ECLI:NL:RBOVE:2025:1257

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
10867382 \ CV EXPL 24-68
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nabetaling van loon door internationale vrachtwagenchauffeur op basis van arbeidsovereenkomst met Tsjechische vennootschap

In deze zaak heeft de eiser, een internationale vrachtwagenchauffeur, nabetaling van loon gevorderd op basis van een arbeidsovereenkomst met een Tsjechische vennootschap. De eiser stelt dat hij recht heeft op nabetaling conform een algemeen verbindend verklaarde Nederlandse cao, omdat hij materieel gezien een arbeidsovereenkomst had met de gedaagden. De gedaagden, bestaande uit twee besloten vennootschappen, hebben de vordering betwist en stellen dat de arbeidsovereenkomst onder Tsjechisch recht valt, waardoor de cao niet van toepassing is. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen, oordelend dat hoewel er feitelijk een arbeidsovereenkomst bestond, deze onder Tsjechisch recht viel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser zijn werkzaamheden feitelijk voor de gedaagden heeft verricht, maar dat de toepasselijkheid van de cao niet kan worden ingeroepen omdat de arbeidsovereenkomst onder Tsjechisch recht valt. De eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gedaagden betalen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10867382 \ CV EXPL 24-68
Vonnis van 4 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. drs. D. Vaníčková,
die procedeert met een toevoeging, afgegeven onder nummer 3LL0619,
tegen

1.de besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. O. Surquin.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
[eiser] heeft als internationale vrachtwagenchauffeur gewerkt op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de Tsjechische vennootschap [bedrijf 1] s.r.o. In deze procedure vraagt [eiser] om nabetaling van loon op basis van een algemeen verbindend verklaarde Nederlandse cao. Volgens [eiser] kan hij die vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] instellen. Naar zijn mening had hij namelijk – materieel gezien – een arbeidsovereenkomst met [gedaagden] . [gedaagde 1] is volgens hem aansprakelijk omdat zij verantwoordelijk is voor het handelen van haar dochteronderneming.
1.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen af. Kort gezegd is de kantonrechter van oordeel dat er feitelijk weliswaar een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] heeft bestaan, maar dat daarop Tsjechisch recht van toepassing was. Dat maakt dat [eiser] geen aanspraak kan maken op nabetaling van loon dat gebaseerd is op bepalingen uit een algemeen verbindend verklaarde Nederlandse cao.
1.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 22 december 2023,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- nadere producties aan de kant van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarna door de kantonrechter is bepaald dat er een nadere schriftelijke ronde van partijen zal komen,
- spreekaantekeningen van [eiser] ,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur.
3.2.
De [bedrijf 2] is een internationaal opererend concern in logistieke dienstverlening. Tot deze groep behoren onder meer de vennootschappen [gedaagden] en de vennootschap naar Tsjechisch recht [bedrijf 1] s.r.o. (hierna: [bedrijf 1] ). Het hoofdkantoor van de [bedrijf 2] bevindt zich in [vestigingsplaats 3] . [bedrijf 1] is gevestigd in [vestigingsplaats 4] .
3.3.
[eiser] heeft vanaf 26 maart 2014 tot en met 15 mei 2017 als internationaal vrachtwagenchauffeur gewerkt op basis van arbeidsovereenkomsten met [bedrijf 1] . Eerst op basis van twee schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en als laatst op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De aandeelhouders van [bedrijf 1] en [gedaagden] waren destijds [gedaagde 1] , met enig aandeelhouder/directeur [naam 1] , en [bedrijf 3] B.V., met enig aandeelhouder/directeur [naam 2] .
3.4.
De arbeidsovereenkomsten tussen [eiser] en [bedrijf 1] zijn opgesteld in het Tsjechisch en in het Duits en op de arbeidsovereenkomsten is telkens Tsjechisch recht van toepassing verklaard.
3.5.
De laatste arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] is door middel van een beëindigingsovereenkomst, daterend van 14 maart 2017, geëindigd op 15 mei 2017.
3.6.
