ECLI:NL:RBOVE:2025:1286

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
ak_25_854
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kapwerkzaamheden nabij NS-station Heino

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoek is ingediend door de Stichting Waardevol Salland en betreft het verbieden van kapwerkzaamheden aan bomen en een houtwal nabij het NS-station te Heino, in afwachting van besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Raalte. De voorzieningenrechter heeft op 6 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de verzoekster en verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beoogde kapwerkzaamheden onderdeel zijn van de herinrichting van het NS-station, uitgevoerd door een derde-partij, en dat de houtwal moet plaatsmaken voor een nieuw P+R terrein. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat het verzoek rechtvaardigt, en dat de kapwerkzaamheden kunnen doorgaan, met uitzondering van twee bomen langs de Stationsweg waarvoor nog een omgevingsvergunning vereist is. De voorzieningenrechter heeft de ordemaatregel van 4 maart 2025 opgeheven, waardoor er geen beletsel meer is voor de uitvoering van de kapwerkzaamheden aan de houtwal. De uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/854
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Stichting Waardevol Salland, uit Heino, verzoekster,
(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Schaap).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: [bedrijf]
B.V. uit [vestigingsplaats].
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het verzoek strekt in de kern tot het verbieden van het kappen van bomen en vellen van een houtwal/-singel (hierna: de houtwal) nabij het NS-station te Heino, in afwachting van besluitvorming door het college.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 6 maart 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en [naam 1], secretaris van de Stichting Waardevol Salland (hierna: de stichting), de gemachtigde van het college en [naam 2], namens verweerder (hierna: het college). Namens de derde-partij was aanwezig [naam 3].
Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.Relevante feiten en omstandigheden

3.1
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.2
De beoogde kapwerkzaamheden zijn onderdeel van de herinrichting van het NS-station te Heino, dat wordt uitgevoerd door de derde-partij. Onderdeel van de herinrichting is om de P+R, die nu aan de noordzijde van het station is gesitueerd, te vervangen door een P+R aan de zuidzijde van het station. De houtwal moet plaats maken voor het nieuwe P+R terrein.
3.3
De beoogde kapwerkzaamheden betreffen twee bomen langs de Stationsweg en 13 bomen die in de houtwal zijn gelegen, inclusief de ondergroei en struiken.
3.4
Compensatie moet plaatsvinden door realisering van een nieuwe houtwal op gronden ten zuiden van/direct grenzend aan het nieuwe P+R terrein.

