ECLI:NL:RBOVE:2025:1228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/08/313328/ HA ZA 24/153
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande bedragen tussen apotheken en leverancier van geneesmiddelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, hebben twee apotheken, [partij A 1] B.V. en [partij A 2] B.V., een leverancier van geneesmiddelen, [partij B] B.V., gedagvaard wegens openstaande bedragen. De apotheken hebben [partij B] op 12 april 2024 gedagvaard en hebben een conclusie van antwoord ingediend, waarin zij ook een voorwaardelijke reconventie hebben opgenomen. De rechtbank heeft op 5 maart 2025 uitspraak gedaan. De apotheken vorderden onder andere terugbetaling van een inleg van € 50.000,- voor de aanleg van een ijzeren voorraad, die volgens hen niet is aangewend. De rechtbank oordeelde dat de apotheken niet bevoegd waren om de overeenkomsten te ontbinden, omdat zij [partij B] niet in gebreke hadden gesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de apotheken voor een deel toegewezen, waaronder de betaling van € 7.347,40 en € 23.743,- aan [partij A 1], en de wettelijke handelsrente. De vorderingen van [partij B] in reconventie werden ook gedeeltelijk toegewezen, waarbij de apotheken werden verplicht om toegang te geven tot hun bestelsystemen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/313328/ HA ZA 24/153
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna te noemen: [partij A 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
hierna te noemen: [partij A 2],
eiseressen in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij A],
advocaat: mr. A.J. Fioole te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
hierna te noemen: [partij B],
gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. R.J. Lindeboom te Almelo.

1.Het verloop van de procedure

[partij A] heeft [partij B] op 12 april 2024 gedagvaard te verschijnen voor deze rechtbank. [partij B] heeft een conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie genomen. [partij A] hebben geconcludeerd voor antwoord in (voowaarde-lijke) reconventie. Voorafgaand aan de zitting d.d. 25 november 2024 hebben [partij A] producties 33 tot en met 52 overgelegd. Na de zitting, bij gelegenheid waarvan de advocaten van beide partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen, heeft [partij B] een akte uitlating producties genomen en hebben [partij A] een antwoordakte ingediend. Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij A 1] en [partij A 2] zijn in Amsterdam gevestigde apotheken.
2.2.
[partij B] legt zich toe op het centraal opslaan en gereedmaken van geneesmiddelen ten behoeve van bij haar aangesloten apotheken.
2.3.
In de door [partij A] op 5 juli 2022, respectievelijk op 7 juli 2022 getekende offertes van [partij B] staat onder meer:
“(…)
Variabele kosten
[partij B] berekent een prijs per aangeboden receptregel. De vergoeding wordt uitsluitend berekend over de receptregels die door [partij B] geaccepteerd zijn en in productie worden genomen.
De [partij B] Total Filling prijs wordt berekend per receptregel voor het pakken, plakken, verpakken en sorteren van geneesmiddelenrecepten. (…)
Voor recepten met hulpmiddelen en deelverpakkingen wordt een toeslag berekend.
(…)
[partij B] legt op basis van het assortiment en voorraad advies een ijzeren voorraad voor de dagelijkse productie in de hub. De inleg per apotheek voor het aanleggen van een ijzeren voorraad is € 25.000,-. Dit bedrag wordt separaat gefactureerd door [bedrijf] BV. Uit de analyse zal blijken welke voorraad uit de apotheek kan worden overgenomen. Deze waarde kan worden verrekend met deze factuur.
(…)
Met het inbrengen van een voorraadpositie wordt u participant in de [bedrijf] BV. Hiermee bent u (mede)eigenaar van de voorraad die gezamenlijk wordt opgebouwd en deelt u mee in het rendement die in de [bedrijf] BV zal worden gerealiseerd.
(…)
[partij B] hanteert een minimale contractperiode van 12 maanden.
(…)”
2.4.
In de overeenkomsten van partijen is vastgelegd dat [partij B] een ijzeren voorraad van geneesmiddelen dient aan te leggen. De geneesmiddelen die [partij A] afroepen, worden door [partij B] geleverd uit de ijzeren voorraad, waarna [partij B] die geneesmiddelen op naam en voor rekening van [partij A] nabestelt bij de groothandel om de voorraad op peil te houden. Naast deze voorraadbestellingen zijn er bestellingen van geneesmiddelen op recept, die niet uit de ijzeren voorraad geleverd worden, maar door [partij B] telkens op naam en voor rekening van [partij A] bij de groothandel worden besteld.
2.5.
De samenwerking van partijen als hiervoor omschreven is gestart in april 2023.
2.6.
Op 30 maart 2023 hebben [partij A] elk € 30.250,- (€ 25.000,- vermeerderd met BTW) betaald als inleg voor de aanleg van de ijzeren voorraad aan geneesmiddelen.