Bij brieven van 12 november 2022 aan [gedaagden] heeft [eiser] aanspraak gemaakt op nabetaling van loon. Volgens hem had hij betaald moeten worden conform de salarisschaal D 3 van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg, hetgeen is nagelaten. Dat heeft tot gevolg dat hem te weinig salaris is betaald. [gedaagden] hebben geweigerd die nabetaling te doen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 62.413,87 aan achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente, als ook veroordeling van [gedaagden] tot overlegging van een loonstrook met betrekking tot de betaling van het achterstallige loon, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
4.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat hij tussen 26 maart 2014 en 16 mei 2017 formeel weliswaar in dienst was bij [bedrijf 1] , maar dat hij materieel gezien een arbeidsovereenkomst met [gedaagden] had. [bedrijf 1] was een postbusfirma en was slechts opgericht om in Tsjechië vrachtwagenchauffeurs te werven, die voor [gedaagden] dezelfde werkzaamheden zouden gaan uitvoeren als de Nederlandse chauffeurs in dienst van [gedaagden] , maar dan zonder de verplichting om het Nederlandse cao-loon te betalen en zonder de verplichting van de afdracht voor de sociale zekerheid in Nederland. Hij dient dan ook hetzelfde beloond te worden als die Nederlandse chauffeurs. Dat brengt met zich dat hij beloond had moeten worden conform de algemeen verbindend verklaarde cao Beroepsgoederenvervoer, hetgeen niet het geval is geweest. Rekening houdende met hetgeen hij al aan loon ontvangen heeft en met hetgeen hem op grond van de cao betaald had moeten worden, komt hem aldus nog een bedrag van € 62.413,87 aan achterstallig loon toe, aldus [eiser] .
4.3.
[gedaagden] hebben verweer gevoerd. Kort samengevat hebben zij betoogd dat er geen grondslag is voor de vordering van [eiser] , omdat zij niet formeel en ook niet materieel zijn werkgever zijn geweest. [bedrijf 1] moet volgens hen worden aangesproken, omdat [eiser] arbeidsovereenkomsten met haar had. Op die arbeidsovereenkomsten is Tsjechisch recht van toepassing, zodat [eiser] geen recht heeft op Nederlands loon. Ook voor het geval geoordeeld zou worden dat [eiser] wél [gedaagden] zou kunnen aanspreken, heeft volgens [gedaagden] te gelden dat op die rechtsverhouding Tsjechisch recht van toepassing is. Verder is de vordering op [bedrijf 1] verjaard en bovendien heeft [eiser] op 23 september 2016 jegens [bedrijf 1] afstand gedaan van zijn vordering over de periode tot en met 30 juni 2016. Tenslotte is het gevorderde bedrag volgens [gedaagden] niet correct, aldus [gedaagden] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter
5.1.
[eiser] woont in [woonplaats] en stelt een vordering te hebben op [gedaagden] op grond van een tussen hem en [gedaagden] bestaan hebbende arbeidsovereenkomst. Het gaat hier dan ook om een rechtsverhouding met een internationaal karakter, zodat de kantonrechter eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. [eiser] heeft aanvankelijk ook nog gesteld, voor zover de kantonrechter dat begrijpt, dat [gedaagde 1] als moedervennootschap van [gedaagden] aansprakelijk is voor de niet nakoming van de arbeidsovereenkomst door [gedaagden] , maar na de gemotiveerde weerlegging van die stelling door [gedaagden] en [gedaagde 1] , is [eiser] daar niet met op ingegaan. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [eiser] die stelling en daarmee de grondslag van zijn vordering jegens [gedaagde 1] heeft laten varen, zodat zijn vordering jegens [gedaagde 1] zal worden afgewezen.
5.2.
[eiser] legt een beweerdelijk tussen hem als werknemer en [gedaagden] als werkgever gesloten arbeidsovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag. Nu [gedaagden] statutair in Nederland is gevestigd, komt in beginsel de Nederlandse rechter rechtsmacht toe op grond van artikel 21 lid l onder a) van de Brussel I bis-verordening. Gelet op de statutaire vestigingsplaats van [gedaagden] te [vestigingsplaats 2] , gemeente Hardenberg, is de kantonrechter in de rechtbank Overijssel absoluut en relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
5.3.
De vraag is echter of er een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen [gedaagden] en [eiser] . [gedaagden] heeft dat gemotiveerd betwist.
5.4.
Blijkens een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 september 2015 [1] kan de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in afdeling 5 van de Brussel I bis-verordening, niet aan de hand van het nationale recht worden bepaald. Dat begrip dient volgens het Hof verdragsautonoom te worden uitgelegd. Blijkens dat arrest zal voor de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst geverifieerd moeten worden of de beweerde werknemer gedurende bepaalde tijd voor en onder het gezag van de beweerde werkgever prestaties heeft verricht tegen beloning, en of daarbij sprake was van een duurzame band. Meer in het bijzonder zal aan de hand van alle omstandigheden die de verhouding tussen partijen kenmerken nagegaan moeten worden of er sprake is van ondergeschiktheid.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan de tussen [eiser] en [gedaagden] bestaan hebbende rechtsverhouding tussen 26 maart 2014 en 15 mei 2017 gekwalificeerd worden als een arbeidsovereenkomst in de zin van afdeling 5 van de Brussel I bis-verordening. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Dat [eiser] van 26 maart 2014 tot 15 mei 2017, en daarmee duurzaam, werkzaam is geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur staat vast.
