gekomen. [partij B] heeft daarom naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat er een fatale termijn is overeengekomen.
4.17.
Ook de stelling van [partij B] dat [partij A] op grond van de redelijkheid en billijkheid geen beroep kan doen op het ontbreken van een schriftelijke ingebrekestelling omdat [partij A] wel mondeling in gebreke is gesteld, slaagt niet. Dat [partij A], zoals [partij B] stelt, zelf ook alleen mondeling communiceerde, ontslaat [partij B] namelijk niet van haar wettelijke verplichting om een schriftelijke ingebrekestelling te sturen.
4.18.
Gelet op het voorgaande is [partij A] niet in verzuim komen te verkeren, waardoor niet aan de vereisten voor schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW voldaan. Dat betekent dat de vordering van [partij B] in reconventie moet worden afgewezen en dat [partij B] dus geen vordering op [partij A] heeft die zij kan verrekenen met de vordering van [partij A] in conventie. Dat betekent dat de vordering van [partij A] in conventie wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
[partij A] heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 957,04 gevorderd. [partij A] heeft voldoende onderbouwd dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Omdat [partij A] zijn vordering voor factuur 2023005 tijdens mondelinge behandeling heeft verminderd, maar de incassokosten niet heeft verminderd, zal de kantonrechter conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, een bedrag van € 952,84, toewijzen.
Proceskosten
4.20.
Omdat [partij A] in het gelijk is gesteld zal [partij B] in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [partij A] als volgt vastgesteld:
In conventie
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
693,00
- salaris advocaat
- nakosten
812,00
132,00
(2 punten × € 406,-)
Totaal
1.769,42
4.21.
[partij B] wordt als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil omdat [partij A], gelet op de zeer beperkte omvang van de conclusie van antwoord in reconventie, geen extra kosten heeft hoeven maken.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen € 17.784,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- het bedrag van € 4.680,- (factuur 2023005), met ingang van 20 februari 2023,
- het bedrag van € 5.928,- (factuur 2023006), met ingang van 27 februari 2023,
- het bedrag van € 7.176,- (factuur 2023007), met ingang van 6 maart 2023,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 952,84,
5.3.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis begroot op € 1.769,42,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij B] ook de kosten van de betekening betalen,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [partij B] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.