2.7.
[partij B] heeft in het kader van voormelde overeenkomsten de bedrijfsruimte van [partij A 1] aan het [adres] in Amsterdam ter beschikking gesteld gekregen tegen betaling van € 1.000,- ex BTW plus bijkomende kosten per maand, dit voor de duur van de overeenkomsten.
2.8.
Bij brief van 26 januari 2024 hebben [partij A] de overeenkomsten met [partij B] buitengerechtelijk ontbonden. In deze brief staat onder meer:
“Al vanaf de start van de samenwerking (in april 2023) hebben cliënten praktisch dagelijks hun beklag bij u gedaan over door u gepleegde tekortkomingen in de nakoming van uw verplichtingen uit hoofde van voornoemde overeenkomsten. Zo heeft u talloze geneesmiddelen niet (of met grote vertraging) bij cliënten bezorgd, heeft u herhaaldelijk de verkeerde geneesmiddelen geleverd, heeft u regelmatig onvolledige producten geleverd en heeft u zelfs producten geleverd bij andere apotheken, een en ander in weerwil van de instructies van cliënten en met alle gezondheidsrisico’s van dien. Het beklag van cliënten heeft tot op heden helaas niet tot verbetering mogen leiden.
(…)
Onlangs hebben cliënten ontdekt dat u voornoemde EUR 50.000 niet heeft aangewend voor de aanleg van een aanvangsvoorraad. Weliswaar heeft u een aanvangsvoorraad aangelegd, maar de kosten in verband daarmee heeft u door de groothandel rechtstreeks bij cliënten in rekening laten brengen. Voor [partij A 1] gaat het om EUR 28.479,79 (…) en voor [partij A 2] gaat het zelfs om een bedrag van EUR 45.147,73 (…). Derhalve bent u eveneens tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichting om de door cliënten aan u betaalde EUR 50.000 aan te wenden voor de aanleg van een aanvangsvoorraad.
(…)
De nakoming van uw verplichting om met voornoemde EUR 50.000 een aanvangsvoorraad aan te leggen, is inmiddels blijvend onmogelijk geworden. Derhalve bent u terzake in verzuim.
In het licht van het bovenstaande, ontbind ik hierbij namens cliënten de beide overeenkomsten van opdracht (…).
(…) Dat betekent dat u voornoemde EUR 50.000 aan cliënten zal moeten terugbetalen en dat u alle geneesmiddelen die u per heden voor cliënten in voorraad houdt aan cliënten zal moeten afgeven. (…)
In het kader van de (uitvoering van de) overeenkomst van opdracht die [partij A 1] met u heeft gesloten, heeft [partij A 1] met u afgesproken dat u de tot haar beschikking staande ruimte gelegen aan het [adres] met ingang van 1 februari 2023 kon gebruiken zolang die overeenkomst van opdracht voortduurde (…) Met de ontbinding van die overeenkomst, is ook die afspraak komen te vervallen. Cliënte stelt vast dat u tot op heden eveneens bent tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichting om de maandelijkse vergoeding voor het gebruik van voornoemde ruimte aan cliënte te betalen. Die vergoeding is per heden opgelopen tot EUR 12.000 (excl. BTW).
Namens cliënten verzoek - en voor zover nodig sommeer - ik u het ertoe te leiden dat:
  • i) Alle geneesmiddelen van cliënten die u per heden voor hen in voorraad houdt zo spoedig mogelijk, doch
  • ii) De som van voornoemde EUR 50.000 en voornoemde EUR 12.000 (te vermeerderen met BTW) zo spoedig mogelijk, doch
[partij B] heeft niet ingestemd met de ontbinding.
2.9.
[partij A] hebben ter verzekering van verhaal voor de gestelde vorderingen op
4 april 2024 ten laste van [partij B] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ING Bank N.V. en een zestal apotheken, met wie [partij B] soortgelijke overeenkomsten had gesloten als met [partij A] Geen van de beslagen heeft doel getroffen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vorderen dat [partij B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan
[partij A 1]van:
i. i) € 30.250,-, althans € 25.000,- ter nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis, althans onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 30 maart 2023;
ii) € 28.292,28, althans € 26.650,78 ter vergoeding van op kosten van [partij A 1] bestelde, maar niet geleverde geneesmiddelen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)-rente vanaf 26 januari 2024;
iii) € 18.817,01, althans € 17.263,31 wegens aan [partij B] geleverde geneesmiddelen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 7 december 2023;
iv) € 23.743,-, althans € 19.988,38 als vergoeding voor het gebruik van haar bedrijfsruimte, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 februari 2024;
en tot betaling aan
[partij A 2]van:
v) € 30.250,-, althans € 25.000,- ter nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis, althans onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente met ingang van 30 maart 2023;
vi) € 4.582,45, althans € 4.315,23 ter vergoeding van op kosten van [partij A 2] bestelde, maar niet geleverde geneesmiddelen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 26 januari 2024;
vii) € 8.712,71, althans € 7.993,31 wegens aan [partij B] geleverde geneesmiddelen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 26 december 2023,
een en ander met veroordeling van [partij B] in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, en de nakosten.