4.Besluiten en procedures

Bestemmingsplan
4.1
Op 4 april 2024 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte, P+R Heino’ vastgesteld (hierna: het bestemmingsplan). In het bestemmingsplan is in artikel 6.2, onder b, het volgende voorschrift opgenomen:
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het P&R terrein overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsplanomschrijving zonder het NNN-compensatiegebied gerealiseerd te hebben. Indien aan het bepaalde in de vorige zin niet wordt voldaan, dan mag niet langer gebruik worden gemaakt van de P+R.
Omdat door andere partijen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is ingesteld, is het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk.
Kapmelding en omgevingsvergunning
4.2
Om de kapwerkzaamheden te kunnen uitvoeren, heeft de derde-partij het college op 1 november 2024 gevraagd om een omgevingsvergunning te verlenen, als onderdeel van een aanvraag om (ook) omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van een in- en uitrit nabij het NS-station.
Ook is op 5 december 2025 een ‘kapmelding’ bij het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel (hierna: GS) ingediend. De kapmelding is geaccepteerd. Ter zitting is door de partijen toegelicht dat GS nog wel een aanvraag tot het treffen van een maatwerkvoorschrift met betrekking tot het realiseren van het NNN compensatieplan in behandeling heeft.
In het besluit van 29 januari 2025 heeft het college gemotiveerd dat voor de kapwerkzaamheden geen omgevingsvergunning hoeft te worden verleend, omdat volstaan kan worden met de (geaccepteerde) kapmelding bij GS. Voor de andere werkzaamheden is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Schorsingsverzoek bestemmingsplan
4.3
Met het oog op de voorgenomen kapwerkzaamheden, hebben andere partijen de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling afgewezen op 28 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:812).
Handhavingsverzoek
4.4
Op 26 februari 2025 heeft de stichting het college gevraagd om (preventief) handhavend op te treden tegen de voorgenomen kapwerkzaamheden, in de kern omdat:
(1) naast de kapmelding bij GS – ook – een omgevingsvergunning van het college vereist is op grond van hoofdstuk 4, afdeling 3, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Raalte (hierna: de APV) en
(2) omdat het in artikel 6.2 van het bestemmingsplan bedoelde compensatieplan nog niet is gerealiseerd.
Omdat het college na een aantal dagen nog geen besluit op het handhavingsverzoek had genomen, heeft de stichting op 2 maart 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek.
Bezwaarschrift
4.5
Op 2 maart 2025 heeft stichting bovendien bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 januari 2025, waarin het college heeft gemotiveerd dat voor de kapwerkzaamheden geen omgevingsvergunning hoeft te worden verleend en voor de andere werkzaamheden de gevraagde omgevingsvergunning is verleend.
Verzoek om een voorlopige voorziening
4.6
Op 2 maart 2025 heeft de stichting gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De stichting heeft dit verzoek gekoppeld aan het op 2 maart 2025 ingediende beroep tegen het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek en het op delfde datum ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 29 januari 2025.
Ordemaatregel
4.7
Op 4 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen, die ertoe strekt dat geen kapwerkzaamheden mogen plaatsvinden totdat de voorzieningenrechter de stukken, standpunten en belangen van de partijen nader heeft kunnen beoordelen en een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan.
Besluitvorming naar aanleiding van het handhavingsverzoek
4.8
Op 5 maart 2025 heeft verweerder een besluit genomen op het handhavingsverzoek. Kort samengevat erkent verweerder in dit besluit dat ten opzichte van de kapmelding bij GS er – ook – een omgevingsvergunning van het college vereist kan zijn op grond van hoofdstuk 4, afdeling 3, van de APV. In dit kader heeft verweerder verder besloten dat op grond van de regels van de APV wel een omgevingsvergunningplicht geldt voor de 2 bomen langs de Stationsweg, maar niet voor de 13 bomen die in de houtwal zijn gelegen.
Voor het kappen van de 2 bomen langs de Stationsweg heeft de derde-partij op 4 maart 2025 een aanvraag om een omgevingsvergunning bij het college ingediend. De omgevingsvergunning is (nog) niet verleend, maar het college heeft toegelicht wel van plan te zijn de omgevingsvergunning te verlenen. Ter zitting hebben het college en de derde-partij bevestigd dat de 2 bomen niet mogen en zullen worden gekapt voordat de omgevingsvergunning is verleend en in werking is getreden.
Het handhavingsverzoek is door het college afgewezen.
4.9
Op 6 maart 2025 heeft de stichting bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 maart 2025 tot afwijzing van het handhavingsverzoek.

5.Belanghebbendheid

Gelet op de statutaire doelstellingen van de stichting en haar feitelijke werkzaamheden, ziet de voorzieningenrechter – voorlopig oordelend – geen aanleiding om te twijfelen aan de belanghebbendheid van de stichting bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

6.Spoedeisend belang

Omdat de derde-partij zo spoedig als mogelijk met de kapwerkzaamheden wil beginnen en de kapwerkzaamheden onomkeerbare gevolgen zullen hebben, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang.

7.Toetsingskader van de voorzieningenrechter

7.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7.2
De voorzieningenrechter verricht daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het onderliggende besluit of de onderliggende besluiten en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift/beroepschrift en hij weegt de belangen van de partijen bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen bij een schorsing. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
7.3
Om een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het onderliggende besluit of de onderliggende besluiten te kunnen verrichten, dient de voorzieningenrechter eerst te beoordelen aan welke besluiten en procedures het verzoek om een voorlopige voorzienig gekoppeld (connex) is.

