ECLI:NL:RBOVE:2024:988

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10726721 \ CV EXPL 23-2200
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake betaling van reparatiekosten en proceskosten

In deze zaak vordert de opposant ontheffing van de veroordelingen uit een verstekvonnis van 15 augustus 2023, waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 6.000,00 voor reparatiekosten aan zijn auto, uitgevoerd door de geopposeerden. De opposant stelt dat er een afspraak was gemaakt dat de reparatie kosteloos zou zijn, maar de geopposeerden ontkennen dit. De kantonrechter oordeelt dat de opposant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een kosteloze reparatie en dat de geopposeerde een redelijke prijs in rekening heeft gebracht. Het verzet tegen de geopposeerde 1 wordt gegrond verklaard, omdat deze niet meer bestaat, terwijl het verzet tegen geopposeerde 2 grotendeels ongegrond is. De kantonrechter bevestigt dat de opposant de factuur moet betalen en dat de vorderingen van de geopposeerden in stand blijven, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, die worden verlaagd. De proceskosten worden toegewezen aan de geopposeerden.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10726721 \ CV EXPL 23-2200
Vonnis van 20 februari 2024
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [geopposeerde 1],

te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [geopposeerde 1],
2.
[geopposeerde 2],
te [woonplaats 1],
geopposeerden,
hierna te noemen: [geopposeerde 2],
hierna samen te noemen: [geopposeerden],
procederend in persoon.
tegen
[opposant],
te [woonplaats 2],
opposant,
hierna te noemen: [opposant],
gemachtigde: mr. F. Hoff,

1.Samenvatting

1.1.
[opposant] heeft zijn auto naar [geopposeerden] gebracht voor de reparatie van een motorolielekkage. Kort daarna is de auto stil komen te staan en heeft [opposant] de auto opnieuw naar [geopposeerden] laten brengen. Er bleek sprake te zijn van lagerschade aan de motor. [geopposeerden] hebben een nieuwe motor geplaatst en daar een factuur voor gestuurd van € 6.000,00. Zij hebben [opposant] gedagvaard en betaling van de factuur gevorderd. Deze vordering is bij verstekvonnis toegewezen. [opposant] vordert in deze verzetprocedure ontheffing van de veroordelingen uit het verstekvonnis. Volgens [opposant] heeft [geopposeerde 2] namelijk gezegd dat hij de auto kosteloos zou repareren. [geopposeerden] ontkennen dit.
1.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [opposant] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [geopposeerde 2] de kosten van de tweede reparatie voor zijn rekening zou nemen en heeft [geopposeerde 2] een redelijke prijs in rekening gebracht. De kantonrechter concludeert dat [opposant] de factuur moet betalen en dat het verzet tegenover [geopposeerde 2] grotendeels ongegrond is. Aangezien [geopposeerde 1] niet meer bestaat (omdat het een eenmanszaak is geworden), wordt het verzet tegenover haar gegrond verklaard.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van [geopposeerde 2] met producties,
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[geopposeerde 2] drijft een autobedrijf onder de naam [geopposeerde 1], dat is gespecialiseerd in de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. [geopposeerde 1] was een vennootschap onder firma van [geopposeerde 2] en zijn vader, maar is na het overlijden van de vader van [geopposeerde 2] voortgezet als eenmanszaak.
3.2.
[opposant] drijft een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak].
3.3.
In de week van 18 juli 2022 heeft [opposant] zijn bedrijfsauto naar [geopposeerden] gebracht om een motorolielekkage te laten repareren. Op 22 juli 2022 heeft hij de factuur voor deze reparatie betaald en de auto meegenomen.
3.4.
Kort daarna is de auto stil komen te staan en heeft [opposant] de auto opnieuw naar [geopposeerden] laten brengen. Na de reparatie heeft hij de auto weer opgehaald.
3.5.
Op 15 augustus 2022 hebben [geopposeerden] een factuur van € 6.000,00 voor de reparatie verzonden. Op de factuur staat:
“Factuur bedrag te voldoen in 3 termijnen, elke 15e van de maand (vanaf 15-8-2022) (…) betalingsconditie: binnen 14 dagen na factuurdatum”. [opposant] heeft de factuur niet betaald.
3.6.
Bij verstekvonnis van 15 augustus 2023 is [opposant] veroordeeld tot betaling van de factuur, de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