3.2.
Volgens [partij A] hebben zij elk € 25.000,- ex BTW betaald voor de aanleg van een ijzeren voorraad, maar heeft [partij B] van dat geld geen ijzeren voorraad aangelegd. [partij B] heeft al bij [partij A] op voorraad zijnde geneesmiddelen als ijzeren voorraad aangemerkt (waarvan de waarde weliswaar mag worden verrekend met de betalingen) en de overige geneesmiddelen uit de ijzeren voorraad niet op eigen kosten, maar op kosten van [partij A] ingekocht, met behulp van de inkoop-registratienummers van [partij A] bij leveranciers Mosadex en Bmodesto. Gelet hierop is [partij B] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [partij A] hebben op grond daarvan bij brief van 26 januari 2024 de overeenkomsten met [partij B] ontbonden en hebben recht op terugbetaling van hetgeen ter aanleg van de ijzeren voorraad is betaald.
Verder heeft [partij B] op kosten van [partij A] meer geneesmiddelen bij de groothandel besteld dan zij aan hen heeft geleverd. Nu de houdbaarheidsdatum van die geneesmiddelen inmiddels is verstreken, hebben [partij A] recht op vergoeding van de waarde daarvan. Het gaat daarbij bij [partij A 1] om een bedrag ad € 28.292,28, althans € 26.650,78 en bij [partij A 2] om € 4.582,45, althans € 4.315,23. De verschillen in deze bedragen zijn het gevolg van het feit dat van een bedrag ad € 1.908,72 niet exact kan worden bepaald in hoeverre dat aan [partij A 1] of aan [partij A 2] toekomt.
Voorts heeft [partij B] geneesmiddelen die [partij A] in eigen voorraad had (en waarvoor [partij B] niet heeft betaald) gebruikt voor de exploitatie van haar eigen onderneming.
[partij A] hebben ter zake facturen aan [partij B] gestuurd, waarbij abusievelijk een BTW-percentage van 6% in plaats van 9% is toegepast. Die facturen zijn door [partij B] erkend. Zij dient, na correctie van de BTW, ter zake aan [partij A 1] € 18.817,01 te betalen (op basis van de factuur van 23 november 2023) en aan [partij A 2] € 8.712,71 (op basis van de factuur van 12 december 2023).
Ten slotte heeft [partij A 1] in verband met het gebruik door [partij B] van de ruimte aan het [adres] nog € 23.743,- te vorderen. De kosten met betrekking tot die ruimte zijn in rekening gebracht bij facturen van 23 november 2023 (ad
€ 22.028,70) en 11 januari 2024 (ad € 1.714,30).
3.3.
[partij B] heeft erkend dat zij aan [partij A 1] nog € 18.881,23 (ter zake inkoop voorraad) en € 23.743,- (ter zake gebruik bedrijfsruimte) verschuldigd is en aan [partij A 2] nog € 8.712,80 (ter zake inkoop voorraad), maar zich ten aanzien hiervan beroepen op verrekening (zie de (voorwaardelijke) reconventie). Zij heeft de vorderingen van [partij A] voor het overige betwist.
Volgens [partij B] volgt uit de overeenkomsten niet dat de ijzeren voorraad bij aanvang van de overeenkomsten aangelegd zou moeten zijn. Conform de overeenkomsten heeft [partij B] een deel van de ijzeren voorraad aangelegd door overname van (een deel van de) voorraden van [partij A] (tot een bedrag van € 30.777,24 inclusief BTW). Omdat [partij B] aanvankelijk geen bestellingen bij Mosadex kon plaatsen (noch via het inkoop-registratienummer van [partij A], noch zelf), is afgesproken dat [partij A] zelf bestellingen bij Mosadex zou plaatsen tot het moment dat [partij B] dat kon. Het resterende deel van de ijzeren voorraad is door [partij B] op eigen kosten ingekocht bij Brocacef en Bmodesto. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft [partij B] gewezen op haar bestelling bij Bmodesto van 19 april 2023 en op het feit dat [partij A 2] na aanvang van de overeenkomst van partijen pas op 16 september 2023 voor het eerst een factuur van Mosadex heeft ontvangen. Ten slotte heeft [partij B] erop gewezen dat zij ter zake de aanleg van een ijzeren voorraad niet door [partij A] in gebreke is gesteld.
