ECLI:NL:RBOVE:2025:1234

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_2148
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring omtrent gedrag voor maatschappelijk begeleider na veroordeling voor aanranding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van maatschappelijk begeleider. Eiser is eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de VOG te weigeren, omdat de bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan de belangen van eiser. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden van de veroordeling van eiser, waaronder het feit dat deze plaatsvond onder werktijd en in de nabijheid van een zorgbehoevende patiënt, niet passen bij de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Eiser had eerder een VOG aangevraagd, maar deze werd afgewezen op basis van de relevante wetgeving en beleidsregels. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door verweerder correct is uitgevoerd en dat de weigering van de VOG niet evident onredelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de VOG in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. E.H.U.S. Pütz.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (vog). Met het primaire besluit van
7 november 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van
30 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
Verweerder heeft met een verweerschrift op het beroep van eiser gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Zowel eiser als verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
Bij vonnis van 18 juli 2023 heeft de strafrechter van deze rechtbank eiser veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van honderd uren en het betalen van een schadevergoeding van
€ 500,- wegens aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Tegen dit vonnis heeft eiser op 18 juli 2023 hoger beroep ingesteld.
1.2
Eiser heeft op 11 september 2023 bij verweerder een vog aangevraagd voor de functie van maatschappelijk begeleider nivo-3 bij Trin Zorg & Welzijn (werkgever) in Enschede. Op deze functie is het screeningsprofiel voor gezondheidszorg en welzijn van mens en dier van toepassing.
1.3
Verweerder heeft de aanvraag van eiser onder meer getoetst aan de relevante artikelen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023 (gepubliceerd in
Staatscourant 2023, 24459; hierna: de beleidsregels).
1.4
In de beleidsregels is onder meer het volgende bepaald over de terugkijktermijn die verweerder hanteert bij de beoordeling van aanvragen voor een vog:
  • als het justitiële gegevens betreft over, kort gezegd, zedendelicten zoals bedoeld in de beleidsregels (dat zijn onder andere misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het WvSr), wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt;
  • in alle andere gevallen vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS);
  • Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden bij de beoordeling van de aanvraag ook betrokken alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen;
  • om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt, wordt als uitgangspunt genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Waarom weigert verweerder de vog aan eiser te verlenen?
2. Aan de weigering van de vog heeft verweerder allereerst het vonnis van de rechtbank van 18 juli 2023 ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft verweerder in het JDS ten aanzien van eiser strafbare feiten uit 2017 en 2006 aangetroffen. Dit betreffen een opiumdelict en een vermogensdelict (diefstal). Bij de weigering van de vog heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat herhaling van het zedendelict waarvoor eiser is veroordeeld een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd. Er bestaat volgens verweerder een risico voor de samenleving. Dit criterium staat vermeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg en wordt in de beleidsregels het objectieve criterium genoemd. In de beleidsregels staat ook een tweede criterium waaraan een aanvraag voor een vog moet worden getoetst: het subjectieve criterium. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de vog zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de vog afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Verweerder is van mening dat de gevraagde vog in dit geval niet op grond van het subjectieve criterium moet worden verleend. Volgens verweerder weegt het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving in dit geval zwaarder dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van een vog. Daarbij heeft verweerder tevens betrokken dat bij een zedendelict een verscherpt toetsingskader geldt.
Beoordeling van het beroep
3. Verweerder heeft in het kader van de afgifte van een vog beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of verweerder in redelijkheid de vog heeft kunnen weigeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat heeft kunnen doen. Hieronder licht zij toe waarom zij tot dit oordeel komt. Daarbij betrekt zij de standpunten van eiser.
Heeft verweerder het objectieve criterium juist toegepast?
4.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser in de functie van maatschappelijk begeleider nivo-3 bij werkgever werkt op groepen met meervoudig gehandicapte personen en cliënten met gedragsproblemen begeleidt. Tijdens dit werk is eiser soms alleen met een persoon, die dan van eiser afhankelijk is. Eiser is in deze functie verantwoordelijk voor de gezondheid en veiligheid van kwetsbare personen. Bij herhaling van het zedendelict waarvoor eiser in eerste aanleg is veroordeeld, ontstaat het risico dat de kwetsbare personen waarvoor eiser verantwoordelijk is een zedendelict zien of slachtoffer worden van een zedendelict. Op grond hiervan concludeert verweerder in het bestreden besluit dat in dit geval wordt voldaan aan het objectieve criterium.
4.2
Eiser heeft in beroep de beoordeling van verweerder op het punt van het objectieve criterium niet concreet bestreden. Ter zitting heeft hij verklaard dat wat hem betreft het zwaartepunt in deze zaak ligt bij de toets aan het subjectieve criterium en de belangenafweging die verweerder op dat punt heeft gemaakt. Verder heeft eiser ter zitting erkend dat in dit geval strikt genomen aan het objectieve criterium is voldaan. Wel moet daarop volgens hem de nuance worden aangebracht dat zijn veroordeling wegens aanranding van de eerbaarheid uiteindelijk slechts is gebaseerd op één bron, namelijk de verklaringen van het slachtoffer van het incident. Dat maakt volgens eiser dat ook anders kan worden gedacht over zijn veroordeling en dat het maar de vraag is of die in hoger beroep in stand blijft.