8.Connexiteit

Het bestemmingsplan en de kapmelding – geen connexiteit
8.1
De voorzieningenrechter stelt voorop, dat het verzoek niet connex is aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het beroep dat daartegen bij de Afdeling is ingesteld. Ook is het verzoek niet connex aan de kapmelding die bij GS is gedaan en de aanvraag tot het treffen van een maatwerkvoorschrift dat nog bij GS in behandeling is.
Het handhavingsverzoek en de besluitvorming daarop
8.2
De stichting heeft het verzoek connex gemaakt aan het op 2 maart 2025 ingediende beroep tegen het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek en het op dezelfde datum ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 29 januari 2025.
Doordat het college ondertussen (op 5 maart 2025) een (inhoudelijk) besluit op het handhavingsverzoek heeft genomen, dient het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit te worden aangemerkt als (ook) te zijn gericht tegen het inhoudelijke besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt dit mee, dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening nu (ook) connex is aan het door het college op 5 maart 2025 genomen besluit en het daartegen door de stichting ingediende bezwaarschrift.
Het bezwaarschrift
8.3
Op het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 29 januari 2025, waarin het college heeft gemotiveerd dat voor de kapwerkzaamheden geen omgevingsvergunning hoeft te worden verleend en voor de andere werkzaamheden de gevraagde omgevingsvergunning is verleend, is nog geen besluit genomen. Daarom is het verzoek ook daaraan nog connex.
De aanvraag om een omgevingsvergunning
8.4
Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat nog geen besluit is genomen op de aanvraag van de derde-partij om een omgevingsvergunning voor het kappen van de 2 bomen langs de Stationsweg. De voorzieningenrechter begrijpt dat de stichting vreest dat zodra de omgevingsvergunning is verleend, de betreffende bomen gekapt zullen worden, maar zolang geen sprake is van een besluit waartegen is geageerd, kan van connexiteit geen sprake zijn, zodat de voorzieningenrechter deze vrees niet bij de beoordeling van dit verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan betrekken. Als en zodra de omgevingsvergunning is verleend en daartegen door de stichting is geageerd, kan opnieuw om een voorlopige voorziening worden gevraagd. Dit verzoek zal dan moeten worden beoordeeld op basis van de besluitvorming die dan heeft plaatsgevonden, de stukken en de standpunten daarover.