[partij B] betwist dat [partij A] dagelijks over haar dienstverlening heeft geklaagd en heeft er ook hier op gewezen dat zij ter zake niet door [partij A] in gebreke is gesteld.
Omdat [partij A] op grond van het vorenstaande niet bevoegd waren de overeenkomsten te ontbinden, bestaat geen recht op terugbetaling van € 50.000,- ex BTW. Als aangenomen wordt dat zij daartoe wel bevoegd waren, geldt dat [partij A] recht hebben op teruggave van de voorraad geneesmiddelen, en niet op een vergoeding in geld, en dat [partij B] geen wettelijke handelsrente verschuldigd is, nu het gaat om een ongedaanmakingsverbintenis.
[partij B] betwist bij gebrek aan wetenschap dat zij op kosten van [partij A] meer genees-middelen heeft besteld dan dat zij aan [partij A] heeft geleverd. De A- en B-overzichten die [partij A] hebben overgelegd kan [partij B] niet controleren, nu [partij A] de toegang van [partij B] tot het bestelsysteem van Mosadex hebben geblokkeerd. Zij wijst er verder op dat [partij A] geen zicht hebben op de voorraad die [partij B] aanhoudt. Omdat [partij A] alle bestellingen van [partij B] bij onder meer Mosadex hebben geblokkeerd, is de voorraad van [partij B] niet aangevuld tot de aanvangsvoorraad en hebben zij dus ook niet betaald voor het gebruik van uit de voorraad afgeroepen geneesmiddelen. De alhier gestelde tekortkoming van [partij B] is pas na 26 januari 2024 aan de orde gesteld en kan dus niet ten grondslag liggen aan de ontbinding van de overeenkomsten.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[partij B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
i. i) [partij A 2] veroordeelt tot betaling van € 5.699,23 aan na verrekening nog openstaande facturen;
ii) voor recht verklaart dat [partij A] tekortgeschoten zijn in de nakoming van de op hen uit hoofde van de overeenkomsten met [partij B] rustende verplichtingen en hen hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de daardoor geleden schade van € 128.820,17, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2024;
iii) [partij A] hoofdelijk gebiedt [partij B] binnen veertien dagen toegang te geven tot het bestelsysteem van de groothandels Mosadex, Bmodesto en Brocacef, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
iv) [partij A] hoofdelijk gebiedt binnen veertien dagen een schriftelijke rectificatie te plaatsen in het Pharmaceutisch Weekblad, inhoudende een verklaring dat [partij A] ten onrechte hebben verklaard dat [partij B] heeft verzuimd een ijzeren voorraad aan te leggen en dat de dienstverlening van [partij B] aan [partij A] gebrekkig zou zijn geweest, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
v) de door [partij A] ten laste van [partij B] gelegde beslagen opheft;
vi) [partij A] hoofdelijk gebiedt in geval van een nieuw beslagrekest ten laste van [partij B] het in deze procedure te wijzen vonnis te overleggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
vii) zodanige voorzieningen treft die zij in goede justitie juist acht,
met veroordeling van [partij A] in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Volgens [partij B] heeft zij op [partij A 1] uit hoofde van haar facturen van 27 december 2023 (€ 7.546,92) en 12 februari 2024 (€ 3.986,91), vermeerderd met rente (tot 1 augustus 2024 € 807,92) en kosten (€ 910,02), een vordering van € 13.168,36. Zij heeft op [partij A 2] uit hoofde van de facturen van 27 december 2023 (€ 8.089,31) en 12 februari 2024 (€ 4.604,78), vermeerderd met rente (tot 1 augustus 2024 € 737,12) en kosten (€ 897,71), een vordering van € 14.411,93 (NB in de conclusie van eis in reconventie zijn de totaalbedragen omgekeerd weergegeven). Alsdan resteert, met inachtneming van de door [partij B] erkende vorderingen van [partij A], een schuld aan [partij A 1] ad € 28.212,30 en een vordering op [partij A 2] van € 4.455,56.
[partij A] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten nu zij, na de onterechte ontbinding per 26 januari 2024, geen bestellingen meer hebben geplaatst en reeds gedane bestellingen hebben geannuleerd. Als gevolg hiervan heeft [partij B] schade geleden. Omdat de toegang tot de bestelsystemen bij de groothandels is geblokkeerd, heeft [partij B] geen inzicht in alle bestellingen die door haar zijn gedaan om de ijzeren voorraad aan te vullen en (de waarde van) de geneesmiddelen die door [partij A] zijn afgenomen maar niet betaald. Om haar schade te kunnen begroten, dient [partij B] inzage te krijgen in deze bestelsystemen. [partij B] vordert dan ook [partij A] te gebieden haar toegang tot deze bestelsystemen te geven.
