Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/317957 / HA ZA 24-293
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[partij A]h.o.d.n.
[bedrijf],
[bedrijf],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. S. Fentsahm,
tegen
1.[partij B 1],
2.
[partij B 2],
[partij B 2],
beiden wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [partij B],
advocaat: mr. H.N. s'Jacob.
1.Inleiding en samenvatting
1.1.
[partij A] heeft in opdracht van [partij B] een woning gebouwd. [partij A] vordert in deze procedure betaling van de facturen voor de laatste termijn van 5% van de aanneemsom en het meer-minderwerk door [partij B]. [partij B] voert verweer en stelt dat de vorderingen van [partij A] niet opeisbaar zijn en hij een tegenvordering (een eis in reconventie) heeft op [partij A] vanwege tekortkomingen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Om die reden heeft [partij B] zijn betaling opgeschort en heeft hij het recht om te verrekenen, aldus [partij B].
1.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [partij B] de facturen van [partij A] moet betalen. De vorderingen van [partij A] zijn opeisbaar en [partij B] heeft geen bevoegdheid om de betaling op te schorten of te verrekenen.
1.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.
2.De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 10 juli 2024, met producties 1 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17 tot en met 27,
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17 tot en met 27,
- de akte overlegging productie 28 van [partij A],
- de akte overlegging producties 17 tot en met 19 van [partij B],
- de akte vermindering van eis van [partij B],
- de akte overlegging producties 17 tot en met 19 van [partij B],
- de akte vermindering van eis van [partij B],
- de mondelinge behandeling van 25 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [partij A],
- de spreekaantekeningen van [partij B].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3.De feiten
3.1.
[partij B] en [partij A] hebben op 7 en 8 juni 2020 een overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst) getekend waarbij [partij B] aan [partij A] opdracht heeft gegeven om een woning te bouwen in [plaats]. De totale aanneemsom was
€ 265.550,00 inclusief BTW. Dit bedrag diende in 12 termijnen te worden betaald. De laatste termijn bedroeg 5% van de aanneemsom en diende na oplevering van de woning te worden betaald.
3.2.
Op de tussen partijen gesloten overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (hierna: AVA 2013) van toepassing verklaard.
3.3.
In artikel 9 lid 4 van de AVA 2013 is bepaald dat het werk als opgeleverd geldt, als het door de opdrachtgever in gebruik wordt genomen.
3.4.
In oktober 2020 is [partij A] begonnen met de bouw van de woning. Op 23 juli 2021 hebben partijen een rondgang door de woning gemaakt. De woning was op dat moment nog niet gereed. Tijdens de rondgang door de woning hebben partijen gesproken over werkzaamheden die nog moesten worden uitgevoerd en over door [partij B] geconstateerde tekortkomingen. [partij B] had daarvoor een lijst met opleverpunten opgesteld. Op deze lijst met opleverpunten stonden opleverpunten voor binnen en buiten de woning. Een groot deel van de opleverpunten voor binnen zag op het stucwerk. [partij B] heeft de lijst op diezelfde dag gemaild aan [partij A]. In deze mail heeft [partij B] aangegeven dat hij graag uiterlijk 11 augustus 2021 de opleverpunten in de woning uitgevoerd wil hebben en de opleverpunten buiten de woning eind september 2021.
3.5.
[partij A] heeft in reactie op de mail van 23 juli 2021 op 24 juli 2021 aan [partij B] gemaild:
“Bedankt voor de mail, we pakken dit op!”
3.6.
Tussen 23 juli en 11 augustus 2021 heeft [partij A] werkzaamheden uitgevoerd in de woning.
3.7.
Op 11 augustus 2021 heeft [partij B] de woning in gebruik genomen. Er stonden op dat moment nog opleverpunten open.
3.8.
Partijen hebben in de maanden na ingebruikname van de woning overlegd over welke werkzaamheden moesten worden uitgevoerd en over de planning van deze werkzaamheden.
3.9.