4.Het geschil

4.1.
[opposant] vordert – samengevat – ontheffing van de veroordelingen uit het verstekvonnis van 15 augustus 2023, met afwijzing van de vorderingen van [geopposeerden], en veroordeling van [geopposeerden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
4.2.
[opposant] stelt dat hij de auto na de eerste reparatie heeft opgehaald en dat de auto op de terugweg al stil kwam te staan. Volgens [opposant] heeft hij [geopposeerde 2] toen opgebeld en heeft [geopposeerde 2] verklaard dat er een fout is gemaakt bij de reparatie en dat hij de auto kosteloos – onder garantie – zou herstellen. [opposant] heeft de auto daarom opnieuw naar [geopposeerden] laten brengen. Hij stelt dat hij later samen met zijn broer bij [geopposeerden] is geweest om te informeren naar de voortgang van de reparatie en dat [geopposeerde 2] toen nogmaals heeft gezegd dat de auto kosteloos zou worden gerepareerd. Ook bij het ophalen van de auto heeft [geopposeerde 2] volgens [opposant] niet vermeld dat er voor de werkzaamheden betaald moest worden. Dat hij niet hoefde te betalen voor de werkzaamheden, blijkt volgens hem ook uit het feit dat hij de auto mocht meenemen zonder vooraf een factuur te betalen, terwijl hij bij de vorige reparatie de factuur moest betalen voordat hij de auto meekreeg. Daarnaast stelt [opposant] dat de auto niet deugdelijk is gerepareerd en nog steeds motorvloeistof lekt.
4.3.
[geopposeerde 2] voert verweer. Hij betwist dat hij heeft gezegd dat de auto kosteloos gerepareerd zou worden. [geopposeerde 2] concludeert dat [opposant] nietontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [opposant] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De akte van [geopposeerde 2] behoort tot het procesdossier
5.1.
Op de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [opposant] verklaard dat hij de akte van [geopposeerde 2] niet heeft ontvangen, maar heeft daarbij geen expliciet bezwaar gemaakt tegen de akte. Hij is in de gelegenheid gesteld om de akte te lezen en daarop te reageren en heeft dat ook gedaan. Daarna heeft de kantonrechter geoordeeld dat de akte daarmee tot het procesdossier behoort.
Het verzet is tijdig ingesteld
5.2.
Degene die bij verstek is veroordeeld, kan tegen het verstekvonnis in verzet gaan binnen vier weken nadat: 1) het vonnis, of een uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte, in persoon aan de veroordeelde is betekend, of 2) de veroordeelde een daad heeft gepleegd waaruit blijkt dat hij bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis. Dit volgt uit artikel 143 lid 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.3.
[opposant] heeft onbetwist gesteld dat hij op 29 augustus 2023 bekend is geworden met de inhoud van het verstekvonnis. Het is niet aangevoerd of gebleken dat het vonnis of een akte naar aanleiding daarvan aan hem in persoon is betekend of dat hij al eerder een daad van bekendheid met de hoofdinhoud van het vonnis heeft gepleegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [opposant] dan ook tijdig verzet ingesteld, nu de verzetdagvaarding op 25 september 2023 – en dus binnen vier weken na 29 augustus 2023 – is uitgebracht.
Het verzet tegenover [geopposeerde 1] is gegrond
5.4.
Aangezien [geopposeerde 1] al sinds 10 februari 2023 niet meer bestaat (omdat het een eenmanszaak is geworden), en dus ten tijde van de oorspronkelijke dagvaarding van [geopposeerden] al niet meer bestond, zal het verzet tegenover [geopposeerde 1] gegrond worden verklaard en zal het verstekvonnis tussen [geopposeerde 1] en [opposant] worden vernietigd.
Het verzet tegenover [geopposeerde 2] is grotendeels ongegrond
[opposant] moet de factuur betalen
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [opposant] de factuur van € 6.000,00 moet betalen en legt hierna uit waarom.
5.6.
Tussen partijen staat vast dat [opposant] zijn auto in juli 2022 bij [geopposeerde 2] heeft gebracht voor de reparatie van een motorolielekkage. Volgens [geopposeerde 2] heeft hij deze lekkage gerepareerd. Hij erkent dat [opposant] hem kort daarna heeft gebeld dat de auto stil is komen te staan, maar ontkent dat hij heeft gezegd dat hij de auto kosteloos zou repareren. Volgens hem heeft hij gezegd dat hij de auto moest bekijken om te kunnen zien wat er aan de hand was en dat als het zijn fout was, hij dat zou oplossen.
5.7.
De motor bleek vervolgens lagerschade te hebben. [geopposeerde 2] heeft onbetwist gesteld dat deze schade waarschijnlijk al eerder is ontstaan bijvoorbeeld door slijtage of de olielekkage voorafgaand aan de reparatie en zich pas later kan hebben geopenbaard. Het enkele feit dat de schade is opgemerkt kort na de reparatie van die onderliggende motorolielekkage is daarom niet genoeg om aan te nemen dat de schade is veroorzaakt door de eerdere reparatie zoals [opposant] heeft betoogd.