5.7.
Verder heeft [eiser] gemotiveerd betoogd, en met stukken onderbouwd, dat hij zijn werkinstructies steeds heeft ontvangen van de transportplanners van [gedaagden] , in het bijzonder de heer [naam 3] . Dat is door [gedaagden] onvoldoende betwist. Zij heeft gesteld dat het werkgeversgezag uitgeoefend werd door [bedrijf 1] en dat [eiser] werd aangestuurd door de transportplanners van [bedrijf 1] , maar dat heeft zij onvoldoende onderbouwd. Zij heeft in dit verband niet meer gesteld dan dat de heer [naam 4] tot 1 juli 2016 als planner/bedrijfsleider in dienst is geweest bij [bedrijf 1] , dat vervolgens tot 1 maart 2017 de functie van bedrijfsleider/planner bij [bedrijf 1] steeds voor een kortere periode vervuld is door een aantal andere personen en dat per 1 maart 2017 de vervanger van de heer [naam 4] in dienst is gekomen. Van enige instructiegeving aan [eiser] blijkt niet uit die stellingen. [gedaagden] , van wie dat verwacht had mogen worden, gelet op het uitgebreide en wél met stukken onderbouwde betoog van [eiser] , heeft ook geen stukken overgelegd, waaruit blijkt van het gestelde werkgeversgezag door [bedrijf 1] . Ook heeft [eiser] gesteld, en met stukken onderbouwd, dat alle personele werkaangelegenheden, zoals ziekmeldingen en het opnemen en afspreken van verlof, steeds werden besproken met mevrouw [naam 5] , de HR-manager van [gedaagden] . Ook dit is onvoldoende betwist door [gedaagden] . Ook is door [eiser] gesteld, en met stukken onderbouwd, dat het aanspreekpunt voor alle inhoudelijke werkaangelegenheden voor hem en de twintig andere Tsjechische chauffeurs, die volgens hem formeel voor [bedrijf 1] , maar feitelijk voor [gedaagden] werkten, steeds medewerkers van [gedaagden] waren. Verder heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij ten behoeve van de uitvoering van de transportritten door hem te ondertekenen vrachtbieven van [gedaagden] kreeg en dat die ook op naam stonden van [gedaagden] . Evenmin is betwist dat de verplichte periodieke professionele rijvaardigheidstests, die hij moest doen, steeds zijn afgenomen door [gedaagden] . Ook deze niet betwiste omstandigheden duiden erop dat materieel gezien [gedaagden] de werkgever van [eiser] was en niet [bedrijf 1] . Kortom, gelet op het vorenstaande, is voldoende komen vaststaan dat [eiser] zijn werkzaamheden heeft verricht voor en onder gezag van [gedaagden] .
5.8.
Tenslotte is voldoende komen vaststaan dat [eiser] zijn werkzaamheden heeft verricht tegen beloning. Weliswaar staat vast dat zijn loon feitelijk steeds is betaald door [bedrijf 1] , maar dat was enkel voor zijn voor [gedaagden] verrichte werkzaamheden, die, naar [eiser] met stukken onderbouwd en onvoldoende betwist heeft gesteld, ook, kort gezegd, de geheel administratie verzorgde met betrekking tot het loon vóórdat dit door [gedaagden] naar het Tsjechische boekhoudkantoor ging voor de vervaardiging van de loonstroken.
5.9.
Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat er tussen 26 maart 2014 en 15 mei 2017 steeds een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen [eiser] en [gedaagden] . De formeel tussen [bedrijf 1] en [eiser] gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomsten maken dat niet anders. Dit klemt te meer nu voldoende is komen vaststaan de met stukken onderbouwde stelling van [eiser] dat gedurende zijn formele dienstverband bij [bedrijf 1] geen echt transportbedrijf was, maar slechts een bedrijf dat zich enkel bezig hield met het werven van vrachtwagenchauffeurs in Tsjechië voor [gedaagden] . Vaststaat weliswaar dat [bedrijf 1] een eigen transportvergunning had, maar dat [bedrijf 1] daadwerkelijk zelf transportritten uitvoerde, dat zij eigen transportplanners en eigen klanten had, die zij ook zelf factureerde, zoals [gedaagden] heeft gesteld, is gemotiveerd weersproken en in het licht van die betwisting onvoldoende onderbouwd. [gedaagden] heeft niets overgelegd waaruit blijkt van die beweerde economische activiteiten van [bedrijf 1] . Dat had van haar verwacht hebben mogen worden, gelet op het gemotiveerde betoog van [eiser] dat daarvan geen sprake was. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [bedrijf 1] gedurende het formele dienstverband van [eiser] bij [bedrijf 1] feitelijk niets anders deed dan het werven van chauffeurs voor [gedaagden] en het aan die chauffeurs uitbetalen van het loon voor de feitelijk voor en onder gezag van [gedaagden] verrichte werkzaamheden.