In januari 2022 hebben partijen met elkaar afgesproken dat alle opleverpunten in maart en/of april 2022 hersteld zouden worden.
3.10.
Op 17 maart 2022 heeft [partij B] via een appbericht aan [partij A] laten weten, dat de door [partij A] ingeschakelde stukadoor niet meer welkom was in de woning. De opleverpunten zijn op dat moment nog niet (volledig) hersteld.
3.11.
Bij brief van 25 april 2022 heeft de advocaat van [partij B] [partij A] gesommeerd over te gaan tot herstel van de opleverpunten en wordt er namens [partij B] betaling van de laatste termijn van € 13.275,00 opgeschort tot het moment dat alle opleverpunten zijn hersteld. Er wordt een termijn voor herstel van de opleverpunten geboden van drie maanden tot 25 juli 2022.
3.12.
In reactie hierop laat de advocaat van [partij A] in een brief van 17 mei 2022 weten dat [partij A] nog altijd bereid is om de erkende opleverpunten te herstellen. Er wordt door [partij A] op gewezen dat de werkzaamheden worden uitgevoerd op een door hem te bepalen wijze en door de door hem ingeschakelde onderaannemers. Bij deze brief wordt ook de factuur voor het meer- en minderwerk toegevoegd met het verzoek om deze te betalen. Het overzicht van meer- en minderwerk heeft [partij A] al op 21 juli 2023 aan [partij B] gestuurd.
3.13.
Op 6 juli 2022 meldt [partij B] dat hij ervoor gekozen heeft om de opleverpunten eerst door een deskundige te laten onderzoeken. Nadat bericht is ontvangen van de deskundige zal [partij A] worden bericht over de uitvoering van verdere werkzaamheden door [partij A].
3.14.
Het onderzoek aan de woning door de door [partij B] ingeschakelde deskundige van het Bureau voor Bouwpathologie (hierna: BvB) vindt plaats op 3 november 2022. Het briefrapport van deze deskundige is van 11 mei 2023.
3.15.
Tussen het moment van onderzoek aan de woning door BvB en het verschijnen van het briefrapport heeft [partij A] op 4 mei 2023 [partij B] gesommeerd om de op 17 mei 2022 toegestuurde factuur voor het meer- en minderwerk te betalen. In datzelfde bericht is gesommeerd de factuur voor de laatste termijnbetaling uiterlijk 19 mei 2023 te betalen.
3.16.
Het rapport van BvB is [partij A] op 26 mei 2023 toegestuurd. In die mail is [partij A] gesommeerd om de door BvB geconstateerde gebreken uiterlijk 31 juli 2023 te herstellen. [partij A] heeft vervolgens op 5 en 6 juli werkzaamheden uitgevoerd, maar heeft op 28 juli 2023 laten weten dat de geboden termijn niet redelijk was vanwege de vakantieperiode, de afhankelijkheid van derden en de tegenwerkende houding van [partij B]. Op 4 augustus 2023 worden nog herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
3.17.
Op 9 en 10 augustus 2023 hebben partijen vervolgens mailcontact gehad over de planning van de uitvoering van de herstelwerkzaamheden in september 2023.
3.18.
[partij B] mailt vervolgens op 26 september 2023 dat het hem duidelijk is dat [partij A] geenszins bereid is om over te gaan tot herstel van de door de deskundige geconstateerde gebreken. [partij B] kondigt in deze e-mail aan dat hij een derde partij zal vragen om de gebreken te laten herstellen en de kosten hiervan op [partij A] zal verhalen.
3.19.
Op verzoek van [partij A] vindt er vervolgens onderzoek plaats aan de woning naar de staat van de woning in zijn algemeenheid en de gestelde gebreken op dat moment in het bijzonder. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door ZNEB. In haar rapport van 20 juni 2024 concludeert ZNEB dat een aantal gestelde gebreken volgens beide partijen is afgehandeld. Ten aanzien van een aantal andere gebreken concludeert ZNEB dat het door [partij A] geleverde werk niet aan de eisen van een goed en deugdelijk werk voldoet en dat [partij A] daarvoor verantwoordelijk is omdat het gaat om uitvoeringsfouten tijdens de bouw van de woning.