4.3
Voor zover eiser ter zitting alsnog heeft bedoeld om de toetsing van verweerder aan het objectieve criterium te bestrijden, slaagt dat niet. Verweerder diende bij de toetsing van eisers aanvraag aan het objectieve criterium de volgende vraag te beantwoorden: als de delicten die eiser heeft gepleegd worden herhaald in de uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd, vormt dat dan een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van die functie, mede gelet op het risico dat dit voor de samenleving oplevert? Verweerder heeft deze vraag bevestigend beantwoord en de rechtbank volgt verweerder hierin. Daarbij moet, zoals eiser ter zitting ook heeft erkend, bij de huidige stand van zaken worden uitgegaan van de veroordeling van 18 juli 2023. Mocht die veroordeling in hoger beroep worden vernietigd, dan kan eiser uiteraard opnieuw een aanvraag voor een vog indienen.
Heeft verweerder het subjectieve criterium in redelijkheid toegepast?
5.1
In paragraaf 3.1.4.2 van de beleidsregels staat dat bij zedendelicten zoals bedoeld in de beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte bestaat om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een vog. Kort gezegd komt wat in die paragraaf staat erop neer dat in dit geval op grond van het subjectieve criterium enkel een vog kan worden afgegeven als de weigering daarvan echt onredelijk (evident disproportioneel) is. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat de weigering van de vog in dit geval niet evident onredelijk is.
5.2
Eiser is van mening dat verweerder zijn belangen zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van bescherming van de samenleving tegen de vastgestelde risico’s. Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd dat als hij geen vog krijgt, hij zijn baan zal verliezen, wat tot gevolg zal hebben dat hij zijn gezin niet meer kan onderhouden en zijn huis kan verliezen. Dan zullen eiser en zijn gezin, waaronder een onlangs geboren kind, dakloos worden. Volgens eiser is verweerder hier in het bestreden besluit onvoldoende op ingegaan. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat uit de zwaarte van de straf waartoe hij is veroordeeld blijkt dat het niet gaat om zo’n ernstig feit dat de belangenafweging in dit geval in zijn nadeel moet uitvallen. Bovendien is met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf juist het risico gedaald dat eiser zich nogmaals schuldig zal maken aan een dergelijk feit. Dan wordt de voorwaardelijke gevangenisstraf namelijk omgezet in een onvoorwaardelijke. De gevolgen daarvan zullen desastreus voor eiser zijn, zodat de voorwaardelijke gevangenisstraf juist een extra waarborg geeft dat hij zich niet nogmaals schuldig maakt aan een dergelijk delict. Verder heeft verweerder volgens eiser bij de belangenafweging onvoldoende betrokken dat de veroordeling niet onherroepelijk is en dat het nog maar zeer de vraag is of die veroordeling in hoger beroep stand houdt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. Verweerder heeft de aanvraag te beoordelen zoals die is ingediend, dus met inachtneming van het geldende screeningsprofiel. Daarbij heeft verweerder het belang van bescherming van de samenleving tegen de vastgestelde risico’s afgewogen tegen de gevolgen die de weigering van de vog heeft voor eiser. Uit pagina 5 van het bestreden besluit blijkt dat verweerder in deze belangenafweging onder meer de gevolgen van de weigering van de vog heeft betrokken, zoals eiser die ook in beroep naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft echter de bescherming van de samenleving zwaarder laten wegen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser is veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit, dat de omstandigheden waaronder eiser dat feit heeft begaan (onder werktijd, in een huisje waar een zorgbehoevende patiënt op dat moment aanwezig was) niet passen bij de functie waarvoor de vog is aangevraagd en dat het te kort geleden is dat eiser vanwege dit delict is veroordeeld (het tijdsverloop sinds de veroordeling is te gering).
5.4
De rechtbank realiseert zich dat weigering van de vog voor eiser ingrijpende gevolgen heeft. In dit geval geldt echter een verscherpt toetsingskader en verweerder heeft beoordelingsruimte bij de vraag of weigering van de vog evident onredelijk is. Mede gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de motivering in het bestreden besluit, zoals die samengevat is weergegeven in rechtsoverweging 5.3, voldoende heeft onderbouwd dat de weigering van de vog in dit geval niet evident disproportioneel is. Dat hierbij niet alle belangen van eiser zijn meegewogen is niet gebleken. Verweerder heeft de belangen van eiser afgezet tegen het belang van bescherming tegen de vastgestelde risico’s en laatstgenoemd belang kunnen laten prevaleren. Dat de veroordeling van eiser niet onherroepelijk is, maakt dit niet anders. Ten tijde van het bestreden besluit diende verweerder van die veroordeling uit te gaan. Als de veroordeling in hoger beroep geen stand houdt, dan kan eiser een nieuwe aanvraag voor een vog bij verweerder indienen.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 30 januari 2024 in stand blijft en dat eiser geen vog krijgt.
6.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.