Uitgaand van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomsten per 1 juli 2024 maakt [partij B] voorts aanspraak op (i) de misgelopen vaste maandelijkse kostenvergoeding over de periode van februari tot en met juni 2024 ad € 109,- per apotheek per maand (€ 1.090,-), op (ii) vergoeding van de loonkosten van de vaste medewerkers over voornoemde maanden
(€ 91.162,53) en van de kosten van detachering van een werknemer (€ 29.215,15) en op (iii) vergoeding van betaalde transitievergoedingen ad € 7.352,49, in totaal € 128.820,17.
[partij B] heeft gesteld dat haar personeel op de hub in Amsterdam alleen werkzaam was voor [partij A] en dat zij, na de ontbinding van de overeenkomsten, een ontslagvergunning voor hen heeft moeten aanvragen en de arbeidsovereenkomsten heeft moeten beëindigen.
Verder stelt [partij B] zich op het standpunt dat [partij A] onrechtmatig hebben gehandeld door zich negatief over haar uit te laten bij andere apotheken. Zij vordert om die reden dat [partij A] worden veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie in het Pharmaceutisch Weekblad, inhoudende een verklaring dat zij ten onrechte hebben verklaard dat [partij B] zou hebben verzuimd om een ijzeren voorraad aan te leggen en dat haar dienstverlening aan [partij A] gebrekkig zou zijn.
Als de overeenkomsten eindigen, zal [partij B] aan [partij A] hun aandeel in de voorraad retourneren. Zonder inzage in de geannuleerde bestellingen kan [partij B] de omvang van de door haar voor [partij A] aangehouden voorraad niet vaststellen en niet beoordelen of de waarde daarvan onder het bedrag van € 30.250,- is gezakt. Zij vordert daarom veroordeling van [partij A] tot het verstrekken van inzage in de door hen geannuleerde bestellingen en tot betaling van de inkoopwaarde van de geannuleerde bestellingen.
[partij B] vordert ook (voorwaardelijk) opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen.
Volledigheidshalve stelt [partij B] de bij wijze van verweer verrekende vorderingen in als voorwaardelijke reconventionele vorderingen.
3.6.
[partij A] hebben de verschuldigdheid van de op de aan hen gerichte facturen van [partij B] van 27 december 2023 en 12 januari 2024 genoemde bedragen erkend, maar zich beroepen op verrekening. Zij hebben de vorderingen van [partij B] voor het overige betwist.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
ontbinding overeenkomsten terecht?
4.1.
De vorderingen van [partij A] zijn erop gebaseerd dat [partij B] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten en dat zij op grond daarvan gerechtigd waren de overeenkomsten met [partij B] te ontbinden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover het gestelde tekortschieten van [partij B] is gegrond op tekortkomingen in de uitvoering van de dagelijkse verplichting tot bestelling, levering en verpakking van de geneesmiddelen, [partij A] haar ter zake in gebreke had moeten stellen. Gesteld noch gebleken is immers dat nakoming door [partij B] op dit punt blijvend onmogelijk was of dat [partij A] uit gedragingen of mededelingen van [partij B] mocht afleiden dat zij niet (meer) zou nakomen. [partij A] hebben wel aangevoerd dat zij regelmatig bij [partij B] over haar dienstverlening hebben geklaagd, maar hebben geen schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) uit laten gaan. Bij gebreke daarvan waren [partij A] dus niet bevoegd op deze grond de overeenkomsten met [partij B] te ontbinden.
4.3.1.
[partij A] hebben in hun brief van 26 januari 2024 aan de ontbinding van de overeenkomsten ten grondslag gelegd dat [partij B] heeft nagelaten om het door hen betaalde bedrag van € 50.000,- ex BTW aan te wenden voor de aanleg van een ijzeren voorraad.
In de overeenkomsten is bepaald dat [partij B] (ten behoeve van de deelnemende apotheken) een ijzeren voorraad voor de dagelijkse productie in de hub zal aanleggen. Daarbij is de inleg per apotheek € 25.000,- (ex BTW). De waarde van de geneesmiddelen die [partij B] uit de voorraad van een apotheek overneemt in het kader van de aanleg van de voorraad, kan worden verrekend met de inleg. Met de inleg en de overname van geneesmiddelen uit hun voorraad, worden apotheken participant in [bedrijf] B.V. ([bedrijf]).
4.3.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt is op welk moment in tijd [partij B] de ijzeren voorraad had moeten aanleggen. Volgens [partij A] had [partij B] die voorraad direct bij aanvang van de overeenkomsten en de ontvangst van de betalingen moeten aanleggen. [partij B] stelt dat hiervoor geen datum is bepaald en dat zij in de praktijk ook steeds (uit voorraad) geleverd heeft.