5.10.
De kantonrechter gaat er dus vanuit dat tussen [eiser] en [gedaagden] tussen 26 maart 2014 en 15 mei 2017 steeds een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht en de kantonrechter is bevoegd.
Het toepasselijke recht
5.11.
Vervolgens is het de vraag of de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) op de tussen [eiser] en [gedaagden] bestaan hebbende arbeidsovereenkomst van toepassing waren. Daarvoor is vereist dat Nederlands recht van toepassing is op die arbeidsovereenkomst. Als dat niet het geval is, zijn die bepalingen niet van toepassing. [2] De vraag is dan ook of de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] wordt beheerst door Nederlands recht. Volgens [eiser] is Nederlands recht van toepassing. [gedaagden] heeft dat betwist. Volgens haar is Tsjechisch recht van toepassing.
5.12.
De vraag naar welk recht van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 8 Rome I-verordening.
5.13.
Artikel 8 lid 1 Rome I-verordening bepaalt, kort gezegd, dat de arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land dat partijen hebben gekozen. Tevens bepaalt dit lid dat die rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken van het anders overeenkomstig de leden 2, 3 of 4 van artikel 8 objectief toepasselijke recht. Bij gebreke van een rechtskeuze wordt volgens artikel 8 lid 2 de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar, of bij gebrek daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld, wordt volgens het derde lid de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dient heeft genomen. Artikel 8 lid 4 Rome I-verordening geeft ruimte om een uitzondering te maken op de toepasselijkheid van het recht volgens de eerste twee leden. Dat lid bepaalt namelijk dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met en ander land dan het in lid 2 of 3 bedoelde land het recht van dat andere land van toepassing is.
5.14.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagden] en [eiser] geen rechtskeuze voor het toepasselijke recht op hun arbeidsovereenkomst hebben gemaakt. Dat blijkens de tussen [eiser] en [bedrijf 1] gesloten arbeidsovereenkomsten gekozen is voor de toepasselijkheid van Tsjechisch recht, maakt dat niet anders. Bovendien kunnen naar het oordeel van de kantonrechter algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen naar Nederlands recht worden aangemerkt als bepalingen van dwingend recht ter bescherming van werknemers, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 Rome I-verordening [3] en welke bescherming een werknemer door een rechtskeuze niet mag verliezen. Als bij de vraag naar de toepasselijkheid van het recht op de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] dus al rekening zou moeten worden gehouden met de rechtskeuze in de arbeidsovereenkomsten tussen [eiser] en [bedrijf 1] , dan dient nog steeds aan de hand van artikel 8 lid 2, 3 en 4 van de Rome I-verordening beoordeeld te worden of wellicht het Nederlandse recht het (objectief) toepasselijke recht is.
5.15.
In een arrest van 23 november 2018 heeft de Hoge Raad (Silo-Tank) [4] aan de hand van een tweetal arresten van het Hof van Justitie EU (Koelzsch en Schlecker) [5] beoordelingskaders gegeven voor respectievelijk het gewoonlijke werkland als bedoeld in artikel 8 lid 2 Rome I-verordening en de nauwere band als bedoeld in artikel 8 lid 4 Rome I-verordening. In een arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2023 [6] heeft de Hoge Raad, mede onder verwijzing naar tweetal arresten van het Hof van Justitie EU van 15 december 2011 (Voogsgeerd) [7] en 14 september 2017 (Ryanair) [8] , die beoordelingskaders, kort gezegd, verduidelijkt.
5.16.
Wat betreft het beoordelingskader voor het gewoonlijke werkland overwoog de Hoge Raad in Silo-Tank:
“3.4.6. Het criterium van het gewoonlijke werkland wordt aldus verstaan dat het gaat om het land “waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen, die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen vervult”. (arrest Koelzsch, punt 50). Om vast te stellen in of vanuit welk land de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, dient de rechter “met name” te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden; verder moet de rechter nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert (arrest Koelzsch, punt 49).