9.Voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid – 1

Het handhavingsverzoek en de besluitvorming daarop
9.1
Op 26 februari 2025 heeft de stichting het college gevraagd om (preventief) handhavend op te treden tegen de voorgenomen kapwerkzaamheden, in de kern omdat:
(1) naast de kapmelding bij GS – ook – een omgevingsvergunning van het college vereist is op grond van hoofdstuk 4, afdeling 3, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Raalte (hierna: de APV) en
(2) omdat het in artikel 6.2 van het bestemmingsplan bedoelde compensatieplan nog niet is gerealiseerd.
9.2
In het besluit op het handhavingsverzoek van 5 maart 2025 erkent verweerder dat ten opzichte van de kapmelding bij GS er – ook – een omgevingsvergunning van het college vereist kan zijn op grond van hoofdstuk 4, afdeling 3, van de APV.
In dit kader heeft verweerder alsnog besloten dat op grond van de regels van de APV wel een omgevingsvergunningplicht geldt voor de 2 bomen langs de Stationsweg, maar niet voor de 13 bomen die in de houtwal zijn gelegen. Het college heeft dit – kort samengevat – als volgt toegelicht.
De 2 bomen langs de Stationsweg staan op een perceel dat eigendom is van de gemeente. Daarom betreft het ‘gemeentelijke bomen’. Voor het kappen van gemeentelijke bomen geldt een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de APV.
De 13 bomen die in de houtwal zijn gelegen, zijn geen gemeentelijke bomen. Op grond van artikel 4.11, zesde lid, van de APV mogen ‘overige bomen’ gelegen buiten de bebouwde kom zonder omgevingsvergunning worden geveld zolang er op grond van een andere wettelijke regel een verplichting tot compensatie van toepassing is. Daarvan is volgens het college sprake, omdat deze verplichting rechtstreeks volgt uit artikel 6.2, onder b, in het bestemmingsplan. Daarom geldt voor het kappen van de overige bomen geen omgevingsvergunningplicht.
9.3
De stichting stelt dat in artikel 4.11, zesde lid, van de APV staat dat het verbod om zonder omgevingsvergunning bomen te kappen buiten toepassing blijft, voor zover op grond van
een andere wettelijke regeleen verplichting tot compensatie
ter plaatsevan toepassing is. Volgens de stichting is onduidelijk wat ‘een andere wettelijke regel’ is. Ook vindt compensatie niet ‘ter plaatse’ plaats. Het compensatieplan voorziet namelijk niet in compensatie op
dezelfde plekals waar nu de houtwal is gesitueerd, maar in compensatie op een
andere plek, namelijk ten zuiden van/direct grenzend aan het nieuwe P+R terrein. De stichting heeft verder aangevoerd dat artikel 6.2, onder b, in het bestemmingsplan onvoldoende waarborgt dat het compensatieplan wordt gerealiseerd, omdat de realisering van het compensatieplan niet is gekoppeld aan de kapwerkzaamheden, maar aan de ingebruikneming van het P+R terrein. Tot slot stelt de stichting dat het compensatieplan niet toereikend is, omdat het compensatieplan voorziet in slechts 11 nieuwe bomen.
9.4
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat artikel 4.11, zesde lid, van de APV door het college terecht toepasselijk is geacht. Daartoe stelt de voorzieningenrechter voorop dat niet ter discussie staat dat de 13 bomen in de houtwal geen gemeentelijke bomen zijn en buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Artikel 4.11, zesde lid, van de APV bepaalt dat het verbod om zonder omgevingsvergunning kapwerkzaamheden uit te voeren, buiten toepassing blijft voor zover op grond van een andere wettelijke regel een verplichting tot compensatie ter plaatse van toepassing is. Dit artikel is als volgt toegelicht (Gemeenteblad 2017, 15514):
Met het zesde lid wordt eveneens beoogd dubbele administratieve lasten te voorkomen, bij samenloop tussen de APV en andere regelgeving ten aanzien van bomen, met name de Wet natuurbescherming. Wanneer voor het vellen van een houtopstand op grond van de Wet natuurbescherming een melding nodig is, is een vergunning op grond van de APV (die met een ander motief vereist is) niet nodig. Voorwaarde daarbij is dat op grond van de Wet natuurbescherming of andere regelgeving compensatie ter plaatse vereist is. Is het bij of krachtens die wet of regelgeving toegestaan elders te compenseren of in het geheel van compensatie af te zien, dan is wel een vergunning op grond van de APV nodig. Aan die vergunning zal dan een herplantplicht worden verbonden. Deze voorwaarde is gesteld om te voorkomen dat bomen binnen de gemeente geveld worden en buiten de gemeente worden gecompenseerd.
9.5
De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunt voor het voorlopige oordeel, dat de dit artikel zo strikt moet worden uitgelegd, dat ‘een andere wettelijke regel’ geen bestemmingsplan zou kunnen zijn. Dit volgt niet uit de gekozen woorden. Integendeel, de toelichting spreekt over de samenloop tussen de APV ‘en andere regelgeving ten aanzien van bomen’. Dat de Wet natuurbescherming daarbij ‘met name’ is genoemd, doet er niet aan af dat een verplichting tot compensatie ook in een bestemmingsplan geregeld kan worden. De voorzieningenrechter ziet ook geen reden om voorlopig te concluderen dat compensatie volgens artikel 4.11, zesde lid, van de APV beperkt is tot compensatie op exact dezelfde plek. Uit de toelichting volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat beoogd is te voorkomen dat bomen binnen de gemeente gekapt worden en buiten de gemeente worden gecompenseerd. Daarvan is geen sprake. Het compensatieplan voorziet immers in compensatie binnen de gemeente, op gronden ten zuiden van/direct grenzend aan het nieuwe P+R terrein.
9.6
Dat artikel 6.2, onder b, in het bestemmingsplan onvoldoende waarborgt dat het compensatieplan wordt gerealiseerd, omdat de realisering van het compensatieplan niet is gekoppeld aan de kapwerkzaamheden, maar aan de ingebruikneming van het P+R terrein, volgt de voorzieningenrechter niet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter biedt dit artikel een voldoende waarborg voor realisering van het compensatieplan. In het eerste onderdeel wordt het gebruik van en het in gebruik laten nemen van het P+R terrein zonder het NNN-compensatiegebied gerealiseerd te hebben aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik. In het tweede onderdeel wordt expliciet bepaald dat als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, dan niet langer gebruik mag worden gemaakt van de P+R. De voorzieningenrechter merkt hierbij op, dat de inhoud en strekking van artikel 6.2, onder b, in het bestemmingsplan in deze procedure als zodanig niet ter discussie staat, omdat de beoordeling van het bestemmingsplan aan de Afdeling is voorbehouden. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op de overwegingen van de voorzieningenrechter van de Afdeling in de reeds genoemde uitspraak van 28 februari 2025, geen concrete aanknopingspunten voor het voorlopige oordeel dat het bestemmingsplan, met inbegrip van artikel 6.2, onder b, geen stand zal houden.
9.7
Voor zover de stichting van mening is dat het compensatieplan niet toereikend is omdat het compensatieplan voorziet in slechts 11 nieuwe bomen, ziet de voorzieningenrechter in deze enkele stelling geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat over het compensatieplan uitvoerige planvorming heeft plaatsgevonden, zo blijkt uit de correspondentie met de provincie en plannen die bij de stukken zijn gevoegd. Daarbij verwijst de voorzieningenrechter ook naar de overwegingen van de voorzieningenrechter van de Afdeling over het compensatieplan in de reeds genoemde uitspraak van 28 februari 2025.
9.8
Kort samengevat is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het besluit van 5 maart 2025 in het besluit op bezwaar in stand zal kunnen blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de belangen van de partijen, geen reden om naar aanleiding van dit besluit en het daartegen door de stichting ingediende bezwaarschrift, in afwachting van het besluit op bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen.