3.20.
Partijen hebben na het rapport van ZNEB nog gecorrespondeerd over de hoogte van de herstelkosten. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding zijn er nog opleverpunten die niet zijn hersteld.
4.Het geschil
In conventie
4.1.
[partij A] vordert - samengevat - veroordeling van [partij B] tot betaling van de laatste termijn factuur van € 13.274,99 en de factuur voor het meer- en minderwerk van € 9.261,30, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[partij A] legt aan de vordering ten grondslag dat hij op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming recht heeft op betaling van de facturen. Zijn vordering is opeisbaar en [partij B] is in verzuim met betaling van de facturen.
4.3.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot afwijzing van de vordering van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure. [partij B] stelt dat hij bevoegd was betaling van de factuur voor de eindafrekening op te schorten en vervolgens te verrekenen met zijn schadevordering op [partij A]. De vordering ten aanzien van het meer- en minderwerk wordt door [partij B] betwist.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.5.
[partij B] vordert, na eiswijziging, primair - samengevat - veroordeling van [partij A] tot betaling van een schadebedrag van € 34.218,80 althans € 31.227,90 althans € 20.862,50 althans een in goede justitie te betalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
Subsidiair vordert [partij B] [partij A] te veroordelen om een aantal in de conclusie van antwoord in conventie benoemde gebreken te verhelpen. Daarnaast vordert [partij B] betaling van in totaal € 4.545,00 voor de kosten voor een tijdelijk verblijf elders en deskundigenkosten, alle bedragen vermeerderd met rente en kosten.
4.6.
[partij B] legt aan de primaire vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden door de gebrekkige nakoming van de overeenkomst door [partij A] en subsidiair dat hij recht heeft op een correcte nakoming van deze overeenkomst en daarmee herstel van de gestelde gebreken.
4.7.
[partij A] voert verweer door te stellen dat hij niet in verzuim is geraakt en er daarom geen sprake kan zijn van een schadevordering. Daarnaast kan [partij B] geen nakoming meer vorderen omdat hij vervangende schadevergoeding heeft gevraagd en daardoor de overeenkomst heeft omgezet, aldus [partij A]. [partij A] concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5.De beoordeling
In conventie
Vordering tot nakoming overeenkomst
5.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW. Op deze overeenkomst zijn de AVA 2013 van toepassing verklaard. [partij A] vordert met een beroep op nakoming van de overeenkomst betaling van een tweetal facturen. Dat deze facturen nog niet betaald zijn door [partij B] staat tussen partijen niet ter discussie. [partij B] beroept zich ten aanzien van de laatste termijn factuur op opschorting en verrekening. Ten aanzien van de meer- en minderwerkfactuur betwist [partij B] dat hij verplicht is dit gefactureerde bedrag te betalen en stelt dat de factuur onjuist is. De facturen zullen hierna afzonderlijk beoordeeld worden.
Factuur laatste termijn
5.2.
In de overeenkomst is bepaald dat de laatste termijn van de aanneemsom per omgaande dient te worden betaald na oplevering van de woning. Deze termijn bestaat uit 5% van de aanneemsom. Dit is een bedrag van € 13.274,99 inclusief BTW.
5.3.
Tussen partijen staat ter discussie op welk moment de woning is opgeleverd. [partij A] stelt dat er een vooroplevering heeft plaatsgevonden op 23 juli 2021 en de datum van in gebruik nemen van de woning door [partij B] moet worden aangemerkt als oplevering. [partij B] stelt dat de woning geheel niet is opgeleverd omdat er geen sprake is geweest van oplevering van een goed en deugdelijk werk. Om die reden is de factuur nog niet verschuldigd, aldus [partij B].
5.4.