Deze door de HvJEU gegeven opsomming van gezichtspunten is niet limitatief. De rechter moet immers rekening houden met “alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken” (arrest Koelzsch, punten 48 en 50). Wel komt veel gewicht toe aan de gezichtspunten die volgens het HvJEU “met name” moeten worden onderzocht. De rechter dient in elke geval die door het HvJEU genoemde gezichtspunten in zijn beoordeling te betrekken.”
5.17
Voor wat betreft het beoordelingskader voor de nauwere band overwoog de Hoge Raad in Silo-Tank:
“3.4.7. Bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijke werkland, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekeringen en invaliditeitsuitkeringen. Ook dient de rechter rekening te houden met omstandigheden zoals de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden (arrest Schlecker, punten 40 en 41).
3.4.8.
Het rechterlijk oordeel dat, ook al is sprake van een gewoonlijk werkland, de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, behoeft motivering. Daaruit moet volgen waarom uit het geheel der omstandigheden blijkt van een kennelijk nauwere band met dat andere land die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van toepasselijkheid van het recht van het gewoonlijke werkland.”
5.18.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of er een gewoonlijk werkland kan worden vastgesteld. Daarbij zal eerst ingegaan worden op de gezichtspunten die de rechter “met name” moet onderzoeken. Daarna wordt ingegaan op de andere drie genoemde gezichtspunten en mogelijk nog andere relevante gezichtspunten.
-
Van waaruit worden de transportopdrachten verricht ?
Niet is betwist en staat dus vast dat [eiser] telkens drie weken achtereen transportritten uitvoerde en dat hij daarna voor een week weer terugging naar Tsjechië. Verder is onvoldoende betwist dat hij die drie wekelijkse werkcyclus telkens begon door op te stappen op de in [vestigingsplaats 2] gereedstaande vrachtwagen en dat die drie wekelijkse cyclus daar telkens ook eindigde. Volgens [gedaagden] stapte [eiser] ook wel buiten Nederland op, maar waar dat dan bijvoorbeeld was, is niet gesteld. Ook blijkt dat nergens uit. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat ook niet worden opgemaakt uit de door [gedaagden] als haar producties 4, 5 en 6 overgelegde kilometeranalyses.
[eiser] heeft verder gesteld dat hij tijdens de drie wekelijkse werkcyclus meerdere ritten uitvoerde, die een -of meerdaags konden zijn, en dat hij na iedere rit weer terugkeerde naar [vestigingsplaats 2] . [gedaagden] heeft daartegen ingebracht dat [eiser] gedurende de drie wekelijkse werkperiode tal van transportopdrachten uitvoerde, voor veruit het merendeel van de ene bestemming buiten Nederland naar een andere bestemming eveneens buiten Nederland. Naar zij heeft gesteld kreeg hij de instructies voor zijn ritten onderweg, dus op steeds wisselende locaties. De werkwijze was volgens haar over het algemeen zo dat [eiser] gedurende en na afloop van een rit via de boordcomputer instructies kreeg voor de volgende rit. Volgens [gedaagden] is het dan ook niet juist om alleen de eerste rit en de laatste rit tot uitgangspunt te nemen. Naar het oordeel van de kantonrechter dient echter ter beantwoording van de vraag van waaruit de transportopdrachten werden verricht gekeken te worden naar de plaats waar [eiser] zijn drie wekelijkse werkcyclus steeds begon, waar hem een vrachtwagen ter beschikking werd gesteld, en waar hij de drie wekelijkse werkcyclus eindigde, en dat was [vestigingsplaats 2] . Dat hem volgens [gedaagden] tijdens die drie wekelijkse werkcyclus ook transportopdrachten in het buitenland werden verstrekt, is voor de beantwoording van die vraag dan ook niet relevant.
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de transportopdrachten vanuit [vestigingsplaats 2] en dus Nederland werden verricht.
[gedaagden] heeft weliswaar nog bepleit dat Tsjechië het land is van waaruit de transportopdrachten worden verricht, omdat daar de dienst van [eiser] altijd aanving en eindigde, maar daarin wordt [gedaagden] niet gevolgd. [eiser] was in dienst genomen om een vrachtwagen te besturen, waarmee internationaal goederen worden vervoerd. Dat was zijn werk. Dat werk begon in [vestigingsplaats 2] . Het heen en weer reizen tussen Tsjechië en [vestigingsplaats 2] vóór en na afloop van de drie wekelijkse werkcyclus behoort niet tot dat werk. Daarbij komt dat vaststaat dat voor die reisuren slechts een onkostenvergoeding werd betaald, die bovendien naar [eiser] onbetwist heeft gesteld, slechts voorwaardelijk was, namelijk onder de voorwaarde dat gedurende die drie weken volledig gewerkt werd.