10.Voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid – 2

Het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 29 januari 2025
10.1
Op het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 29 januari 2025, waarin het college heeft gemotiveerd dat voor de kapwerkzaamheden geen omgevingsvergunning hoeft te worden verleend en voor de andere werkzaamheden de gevraagde omgevingsvergunning is verleend, is nog geen besluit genomen.
10.2
Omdat de stichting ook in dit bezwaarschrift heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft gesteld dat voor de kapwerkzaamheden geen omgevingsvergunning (op grond van de APV) hoeft te worden verleend, maar het college ondertussen in het besluit op het handhavingsverzoek van 5 maart 2025 heeft erkend dat naast de kapmelding bij GS er – ook – een omgevingsvergunning van het college vereist kan zijn op grond van hoofdstuk 4, afdeling 3, van de APV, ligt voor de hand dat het bezwaar van de stichting in zoverre gegrond zal worden verklaard.
10.3
Desondanks ziet de voorzieningenrechter in deze voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, in afwachting van het besluit op bezwaar. Ook als het bezwaar van de stichting in zoverre gegrond zal worden verklaard, kan dat namelijk alleen maar tot de conclusie leiden dat alsnog beoordeeld moet worden in hoeverre voor de 2 bomen langs de Stationsweg en de 13 bomen in de houtwal een omgevingsvergunning op grond van de APV moet worden verleend. Die beoordeling heeft het college inmiddels verricht in het besluit op het handhavingsverzoek van 5 maart 2025 en de voorzieningenrechter heeft voorlopig geoordeeld dat die beoordeling in het besluit op bezwaar in stand zal kunnen blijven. Het treffen van een voorlopige voorziening zou dan, gelet op de belangen van alle partijen, het doel voorbij schieten.
Conclusie en gevolgen
11. Om de hierboven genoemde redenen wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Om geen misverstand te laten bestaan over het (niet) voortbestaan van de ordemaatregel van 4 maart 2025, heft de voorzieningenrechter de ordemaatregel op.
12. Dat betekent praktisch dat er geen beletsel (meer) is om de kapwerkzaamheden met betrekking tot de 13 bomen in de houtwal uit te voeren. Voor het kappen van de 2 bomen aan de Stationsweg dient eerst een omgevingsvergunning te worden verleend. Dit valt, zoals reeds toegelicht onder rechtsoverweging 8.4, buiten de reikwijdte van dit verzoek om een voorlopige voorziening en dus buiten het bereik van deze uitspraak.
13. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en heft de op 4 maart 2025 getroffen ordemaatregel op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
Griffier
voorzieningenrechter
De griffier en voorzieningenrechter zijn, in verband met de spoedeisendheid, buiten staat de uitspraak te ondertekenen (artikel 8:77, derde lid, van de Awb).
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.