Tussen partijen staat vast dat [partij B] de woning op 11 augustus 2021 in gebruik heeft genomen. In artikel 9 lid 4 van de AVA 2013 is bepaald dat het werk als opgeleverd geldt indien de opdrachtgever het werk in gebruik neemt. Dat heeft tot gevolg dat de laatste termijn van de aanneemsom vanaf 11 augustus 2021 verschuldigd is. Dat [partij A] de factuur voor de laatste termijn pas op 4 mei 2023 heeft verstuurd aan [partij B] doet hieraan niet af. De mededeling van de advocaat van [partij A] in de brief van 17 mei 2022, dat de factuur na het uitvoeren van de laatste werkzaamheden za worden verstuurd is niet aan te merken als een van de overeenkomst afwijkende afspraak. Op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst was het bedrag van € 13.274,99 per omgaande na oplevering van de woning op 11 augustus 2021 verschuldigd en daarmee opeisbaar.
Factuur meer- en minderwerk
5.5.
De factuur meer- en minderwerk is [partij B] op 17 mei 2022 toegestuurd. Door [partij A] is gesteld, en door [partij B] niet betwist, dat het overzicht van het meer- en minderwerk op 21 juli 2021 al aan [partij B] is verstrekt. [partij B] was vanaf dat moment dus op de hoogte van het bedrag voor meer- en minderwerk dat er nog betaald moest worden.
Schending klachtplicht factuur meer- en minderwerk
5.6.
[partij B] heeft de hoogte van de factuur meer- en minderwerk betwist. Deze betwisting is [partij A] voor het eerst bekend geworden in de conclusie van antwoord in deze procedure. [partij A] stelt daarom dat [partij B] niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd en op grond van artikel 6:89 BW zijn rechten heeft verwerkt.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie, als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Het gevolg van het niet tijdig protesteren is rechtsverwerking. Bij de beoordeling of het recht verwerkt is, moet de rechter rekening houden met het voor [partij B] ingrijpende gevolg van een te laat protesteren - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de gestelde tekortkoming in de prestatie - aan de ene kant en de concrete belangen waarin [partij A] is geschaad door een laat tijdstip waarop dat protest is gedaan aan de andere kant.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] een geslaagd beroep op 6:89 BW toekomt. In dit artikel is bepaald dat de klachttermijn gaat lopen zodra de schuldeiser het gebrek in de prestatie heeft ontdekt of had moeten ontdekken. Vast staat dat [partij B] al op 21 juli 2021 op de hoogte was van het gestelde meer- en minderwerk. Door hier pas in de conclusie van antwoord, ruim drie jaar na de bekendheid met het overzicht van het meer- en minderwerk, over te klagen heeft [partij B] niet binnen bekwame tijd geprotesteerd tegen de factuur. Dit geldt temeer nu de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden maar beperkt is en er sinds oplevering van de woning juist veelvuldig overleg is geweest tussen partijen. [partij A] wordt daarnaast geschaad in zijn mogelijkheden om ruim drie jaar na uitvoering van de werkzaamheden de betwiste prijzen toe te lichten en te onderbouwen.
5.9.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij B] zijn eventuele rechten ten aanzien van de factuur voor het meer- en minderwerk heeft verwerkt. De factuur is daardoor opeisbaar. [partij B] is sinds 1 juni 2022 (na ommekomst van de betalingstermijn zoals vermeld in de brief van 17 mei 2022) in verzuim ten aanzien de betaling van deze factuur.
Geen beroep op opschorting
5.10.
In de brief van 25 april 2022 heeft [partij B] zijn betaling van de laatste termijn factuur opgeschort. Op grond van het bepaalde in artikel 6:262 BW is, als [partij A] zijn verbintenis niet nakomt, [partij B] bevoegd de nakoming van zijn daartegenover staande verplichtingen op te schorten. In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. Geen bevoegdheid tot opschorting bestaat als de schuldeiser zelf in verzuim is. Dit volgt uit artikel 6:54 BW. In artikel 6:58 BW is daarnaast bepaald dat daarvan sprake is wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat de schuldeiser de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt. Een onterechte opschorting brengt daarom mee dat de schuldeiser zelf in verzuim is.