-
Waar worden de instructies voor de opdrachten ontvangen en organiseert de werknemer zijn werk ? [9]
Naar het oordeel van de kantonrechter is [vestigingsplaats 2] de plaats waar de opdrachten werden ontvangen en het werk door de [eiser] werd georganiseerd. Voldoende is komen vaststaan dat [vestigingsplaats 2] de plaats is waar [eiser] van de transportplanners van [gedaagden] instructies kreeg als hij aan zijn drie wekelijkse werkcyclus begon, en dat hij daar de sleutels van de vrachtwagen kreeg en de benodigde papieren en dat hij daar de personele aangelegenheden met betrekking tot het werk regelde. [vestigingsplaats 2] kan dan ook aangewezen worden als de plaats waar de instructies voor de opdrachten werden ontvangen en het werk werd georganiseerd. [gedaagden] heeft dan wel gesteld dat [eiser] onderweg (in het buitenland) op wisselende locaties (via de boardcomputer) instructies en opdrachten kreeg voor een volgende rit, maar aan die stelling wordt bij gebreke van een voldoende onderbouwing voorbij gegaan. [eiser] , die naar zijn zeggen tijdens de drie wekelijkse werkcyclus meerdere ritten uitvoerde, die een -of meerdaags konden zijn, en die naar zijn zeggen na iedere rit weer terugkeerde naar [vestigingsplaats 2] , heeft dat betwist. Van [gedaagden] had dan ook een nadere onderbouwing verwacht mogen worden. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft niet concreet plaatsen of landen genoemd waar [eiser] instructies en opdrachten heeft ontvangen, laat staan dat zij stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] ook buiten Nederland instructies en opdrachten ontving. De door haar als producties 4, 5 en 6 overgelegde kilometeranalyses zijn in dit verband van te weinig betekenis. Weliswaar blijkt daaruit, kort gezegd, dat [eiser] de meeste uren heeft gereden in het buitenland en ook dat hij verreweg de meeste kilometers heeft gereden buiten Nederland, maar daaruit kan, zonder nadere toelichting die niet gegeven is, nog niet geconcludeerd worden dat hij ook ritten in het buitenland kreeg opgedragen, te meer nu onbetwist is gesteld door [eiser] dat hij vanuit [vestigingsplaats 2] meerdaagse ritten (ook in het buitenland) uitvoerde.
De plaats of het land waar de instructies voor de opdrachten worden ontvangen en het werk wordt georganiseerd is dus [vestigingsplaats 2] of Nederland.
-
Waar bevonden zich de arbeidsinstrumenten ?
De arbeidsinstrumenten betreffen de vrachtwagens. Naar [eiser] onvoldoende betwist heeft gesteld bevonden die zich in [vestigingsplaats 2] . Hij heeft onvoldoende betwist gesteld dat hij steeds daar op de vrachtwagen stapte bij de aanvang van zijn drie wekelijkse werkcyclus en dat hij daar steeds weer terugkeerde na een rit. De stellingen van [gedaagden] dat [bedrijf 1] eigen vrachtwagens had en dat [bedrijf 1] vrachtwagens huurde van [gedaagden] als [bedrijf 1] er te weinig had, maken dat niet anders. Bovendien is die eerste stelling gemotiveerd betwist en niet nader onderbouwd. Uit niets blijkt dat [bedrijf 1] eigen vrachtwagens had. Van [gedaagden] had in het licht van de betwisting van haar stelling door [eiser] verwacht hebben mogen worden dat zij stukken zou hebben overgelegd waaruit de juistheid van die stelling zou kunnen worden opgemaakt, maar dat heeft zij nagelaten. Voor zover [gedaagden] heeft willen stellen dat de vrachtwagens en daarmee de arbeidsinstrumenten zich ook buiten Nederland bevonden, omdat de ritten van [eiser] internationaal waren, wordt zij daarin niet gevolgd door de kantonrechter. Het gaat erom waar de vrachtwagen ter beschikking werd gesteld aan [eiser] en dat was [vestigingsplaats 2] . Het onderhoud en de reparaties aan de vrachtwagens vond naar [eiser] onvoldoende betwist heeft gesteld ook daar plaats.
-
Waar werd het vervoer hoofdzakelijk verricht ?
Het land waar het vervoer hoofdzakelijk werd verricht is naar het oordeel van de kantonrechter, zonder nader toelichting, die echter niet gegeven is, niet vast te stellen. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat dit Nederland was, wordt hij daarin niet gevolgd door de kantonrechter. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt weliswaar dat hij ook ritten binnen Nederland heeft uitgevoerd, maar uit de door [gedaagden] als producties 4, 5 en 6 overgelegde, en niet weersproken kilometer analyses, waaruit blijkt dat [eiser] zijn meeste werkuren in het buitenland heeft gemaakt en dat hij ook daar de meeste kilometers heeft gereden, kan worden opgemaakt dat het vervoer hoofdzakelijk buiten Nederland, in het buitenland, werd verricht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet vast te stellen welk (buiten)land dit precies was.