Volgens het hier toepasselijke Haviltex-criterium dient de beantwoording van voormelde vraag niet alleen plaats te vinden aan de hand van een zuiver taalkundige uitleg van de op schrift gestelde afspraken, maar komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Het gaat dus om de tekst en de (verdere) context, waarin alle omstandigheden van het geval vóór en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van belang zijn (en waarop latere omstandigheden nog hun licht kunnen werpen). Bij het vaststellen van de betekenis van de verklaringen spelen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding van partijen beheersen, een rol. Op grond daarvan moeten partijen hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst zelf geen datum wordt genoemd waarop de ijzeren voorraad moet zijn aangelegd. Uit de overeenkomst blijkt dat [partij B] een voorraad gaat aanleggen voor deelnemende apotheken, dat daarvoor per apotheek een inleg wordt betaald en dat de apotheken daarmee gaan participeren in [bedrijf]. Het is gelet hierop dus niet zo dat de inleg per apotheek leidt tot een voorraad voor alleen die apotheek en dat die inleg direct moet worden aangewend voor de inkoop van de voorraad voor die apotheek. Verder is van belang dat de ijzeren voorraad mede wordt gevormd door genees-middelen, die [partij B] overneemt uit de voorraad van deelnemende apotheken. [partij A] hebben niet feitelijk onderbouwd op grond waarvan, anders dan op basis van de tekst van de overeenkomst, aangenomen moet worden dat de ijzeren voorraad meteen bij het begin van de uitvoering van de overeenkomst had moeten worden aangelegd. Zij heeft ter zake niet naar gesprekken of andere stukken hierover verwezen.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat er geen fatale termijn afgesproken is als door [partij A] gesteld. Dit betekent dat [partij B] niet zonder ingebrekestelling in verzuim is kunnen komen te verkeren. Gesteld noch gebleken is dat [partij A] [partij B] vóór de datum van de ontbindingsbrief een ingebrekestelling heeft gestuurd, dat wil zeggen een schriftelijke aanmaning waarbij haar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Nu geen sprake is van verzuim, was [partij A] niet bevoegd de overeenkomsten met [partij B] bij brief van 26 januari 2024 te ontbinden.
Het beroep van [partij A] op artikel 6:38 BW maakt dit niet anders. Ook als het zo zou zijn dat terstond nakoming gevorderd zou kunnen worden, dan laat dat onverlet voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling nodig was.
4.4.
Tot slot hebben [partij A] aangevoerd dat zij bevoegd waren tot ontbinding op de grond dat [partij B] heeft verzuimd een ijzeren voorraad aan te leggen, omdat zij uit een mededeling van [partij B] hebben moeten afleiden dat die in de nakoming van die verplichting tekort zou schieten (artikel 6:83, aanhef en sub c. BW), althans omdat uit de houding van [partij B] bleek dat aanmaning nutteloos zou zijn (artikel 6:82, tweede lid BW). Volgens [partij A] blijkt dit uit de mededeling van [partij B] “Loek dat is niet jullie voorraad omdat het een lening is die verstrekt is waarbij wij de voorraad kopen”. De rechtbank deelt dit standpunt niet. In het licht van het feit dat [partij A] een inleg hebben betaald voor de aanleg van een ijzeren voorraad voor deelnemende apotheken, door [partij B] in te kopen, en dat zij daarmee (gezien de overeenkomst) mede-eigenaar van de voorraad zijn geworden, kan deze mededeling van [partij B] niet worden beschouwd als een mededeling waaruit blijkt dat zij zal tekortschieten in de aanleg van een ijzeren voorraad. Er wordt immers verwezen naar een bestaande voorraad. Dat dit een andere voorraad is dan de in de overeenkomsten genoemde ijzeren voorraad, is gesteld noch gebleken. Het woord “lening” doet aan het vorenstaande niet af. Dat woord is immers qua betekenis vergelijkbaar met het woord “inleg”. Wat betreft artikel 6:82, tweede lid BW overweegt de rechtbank dat deze bepaling niet met zich brengt dat ingebrekestelling achterwege kan blijven, maar slechts dat in het geval dat in dit artikel wordt bedoeld kan worden volstaan met een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat [partij B] aansprakelijk wordt gesteld voor het uitblijven van de nakoming. Van het bestaan van een dergelijke schriftelijke mededeling is niet gebleken.
4.5.
Voor zover de stellingen van [partij A] zo begrepen moeten worden dat de gestelde tekortkoming van [partij B] daaruit bestaat dat zij (helemaal) geen ijzeren voorraad heeft aangelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Niet betwist is dat [partij B] medicijnen uit de voorraden van [partij A] heeft ingekocht en tevens voor in elk geval zo’n € 6.600,- aan geneesmiddelen heeft ingekocht bij Bmodesto. Dat geen voorraad is aangelegd en dat [partij B] ter zake is tekortgeschoten, hebben [partij A] onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.6.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [partij A] op 26 januari 2024 niet bevoegd waren de overeenkomsten met [partij B] te ontbinden. De ontbindingsverklaring van [partij A] heeft dan ook niet de hen gestelde gevolgen.
tekortschieten [partij A]
4.7.