5.11.
Opschorting veronderstelt dat de schuldenaar (in dit geval [partij A]) in de gelegenheid wordt gesteld om zijn verbintenis alsnog na te komen. [partij A] heeft erkend dat er opleverpunten waren, die door hem hersteld dienden te worden. Een aantal van deze opleverpunten zag op het stucwerk. Dit stucwerk was uitgevoerd door een door [partij A] ingeschakelde onderaannemer. Op 17 maart 2022 heeft [partij B] laten weten dat de door [partij A] ingeschakelde stukadoor geen werkzaamheden meer mocht uitvoeren in de woning. Hierdoor wordt de nakoming door [partij A] (deels) onmogelijk gemaakt.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat [partij A] heeft aangeboden de opleverpunten te (laten) herstellen maar [partij B] hem hiertoe niet in de gelegenheid heeft gesteld. Daarmee wordt de nakoming van de verbintenis door [partij A] verhinderd door schuldeisersverzuim van [partij B] en komt aan [partij B] op grond van artikel 6:54 sub a BW geen bevoegdheid tot opschorting toe. Dit betekent dat [partij B] gehouden is tot nakoming van zijn verbintenis tot betaling van de laatste termijn van de aanneemsom. [partij B] is hierover op 4 mei 2023 aangeschreven door [partij A]. Aan [partij B] is toen een betalingstermijn geboden tot uiterlijk 19 mei 2023. Omdat [partij B] niet heeft betaald is hij vanaf die datum in verzuim ten aanzien de betaling van deze factuur.
Geen beroep op verrekening
5.13.
[partij B] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een schadevordering heeft op [partij A] en dat hij deze schadevordering kan verrekenen met de vordering van [partij A]. Voor een beroep op verrekening is in artikel 6:127 BW bepaald dat een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening heeft, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld tegenover dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
5.14.
Dat betekent dat moet worden nagegaan of de tegenvordering van [partij B] bestaande uit schadevergoeding, toewijsbaar is. Alleen voor zover dat het geval is, kan [partij B] de vordering van [partij A] namelijk verrekenen. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of [partij B] een schadevordering op [partij A] heeft uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming.
5.15.
[partij B] heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 6:74 dan wel op artikel 6:87 BW.
5.16.
In artikel 6:74 lid 1 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade te vergoeden die de schuldeiser daardoor lijdt, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. In lid 2 van artikel 6:74 BW is bepaald als nakoming niet blijvend onmogelijk is, lid 1 van artikel 6:74 BW slechts toepassing vindt als sprake is van verzuim aan de zijde van schuldenaar. Een schuldenaar raakt in verzuim als een prestatie opeisbaar is geworden en er is voldaan aan de eisen van de artikelen 6:82 en 6:83 BW ten aanzien van een ingebrekestelling, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming al blijvend onmogelijk is.
5.17.
Hoewel [partij B] de wens heeft uitgesproken dat de opleverpunten in augustus (binnen) en september 2021 (buiten) uitgevoerd zouden zijn, hebben partijen pas in januari 2022 hierover concrete afspraken gemaakt. Afgesproken is dat de opleverpunten uiterlijk in april 2022 werden hersteld. Voor het einde van die termijn heeft [partij B] echter aangegeven dat de door [partij A] ingeschakelde stukadoor geen werkzaamheden meer mocht uitvoeren in de woning. Op dat moment was het voor [partij A] niet meer mogelijk alle opleverpunten te herstellen, omdat hij daarvoor deels afhankelijk was van deze stukadoor.
5.18.