-
Waar werden de goederen gelost ?
Het land waar de goederen werden gelost, is naar het oordeel van de kantonrechter niet alleen Nederland, maar ook het buitenland. Naar [eiser] met stukken heeft onderbouwd, is er in elk geval gelost in Nederland. Maar ook is voldoende komen vaststaan vast dat er in het buiteland goederen zijn gelost. Dit valt ook af te leiden uit de voormelde kilometer analyses waaruit blijkt, zoals gezegd, dat [eiser] het meeste van zijn werkuren in het buitenland heeft gemaakt en dat hij ook daar de meeste kilometers heeft gereden. Een specifiek land waar de goederen werden gelost is dus niet aan te wijzen.
- Naar welke plaats keert de werknemer na zijn opdrachten terug ?
Vaststaat dat [eiser] na de drie wekelijkse werkcyclus steeds weer terugkeerde naar zijn woonplaats in [woonplaats].
5.19.
Gelet op het vorenstaande wijzen de voormelde eerste drie gezichtspunten, die met name van belang zijn voor de vaststelling van het gewoonlijke werkland, op Nederland als het gewoonlijke werkland. Van de laatste drie genoemde gezichtspunten wijzen de eerste twee niet naar een specifiek land als het gewoonlijke werkland, terwijl alleen het laatste gezichtspunt een indicatie vormt voor Tsjechië als het gewoonlijke werkland. De eerste drie gezichtspunten leggen het meeste gewicht in de schaal voor de bepaling van het gewoonlijke werkland. Dat maakt naar het oordeel van de kantonrechter, alle gezichtspunten in beschouwing nemende, dat Nederland als het gewoonlijke werkland kan worden aangemerkt. Ook de omstandigheden dat naar [eiser] onvoldoende betwist heeft gesteld hij in [vestigingsplaats 2] zijn kleding en tas van [gedaagden] kreeg, in [vestigingsplaats 2] door [gedaagden] de periodiek verplichte rijvaardigheidstests werden afgenomen en dat hij in [vestigingsplaats 2] telkens de verplichte rusttijd na veertien dagen doorbracht, dragen tot dat oordeel bij.
5.20.
De vraag is vervolgens of er zodanige omstandigheden zijn dat geconcludeerd moet worden dat de tussen [eiser] en [gedaagden] bestaan hebbende arbeidsovereenkomst nauwer verbonden is met een ander land dan het gewoonlijke werkland Nederland. De kantonrechter is van oordeel dat zo’n land er is en dat is Tsjechië. Daartoe wordt, mede in aanmerking nemenede hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.17. is overwogen, het volgende overwogen.
5.21.
Niet is betwist, en staat dus vast, de stelling van [gedaagden] dat de belastingen en heffingen op het loon van [eiser] in Tsjechië door [bedrijf 1] werden afgedragen conform de desbetreffende Tsjechische regelgeving. Volgens [eiser] hadden die afdrachten niet in Tsjechië mogen plaatsvinden. Conform, kort gezegd, de regelgeving terzake hadden volgens [eiser] die afdrachten door [gedaagden] als materiële werkgever in Nederland moeten plaatsvinden. Wat van dit laatste ook zij ( [gedaagden] heeft dat betwist) bij de vraag waar de belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid werden afgedragen gaat het er naar het oordeel van de kantonrechter om [10] waar de premies en belastingen daadwerkelijk zijn afgedragen.
Evenmin is betwist dat [eiser] in Tsjechië was aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- invaliditeitsregelingen.
Vaststaat verder dat [eiser] in [woonplaats] woonde. Daar ging hij na het einde van de driewekelijkse werkcyclus telkens weer voor een week naar toe om zich bij zijn gezin te voegen. Het was volgens [gedaagden] dan ook in Tsjechië dat hij zijn economische en sociale functies vervulde en uitsluitend in Tsjechië dat hij de lasten van zijn leven, zoals woonlasten, droeg. Volgens [gedaagden] onderging hij daarom ook daar de invloed van het politieke en bedrijfsklimaat. Een en ander heeft [eiser] onvoldoende betwist. Hij heeft niet meer gesteld dan dat hij de invloed van het politieke en sociale klimaat in Nederland onderging, omdat hij telkens drie weken in Nederland was. Uit de door [gedaagden] overgelegde en verder onweersproken gebleven kilometeranalyses is echter op te maken dat [eiser] de meeste uren van zijn werktijd in het buitenland (en dus niet in Nederland) op de vrachtwagen doorbracht. Dat [eiser] zijn verplichte rusttijd van een keer per veertien dagen in [vestigingsplaats 2] doorbracht is van te weinig betekenis. Die tijd werd immers naar vaststaat doorgebracht in exclusief voor Tsjechische chauffeurs bestemde ruimtes. Verder deed hij daar dan wel boodschappen, maar dat was niet meer dan voor het hoogst noodzakelijke levensonderhoud.