5.8.
Vervolgens verschillen partijen van mening over de vraag of zij reparatiekosten van € 6.000,00 zijn overeengekomen. Volgens [geopposeerde 2] heeft hij telefonisch contact gehad met [opposant] over het plaatsen van een nieuwe revisiemotor en hebben zij afgesproken dat hij eerst zou kijken of hij een gebruikte motor kon vinden. Aangezien dat niet is gelukt, heeft hij [opposant] opnieuw opgebeld en hebben partijen afgesproken dat [geopposeerde 2] een nieuwe revisiemotor zou plaatsen tegen kostprijs, namelijk € 6.000,00, omdat hij [opposant] tegemoet wilde komen omdat hij als taxichauffeur al veel pech had gehad als gevolg van de eerdere coronamaatregelen. [geopposeerde 2] stelt dat [opposant] bij het ophalen van de auto heeft gevraagd of het niet voor € 5.000,00 kon, en dat hij daar niet mee heeft ingestemd, maar dat hij wel heeft ingestemd met betaling in maandelijkse termijnen. [geopposeerde 2] heeft verklaard dat hij de auto op goed vertrouwen heeft meegegeven terwijl nog niet was betaald, aangezien hij al meerdere reparaties voor [opposant] had uitgevoerd en deze telkens betaald zijn. Hij heeft met WhatsApp-berichten onderbouwd dat [opposant] bij de vorige reparatie ook niet altijd vooraf hoefde te betalen voordat hij de auto meekreeg. Volgens [geopposeerde 2] is uiteindelijk echter niets betaald voor de nieuwe motor. Uit de door hem overgelegde WhatsApp-berichten blijkt dat hij meerdere keren om betaling heeft gevraagd, maar daar geen reactie op heeft gekregen.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [geopposeerde 2] hiermee voldoende onderbouwd gesteld dat hij met [opposant] is overeengekomen dat hij een motor zou plaatsen voor € 6.000,00 en heeft [opposant] dit onvoldoende gemotiveerd betwist. [opposant] heeft de door [geopposeerde 2] gestelde feiten alleen ontkend. Die ontkenning van [opposant] is onvoldoende in het licht van de gemotiveerde stellingen van [geopposeerde 2]. Mede ook omdat [geopposeerde 2] een factuur met betaaltermijnen heeft gestuurd, waaruit in dit geval kan worden afgeleid dat partijen overleg over de betaaltermijnen en dus het factuurbedrag hebben gehad. [geopposeerde 2] heeft namelijk onbetwist gesteld dat zijn bedrijf in het normale geval zonder verzoek daartoe van de klant geen betaaltermijnen hanteert. Bovendien heeft [geopposeerde 2] op 30 september 2022 aan [opposant] via whatsapp bericht: ‘eerste termijn zou toch de 15e betaald worden? Hoe zit dat?’ Dit bericht over de betalingsregeling heeft [opposant] toen niet direct inhoudelijk weersproken. De kantonrechter gaat er ondanks de betwisting van [opposant] van uit dat dit telefoonnummer van het bedrijf van [opposant] is, omdat ten aanzien van de eerdere reparatie in juli 2022 ook via dit telefoonnummer inhoudelijke berichten zijn gewisseld over de factuur en het ophalen van de auto. [opposant] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat [geopposeerde 2] heeft gezegd dat hij “het zou oplossen” en dat hij niet heeft genoemd dat de kosten € 6.000,00 zouden bedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [opposant] daar echter niet uit afleiden dat [geopposeerde 2] kosteloos een nieuwe revisiemotor zou plaatsen en dat dit onder de factuur zou vallen voor het verhelpen van de olielekkage. Het is immers niet gebleken dat de schade aan de motor een gevolg was van de eerdere reparatie door [geopposeerde 2]. [opposant] mocht er daarom niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [geopposeerde 2] de kosten van de tweede reparatie voor zijn rekening zou nemen. Daarnaast geldt dat indien partijen bij het sluiten van de overeenkomst tot reparatie geen prijs zouden hebben afgesproken (wat volgens [geopposeerde 2] wel gebeurd is), [opposant] op grond van artikel 7:752 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een redelijke prijs verschuldigd is. Aangezien [geopposeerde 2] onbetwist heeft gesteld dat hij de motor tegen kostprijs heeft geleverd, acht de kantonrechter dit een redelijke prijs. [opposant] is deze prijs dan ook verschuldigd.
5.10.
[opposant] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat als hij had geweten dat hij € 6.000,00 zou moeten betalen, hij misschien een andere oplossing zou hebben gezocht en de auto ergens anders naartoe zou hebben gebracht in de hoop dat dat goedkoper was. Voor zover [opposant] hiermee een beroep op dwaling doet, gaat dit naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Aangezien [opposant] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij niet voor de reparatie hoefde te betalen en [geopposeerde 2] slechts de kostprijs in rekening heeft gebracht, kan er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn van dwaling. [opposant] had immers moeten begrijpen dat hij minstens de kostprijs van de motor zou moeten betalen.