Op 25 april 2022 stuurt [partij B] een sommatie tot herstel van de opleverpunten en schort de laatste termijnbetaling op. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.10 tot en met 5.12 al is geoordeeld was [partij B] op dat moment niet bevoegd om zijn betaling op te schorten. In het bericht van 25 april 2022 wordt een termijn geboden voor herstel van de opleverpunten tot 25 juli 2022. Op 6 juli 2022 laat [partij B] vervolgens aan [partij A] weten dat hij een deskundige onderzoek wil laten doen naar de opleverpunten en [partij A] pas na het rapport van deze deskundige verder mag gaan met de werkzaamheden aan de opleverpunten.
5.19.
In een bericht van 26 mei 2023 wordt [partij A] gesommeerd om de werkzaamheden uit te voeren, zoals door de deskundige is gerapporteerd. De termijn die hiervoor geboden wordt is 31 juli 2023. Deze termijn wordt in overleg tussen partijen verlengd naar september 2023. In juli en augustus 2023 heeft [partij A] nog werkzaamheden uitgevoerd.
5.20.
Op 26 september 2023 stuurt [partij B] vervolgens een mail aan [partij A] dat er een derde zal worden ingeschakeld en de kosten van deze derde zullen worden verhaald op [partij A].
5.21.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaand feitencomplex volgt dat [partij A] niet in verzuim is geraakt. Partijen hadden afgesproken dat de opleverpunten uiterlijk in april 2022 werden hersteld. Op 17 maart 2022 heeft [partij B] echter gemeld dat de stukadoor van [partij A] niet meer welkom was in de woning. [partij B] is hierdoor in schuldeisersverzuim geraakt, in de zin van artikel 6:58 BW. Op 5 en 6 juli 2022 heeft [partij A] werkzaamheden verricht in de woning. Na het bericht van [partij B] van 6 juli 2022 wordt vervolgens ook [partij A] niet meer toegelaten om werkzaamheden uit te voeren aan de woning van [partij B], terwijl partijen daarvoor de afspraak hadden gemaakt dat de werkzaamheden uiterlijk 25 juli 2022 afgerond moesten zijn. [partij B] verleent hiermee niet de noodzakelijke medewerking omdat hij tot twee keer toe voordat de afgesproken termijn is verstreken [partij A] verhindert diens verplichtingen na te komen. Daarmee wordt nakoming van de overeenkomst door [partij A] door [partij B] verhinderd. Het gevolg van het schuldeisersverzuim van [partij B] is dat [partij A] niet in verzuim kan raken. Dit volgt uit artikel 6:61 lid 2 BW.
5.22.
Voor een beroep op schadevergoeding uit de artikelen 6:74 en 6:87 BW is verzuim van [partij A] vereist. Nu aan deze wettelijke eis niet is voldaan, heeft [partij B] geen recht op (vervangende) schadevergoeding. Dit heeft ook tot gevolg dat er geen sprake kan zijn van verrekening door [partij B] want er is geen sprake van een (opeisbare) vordering waarmee verrekend kan worden.
Conclusie in conventie
5.23.
[partij A] heeft op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst een opeisbare vordering op [partij B] ten aanzien van de facturen voor de laatste termijn en het meer- en minderwerk. [partij B] is in verzuim met betaling van die facturen sinds 19 mei 2023 respectievelijk 1 juni 2022.
5.24.
[partij B] kan zich tegen deze vordering niet verweren door een beroep te doen op opschorting dan wel verrekening. [partij B] is vanaf 17 maart 2022 in schuldeisersverzuim geraakt en kan zich daarom niet beroepen op opschorting en ook niet op verrekening.
5.25.
De vordering van [partij A] tot betaling door [partij B] van de bedragen van
€ 13.274,99 en € 9.261,30 worden daarom toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.26.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [partij A] heeft aan [partij B] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.000,36 toegewezen.
Proceskosten
5.27.
[partij B] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
112,37
- griffierecht
€
1.325,00
- salaris advocaat
€
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
€
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
3.148,37
5.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijke veroordeling
5.29.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In reconventie
5.30.
[partij B] heeft in zijn tegenvordering gevraagd om [partij A] te veroordelen om aan [partij B] een schadevergoeding te betalen of om de gestelde gebreken te herstellen. Naast deze vorderingen vraagt [partij B] om vergoeding van de kosten voor een tijdelijk verblijf elders en van deskundigenkosten, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. De rechtbank zal deze vorderingen hierna apart beoordelen.
