In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen partij A en partij B. Partij A, de verhuurder, vorderde betaling van onbetaalde huur door partij B, de huurder, die de huur had opgeschort vanwege gestelde gebreken aan het gehuurde pand. De huurovereenkomst was opgezegd en partij B had het pand op 10 maart 2023 opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst per 10 maart 2023 met wederzijds goedvinden was beëindigd, waardoor partij B niet meer kon terugvallen op het opschortingsrecht. De rechtbank stelde vast dat partij B de huur over de maanden december 2022 tot en met maart 2023 niet had betaald, maar dat partij A in verzuim was met het herstellen van de gebreken. De rechtbank oordeelde dat partij B schade had geleden door de lekkages en dat deze schade groter was dan de huurachterstand. Hierdoor kon partij B haar schadevordering verrekenen met de achterstallige huur. De vorderingen van partij A werden afgewezen en partij A werd veroordeeld in de proceskosten.