Door met ingang van 26 januari 2024 de overeenkomsten met [partij B] niet meer na te komen door geen bestellingen meer te plaatsen en geplaatste bestellingen te annuleren, zijn [partij A] tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [partij B]. Zij zijn op grond hiervan gehouden eventuele schade die [partij B] als gevolg hiervan lijdt, te vergoeden. Nu [partij A] ter zake geen verweer hebben gevoerd, zal de rechtbank met [partij B] uitgaan van conversie van de ontbindingsbrief in een opzeggingsbrief en het ervoor houden dat de overeenkomsten met ingang van 1 juli 2024 zijn geëindigd.
in conventie
vordering [partij A] tot terugbetaling € 50.000,- ex BTW
4.8.
Zoals hiervoor al is overwogen, waren [partij A] niet bevoegd over te gaan tot ontbinding van de overeenkomsten met [partij B].
De vorderingen tot terugbetaling van de aan inleg betaalde gelden kunnen dus niet worden gebaseerd op ongedaanmakingsverbintenissen die uit de ontbinding zouden voortvloeien. Van onverschuldigde betaling is geen sprake, nu aan de betalingen overeenkomsten ten grondslag lagen, die niet zijn ontbonden. Dat het er nu voor moet worden gehouden dat de overeenkomsten per 1 juli 2024 zijn geëindigd, brengt niet met zich dat [partij A] recht hebben op (volledige) terugbetaling. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank, in het licht hiervan, niet, althans onvoldoende onderbouwd welk bedrag onverschuldigd betaald zou zijn. Daarom zal de rechtbank de vorderingen van [partij A] als vermeld in 3.1. onder i) en v) afwijzen.
vordering [partij A] wegens geleverde geneesmiddelen
4.9.
Feit is dat [partij A] de waarde van de uit eigen voorraad aan [partij B] verkochte geneesmiddelen mochten verrekenen met de inleg. Dat betekent, gelet op de erkenning van die waarde door [partij B], dat [partij A 1] recht heeft op betaling van (€ 18.881,23 minus € 11.533,83 (zie 4.12.) is) € 7.347,40, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over (€ 18.881,23 - € 7.546,92 is) € 11.334,31 vanaf 7 december 2023 tot 27 december 2023 en over (€ 11.334,31 - € 3.986,91 is) € 7.347,40 vanaf 7 december 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. [partij A 2] heeft, gezien de vordering van [partij B] (zie 4.12.) slechts recht op betaling van de wettelijke handelsrente over (€ 8.712,80 - € 8.089,31 is) € 623,49 vanaf 26 december 2023 tot 12 februari 2024. De vorderingen als vermeld in 3.1. onder iii) en vii) zullen in zoverre worden toegewezen.
vordering [partij A] ter zake betaalde, maar niet geleverde geneesmiddelen
4.10.
Volgens [partij A] blijkt uit de vergelijking van de bestellingen die [partij B] namens hen bij de groothandels heeft geplaatst met de bestellingen die zij bij [partij B] hebben geplaatst, dat [partij B] meer bij de groothandels heeft besteld dan dat zij aan [partij A] hebben geleverd. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd dat dit leidt tot een verplichting van [partij B] tot betaling van enig bedrag aan hen. [partij B] was op grond van de overeenkomsten gehouden om te zorgen voor een voorraad geneesmiddelen. Afgesproken was dat zodra [partij A] geneesmiddelen uit de voorraad bestelde, [partij B] op haar beurt weer de nodige geneesmiddelen zou bestellen. [partij A] hebben echter, in strijd met de overeenkomsten, bestellingen van [partij B] geannuleerd. [partij A] hebben in hun stukken niet nader toegelicht in hoeverre met de annuleringen rekening is gehouden bij de berekening van het bedrag dat [partij B] meer aan geneesmiddelen zou hebben besteld bij de groothandels dan zij bij [partij B]. Gelet hierop zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering afwijzen.
vordering [partij A 1] ter zake van bedrijfsruimte
4.11.
[partij B] heeft de vordering van [partij A 1] ad € 23.743,- erkend. Dit bedrag zal dus worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf
1 februari 2024 tot de dag der algehele voldoening.
proceskosten
4.12.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in (voorwaardelijke) reconventie
facturen [partij B]
4.13.