Geen recht op schadevergoeding
5.31.
Met een beroep op de artikelen 6:74 en 6:87 BW vraagt [partij B] de rechtbank om [partij A] te veroordelen aan hem schadevergoeding te betalen van € 34.218,80 althans
€ 31.227,90 althans € 20.862,50 althans een in goede justitie te betalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
5.32.
Zoals in rechtsoverwegingen 5.13. tot en met 5.22. al is overwogen, heeft [partij B] geen schadevergoedingsvordering op [partij A] omdat [partij A] niet in verzuim is geraakt. Aan de wettelijke vereisten voor een beroep op schadevergoeding is daarom niet voldaan.
De vordering van [partij B] tot betaling van een schadebedrag wordt daarom afgewezen.
Geen beroep op nakoming mogelijk vanwege omzetting
5.33.
[partij B] heeft ook nakoming van de overeenkomst gevorderd, in die zin dat de nog openstaande opleverpunten dienen te worden hersteld door [partij A]. [partij A] heeft erkend dat er nog opleverpunten open staan, maar stelt zich op het standpunt dat nakoming van de overeenkomst niet meer mogelijk is omdat [partij B] zijn vordering tot nakoming heeft omgezet naar een vordering tot vervangende schadevergoeding.
5.34.
Op 26 september 2023 heeft de advocaat van [partij B] een mail gestuurd waarin staat:
“Cliënten zullen een derde inschakelen om de gebreken te laten herstellen en de kosten daarvan op uw cliënte verhalen.”
5.35.
De rechtbank is van oordeel dat deze mededeling van [partij B] moet worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 6:87 BW. In dit artikel is bepaald dat een schuldeiser bevoegd is om, wanneer een schuldenaar in verzuim is, de oorspronkelijke verbintenis om te zetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De mededeling van [partij B] heeft daarom tot gevolg dat hij niet langer nakoming van de overeenkomst kan vragen maar in plaats daarvan een beroep instelt op vervangende schadevergoeding. [partij A] heeft deze mededeling ook zo begrepen en heeft dit naar het oordeel van de rechtbank ook zo mogen begrijpen.
5.36.
Doordat de verbintenis tot nakoming op 26 september 2023 is omgezet naar een vordering op vervangende schadevergoeding kan [partij B] geen nakoming meer vorderen van de overeenkomst. Om die reden wordt de vordering van [partij B] tot herstel van de in de reconventionele vordering gestelde gebreken afgewezen.
Kosten tijdelijk verblijf elders en deskundigenkosten
5.37.
Omdat er geen sprake is van verzuim van [partij A] heeft [partij B] geen schadevergoedingsvordering op [partij A]. Aan de wettelijke vereisten voor een beroep op schadevergoeding is namelijk niet voldaan. Ook deze schadevordering die betrekking heeft op de kosten voor een tijdelijk verblijf elders en de deskundigenkosten wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.38.
[partij B] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris advocaat
€
1.929,00
(2 punten × factor 0,5 × € 1.929,00)
- nakosten
€
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
2.068,00
5.39.
De rechtbank heeft voor de bepaling van de proceskosten het liquidatietarief op basis van de initiële eis van [partij B], vóór eisvermeerdering, als uitgangspunt genomen, zoals door [partij A] is verzocht.
5.40.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.41.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
6.De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 23.536,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 9.261,30 (aan meer/minderwerk) met ingang van 1 juni 2022,
- het bedrag van € 13.274,99 (aan factuur laatste termijn)met ingang van 19 mei 2023,
telkens tot de dag van volledige betaling,
- het bedrag van € 13.274,99 (aan factuur laatste termijn)met ingang van 19 mei 2023,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.148,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
6.4.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.068,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten zoals benoemd onder 6.2. en 6.4. als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate en in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2025.