5.22.
Voor wat betreft de vaststelling van het salaris is voldoende komen vaststaan dat de (ritten en uren) administratie om te komen tot vaststelling van het salaris feitelijk werd gevoerd door [gedaagden] , maar dat de daadwerkelijke vaststelling ervan en de opmaking van de slarisspecificaties gebeurde door een Tsjechisch boekhoudkantoor in Tsechië en dat het salaris vervolgens door en ten laste van (een bankrekening) van [bedrijf 1] in Tsjechische kronen werd betaald. Verder is niet betwist en staat dus vast de stelling van [gedaagden] dat het salaris dat [eiser] steeds heeft ontvangen gebaseerd was op Tsjechische maatstaven. Daaruit leidt de kantonrechter af dat bij de bepaling van de hoogte ervan rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud, het prijspeil en de gangbare salarissen voor chauffeurs in Tsjechië.
5.23.
Gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 5.21. en 5.22. is overwogen, wordt geoordeeld dat, hoewel Nederland als het gewoonlijke werkland kan worden aangemerkt, de met [gedaagden] feitelijk bestaan hebbende arbeidsovereenkomst kennelijk nauwere banden had met Tsjechië, die rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op toepassing van het recht van het gewoonlijke werkland. Voor dit oordeel is ook redengevend dat [eiser] voor [gedaagden] werkzaam is geweest op basis van schriftelijke arbeidsovereenkomsten met het in Tsjechië gevestigde [bedrijf 1] waarbij [bedrijf 1] en [eiser] steeds zijn overeengekomen dat Tsjechische recht van toepassing is. Met name nu het economische en sociale leven van [eiser] zich meer afspeelde in Tsjechië dan in Nederland en de arbeidsovereenkomst met [gedaagden] meer beïnvloed werd door het politieke en bedrijfsklimaat in Tsjechië dan dat van Nederland wordt een uitzondering op het gewoonlijke werkland gerechtvaardigd geacht.
5.24.
Nu Tsjechisch recht van toepassing is op de tussen [eiser] en [gedaagden] bestaan hebbende arbeidsovereenkomst, kan [eiser] geen beroep doen op de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao.
5.25.
[eiser] heeft zich nog beroepen op de Detacheringsrichtlijn (Richtlijn 96/71/EG). Na betwisting van de toepasselijkheid daarvan door [gedaagden] is [eiser] daar in het geheel niet meer op ingegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is die richtlijn (en de herziening ervan bij de Herzieningsrichtlijn(Richtlijn (EU) 2018/957)) niet van toepassing. Die (herziene) Detacheringsrichtlijn ziet op werknemers die tijdelijk tewerk gesteld worden buiten hun gewoonlijke werkland. Het gewoonlijke werkland is in dit geval Nederland. Niet is gesteld en ook niet gebleken dat [gedaagden] (of [bedrijf 1] ) [eiser] buiten Nederland tewerk heeft gesteld op een van de in artikel 1 lid 1 van de Detacheringsrichtlijn onder a) tot en met c) genoemde wijzen.
Conclusie
5.26.
De slotsom is dat de vorderingen tegen zowel [gedaagde 1] als [gedaagden] worden afgewezen.
De proceskosten
5.27.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
2.037,50
(2,5 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.172,50
De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] van € 2.172,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1] , die worden begroot op nihil.
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025. (wv)

Voetnoten

1.HvJ EU 10 september 2015, C-47/14, JAR 2015/261 (Holterman Ferho/Spies von Büllesheim)
2.Vgl Hof ’s-Hertogenbosch, 10 april 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2826: r.o. 4.4.2.
3.Vgl Rb. Midden-Nederland 18 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1752: r.o. 4.10.
5.ECLI:EU:C:2011:151 en ECLI:EU:C:2013:551
7.ECL:EU:C:2011:842
8.ECLI:EU:C:2017:688
9.zie ook Hoge Raad, 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:408, r.o. 3.2.2.
10.Vgl Hoge Raad, 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:408, r.o. 3.7.2.