[partij A 1] heeft erkend dat zij aan [partij B] uit hoofde van de facturen van 27 december 2023 en 12 februari 2024 € 11.533,83 verschuldigd is. Evenzo is van de kant van [partij A 2] erkend dat zij aan [partij B] uit hoofde van facturen van dezelfde datum € 12.694,09 verschuldigd is. [partij A] betwisten wel dat zij rente en kosten verschuldigd zijn.
De vordering van [partij B] op [partij A 1] kan worden verrekend met de vordering van [partij A 1] op [partij B] van eerdere datum van € 18.881,01 (zie 4.9.). Dit leidt ertoe dat geen vordering van [partij B] meer resteert.
De vordering van [partij B] op [partij A 2] kan in mindering strekken op de vordering van [partij A 2] op [partij B] van eerdere datum van € 8.712,71. Dit betekent dat een vordering van [partij B] resteert van € 3.981,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
verklaring voor recht omtrent tekortschieten en schade
4.14.
Gelet op wat onder 4.7. is overwogen, zal de rechtbank verklaren voor recht dat [partij A] tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten met [partij B]. De vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen, behoudens voor zover het de (niet betwiste) gemiste vaste maandelijkse kostenvergoeding ad € 1.090,- betreft. De overigens gestelde schade, bestaand uit kosten van (afvloeiing van) personeel, is namelijk in het geheel niet onderbouwd.
rectificatie
4.15.
Ook de vordering van [partij B] tot rectificatie zal bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen. Niet toegelicht is immers wat [partij A] hebben gezegd, tegen wie zij dat hebben gezegd, wanneer en hoe zij dat hebben gezegd en waarom die uitlatingen jegens [partij B] onrechtmatig zijn.
toegang [partij B] tot bestelsystemen groothandels
4.16.
[partij B] heeft voldoende onderbouwd welk belang zij heeft bij het verkrijgen van toegang tot de bestelsystemen van de groothandels Mosadex en Bmodesto. [partij A] hebben de vordering ter zake niet (gemotiveerd) betwist. De vordering van [partij B] zal ten aanzien van deze groothandels dan ook worden toegewezen, op straffe van verbeurte van een bedrag van € 100,- per dag dat [partij A] in gebreke blijven met het verlenen van deze toegang, tot een maximum van € 25.000,- voor elk van [partij A] De vordering ter zake van groothandel Brocacef zal worden afgewezen, nu [partij A] onbetwist hebben gesteld dat zij niet zijn aangesloten bij deze groothandel.
[partij B] stelt tevens veroordeling van [partij A] te vorderen tot verstrekking van inzage in de door hen geannuleerde bestellingen en tot betaling van de inkoopwaarde van de door hen geannuleerde bestellingen, maar heeft in haar petitum geen vordering ter zake geformuleerd. Hoewel de rechtbank het in het kader van de afwikkeling van de overeenkomsten raadzaam acht dat [partij B] die inzage krijgt, kan zij bij gebreke aan een vordering in het petitum geen veroordeling op dit punt uitspreken.
opheffing beslagen
4.17.
[partij B] heeft opheffing van de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen gevorderd. Vast staat dat geen van de beslagen doel heeft getroffen. [partij B] heeft daarom geen belang bij toewijzing van haar vordering, reden waarom deze wordt afgewezen.
nieuw beslagrekest
4.18.
De verplichting van [partij A] om, in geval van een nieuw beslagrekest, dit vonnis aan de voorzieningenrechter te overleggen volgt reeds uit de wet. Bovendien is er geen aanleiding om te veronderstellen dat [partij A] geen gevolg zullen geven aan deze verplichting als er geen dwangsom zou worden opgelegd. Op grond hiervan zal de vordering van [partij B] ter zake worden afgewezen.
overige voorzieningen
4.19.
Tot slot heeft [partij B] gevorderd dat de rechtbank zodanige voorzieningen treft die zij in goede justitie juist acht. Reeds op grond van het feit dat deze vordering te onbepaald is, zal deze worden afgewezen.
proceskosten
4.20.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 1] van € 7.347,40, zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.334,31 van 7 december 2023 tot 27 december 2023 en over € 7.347,40 vanaf 7 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 1] van € 23.743,- zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 1 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [partij A 2] van de wettelijke handelsrente over € 623,49 vanaf 26 december 2023 tot 12 februari 2024;
5.4.
wijst de vorderingen van [partij A] overigens af;
5.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.6.
veroordeelt [partij A 2] om binnen veertien dagen na heden aan [partij B] te betalen € 3.981,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 27 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
gebiedt [partij A] hoofdelijk [partij B] binnen veertien dagen na heden toegang te geven tot het bestelsysteem van de groothandels Mosadex en Bmodesto, op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 100,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven, tot een maximum van € 25.000,- voor [partij A 1] en een maximum van
€ 25.000,- voor [partij A 2];
5.8.
wijst de vordering van [partij B] voor het overige af;
5.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2025.