5.11.
Ten slotte heeft [opposant] aangevoerd dat [geopposeerde 2] de olielekkage niet goed heeft gerepareerd en dat de auto nog steeds motorvloeistof lekt. Hij heeft dit echter op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien betekent dit niet dat [opposant] niet hoeft te betalen voor de reparatie van de motor. Aan dit verweer wordt daarom voorbij gegaan.
5.12.
Aangezien [opposant] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat [geopposeerde 2] een motor zou plaatsen voor € 6.000,00, wordt niet aan bewijslevering toegekomen. [opposant] zal de factuur voor de reparatie daarom moeten betalen.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling is ter sprake gekomen dat [opposant] onder protest tweemaal een bedrag van € 3.500,00 aan het door [geopposeerde 2] ingeschakelde incassobureau heeft betaald. Volgens [geopposeerde 2] is de hoofdvordering inmiddels echter vermeerderd met incassokosten en kosten van de faillissementsprocedure, zodat voor de kantonrechter niet inzichtelijk is in hoeverre deze betalingen betrekking hebben op de onderhavige procedure, dan wel waarop de betalingen in mindering zouden moeten worden gebracht en in hoeverre dat gevolgen heeft voor de hoogte van de hoofdsom en de verschenen rente. Betalingen moeten op grond van artikel 6:44 BW namelijk eerst in mindering worden gebracht op de kosten, daarna op de verschenen rente en ten slotte op de hoofdsom en de lopende rente. De veroordeling in het verstekvonnis tot betaling van de factuur zal daarom in stand worden gelaten, maar daarbij geldt dat al gedane betalingen met betrekking tot de onderhavige vorderingen, op de hiervoor genoemde wijze in mindering moeten worden gebracht op de openstaande bedragen.
[opposant] moet een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
5.14.
[geopposeerde 2] heeft een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. In het verstekvonnis is een bedrag van € 1.089,00 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw toegewezen. De hoogte van de vordering moet echter worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op grond van dit besluit is over de hoofdsom van € 6.000,00 een vergoeding van € 675,00 exclusief btw toewijsbaar. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, aangezien [geopposeerde 2] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De kantonrechter zal het verstekvonnis op dit punt daarom vernietigen en een bedrag van € 675,00 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
[opposant] moet de handelsrente en proceskosten van de verstekprocedure betalen
5.15.
De veroordelingen in het verstekvonnis tot betaling van de wettelijke handelsrente en de proceskosten zijn op de wet gegrond en niet weersproken, zodat deze veroordelingen in stand kunnen blijven.
Conclusie
5.16.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat het verzet van [opposant] tegenover [geopposeerde 2] gedeeltelijk gegrond is. De kantonrechter zal het verstekvonnis gedeeltelijk vernietigen en [opposant] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.941,22 (bestaande uit € 6.000,00 aan hoofdsom, € 266,22 aan wettelijke handelsrente tot 4 mei 2023 en € 675,00 aan buitengerechtelijke incassokosten).
Proceskosten
5.17.
[opposant] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [geopposeerde 2] worden vastgesteld op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten, plus de eventuele kosten van betekening zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart het verzet tegenover [geopposeerde 1] gegrond en vernietigt het op 15 augustus 2023 onder zaaknummer 10658632 CV EXPL 23-1815 tussen [geopposeerde 1] en [opposant] gewezen verstekvonnis,
6.2.
verklaart het verzet tegenover [geopposeerde 2] gedeeltelijk gegrond, vernietigt de eerste alinea van het dictum van het op 15 augustus 2023 onder zaaknummer 10658632 CV EXPL 23-1815 tussen [geopposeerde 2] en [opposant] gewezen verstekvonnis, en opnieuw beslissend:
6.3.
veroordeelt [opposant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 6.941,22 aan [geopposeerde 2] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 6.000,00 vanaf 4 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige,
6.5.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [opposant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart de veroordelingen onder 6.3 en 6.5 uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.