ECLI:NL:RBOVE:2025:1179

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
ak_25_835
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.T. Kwaasteniet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening last onder dwangsom in bestuursrechtelijke zaak betreffende houseboats Zwartsluis

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op het verzoek om een voorlopige voorziening van House Boat Nederland B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland van 21 februari 2025. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een last onder dwangsom die het college heeft opgelegd wegens het verhuren van recreatievaartuigen buiten de toegestane periode van 1 april tot en met 30 september. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in acute financiële nood verkeren en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/835

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

House Boat Nederland B.V.,

[verzoeker] ,uit [woonplaats] ,
verzoekers
(gemachtigde: mr.drs. P.J. Woudstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen het besluit van het college van 21 februari 2025.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Aan de heer [verzoeker] en [naam] is op 16 oktober 2024 een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van ligplaatsen voor zes recreatievaartuigen (houseboats) aan de [adres] . In de verleende omgevingsvergunning is (onder meer) als voorschriften opgenomen dat ligplaatsen mogen worden ingenomen in een periode vanaf 1 april tot en met 30 september, en dat de recreatievaartuigen in de winterperiode alleen een ligplaats mogen innemen ter stalling.
2.1.
Het college heeft echter geconstateerd dat de recreatievaartuigen buiten de toegestane periode van 1 april tot 30 september worden verhuurd en gebruikt. Daarmee wordt volgens het college in strijd gehandeld met artikel 5.1, eerste lid, onder a, en artikel 5.5. van de Omgevingswet.
2.2.
Het college heeft om die reden besloten een last onder dwangsom op te leggen. Met het besluit van 21 februari 2025 gelast het college verzoekers binnen één week de overtreding te (laten) beëindigen en beëindigd te houden. Dit houdt in dat verzoekers dienen te voldoen aan de gestelde voorschriften van de tijdelijke omgevingsvergunning en de recreatievaartuigen niet in de periode van 1 oktober tot 31 maart mogen verhuren en laten gebruiken voor recreatie.
Indien aan de last niet binnen de gestelde begunstigingstermijn wordt voldaan, verbeuren verzoekers een dwangsom van € 2.500,- per week voor ieder recreatievaartuig die op enig moment gedurende die week in strijd met de voorschriften wordt gebruikt voor verhuur, met een maximum van € 60.000,-
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in afwachting van een besluit op hun bezwaarschrift in een acute financiële noodsituatie komen te verkeren. De voorzieningenrechter neemt daarbij allereerst in overweging dat verzoekers per 1 april 2025, dus over één maand, de recreatievaartuigen alweer mogen verhuren, tot en met 1 oktober 2025. Daarnaast hebben verzoekers niet inzichtelijk gemaakt dat de continuïteit van hun bedrijf op korte termijn in gevaar zal komen. De stelling dat het annuleren van de huurcontracten in maart mogelijk kan leiden tot schadeclaims en uitsluiting van het aanbieden van verhuur door Booking.com en Airbnb, met een enkele verwijzing naar hoofdstuk 7 van de algemene leveringsvoorwaarden van Booking.com, is onvoldoende om daartoe te concluderen. Evenmin hebben verzoekers aangetoond dat dit leidt tot het op korte termijn noodgedwongen beëindigen van het bedrijf. Verzoekers hebben geen nadere (financiële) stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ditzelfde geldt voor de stelling dat een aantasting van de geloofwaardigheid van het bedrijf zal leiden tot een gevaar voor de continuïteit van het bedrijf op korte termijn.
5. De voorzieningenrechter komt gezien hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.
6. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Ook de – zoals verzoekers dat noemen - formele bezwaargronden - leiden niet aanstonds tot de conclusie dat het betreffende besluit onrechtmatig is, onder meer gelet op de in het besluit genoemde bestuurlijke waarschuwing en de vooraankondiging/het voornemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
De griffier is niet in staat te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.