ECLI:NL:RBOVE:2025:1447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_3630
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) door de rechtbank Overijssel

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) beoordeeld. Eiser, een zelfstandige, had eerder een Bbz-uitkering ontvangen, maar zijn aanvraag voor verlenging van deze uitkering werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Deventer. De rechtbank oordeelt dat het college geen te beperkte uitleg heeft gegeven aan artikel 18 van het Bbz, dat bepaalt dat verlenging van de bijstandsperiode alleen mogelijk is bij externe omstandigheden van tijdelijke aard. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser, zoals de coronapandemie en andere persoonlijke problemen, niet als externe omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde verlenging van de bijstandsverlening. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3630

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (eiser)

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

(gemachtigde: F.J.M. Wijnberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om met ingang van 26 mei 2024 in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 4 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 september 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op 1 januari 2018 gestart als zelfstandige met zijn eenmanszaak [eenmanszaak] . Het college heeft van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 (24 maanden) een Bbz-uitkering aan eiser verstrekt. Tijdens de Covid-19 periode heeft eiser over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 recht gehad op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Begin 2023 heeft eiser een Bbz-uitkering aangevraagd. Het college heeft op grond van artikel 18 van het Bbz algemene bijstand voor een gevestigde zelfstandige aan eiser toegekend over de periode van 23 april 2023 tot en met 22 april 2024 (12 maanden). Eiser heeft op 26 mei 2024 een aanvraag gedaan om verlenging van de algemene bijstand voor een gevestigde zelfstandige, omdat hij onvoldoende inkomen heeft uit zijn bedrijfsactiviteiten.

Standpunten van het college

3. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser een gevestigde zelfstandige is en hij al algemene bijstand heeft gehad over de maximale periode van 12 maanden. Die periode kan niet op grond van artikel 18 van het Bbz worden verlengd, omdat de oorzaak van eisers behoefte aan bijstand niet is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
3.1
Tijdens de zitting heeft het college desgevraagd aangegeven dat bij de heroverweging in bezwaar niet expliciet een belangenafweging is gemaakt, maar dat de omstandigheden wel zijn vermeld in de stukken. Volgens het college is het besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat eiser wel algemene bijstand kan aanvragen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het college begrijpt dat dat voor eiser niet de gewenste oplossing is, maar kan dit niet anders maken omdat de algemene bijstand op grond van het Bbz al de maximale periode aan eiser is verstrekt. Ook is het volgens het college de bedoeling van de wetgever geweest dat verlenging alleen mogelijk is als sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard.

Standpunten van eiser

4. Eiser stelt - samengevat weergegeven - dat de oorzaak van zijn behoefte aan bijstand wel is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard. Het college heeft een te beperkte uitleg gegeven aan dat begrip in artikel 18 van het Bbz. Hiertoe voert eiser aan dat hij opnieuw een aanvraag heeft gedaan omdat zijn onderneming tijdelijk onvoldoende winstgevend was. De redenen daarvoor waren volgens eiser gelegen in de volgende, elkaar opvolgende onvoorziene en versterkende (externe) omstandigheden:
  • Door de coronapandemie verloor eiser al zijn klanten. Dat kwam mede omdat hij in zijn bedrijfsruimte geen klanten kon ontvangen.
  • Het importverbod van Russisch berkenhout triplex (hier kwam 80% van zijn omzet uit). Daardoor verloor hij zijn grootste klant (€ 80.000 in 2 jaar).
  • Het afbreken van het schoolgebouw aan de [adres] waardoor hij genoodzaakt was te verhuizen. Door zijn slechte gezondheid ging dit niet snel (kosten € 6.000 en veel verloren tijd).
  • De samenwerking met Cambio werd beëindigd (goed voor € 30.000 omzet).
  • Eiser heeft in 2023 een auto-ongeluk gehad.
  • De zus van eiser heeft in [datum] zelfmoord gepleegd en dat heeft veel impact op eiser gehad.
4.1.
Eiser voert verder aan dat het college geen belangenafweging heeft gemaakt en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie en zijn 61-jarige leeftijd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep ongegrond is. De rechtbank licht dit toe door eerst de wetgeving te vermelden en door daarna in te gaan op eisers beroepsgronden.
Externe omstandigheden van tijdelijke aard
5.1.
Op grond van artikel 18 van het Bbz wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a gedurende ten hoogste twaalf maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is alleen mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard. In de toelichting op deze, al in de rechtsvoorganger van het Bbz bestaande regel, staat dat dit verband houdt met het uitgangspunt dat in het algemeen alleen bij tijdelijke problemen bijstand kan worden verleend. De aard van de financiële hulpverlening wordt daarop afgestemd [1] . Ook staat in de toelichting dat niet kan worden gesproken van externe omstandigheden als de oorzaken van de financiële moeilijkheden in de bedrijfsvoering of bij de zelfstandige zelf zijn gelegen [2] .
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet een te beperkte uitleg heeft gegeven aan artikel 18 van het Bbz. Eiser heeft op 26 mei 2024 een aanvraag gedaan. De maatregelen vanwege de coronapandemie in 2020, 2021 en 2022 waren ten tijde van de aanvraag dan ook al voorbij. Dat hij daardoor klanten is kwijtgeraakt, is niet van tijdelijke aard. Van de importbeperking per juli 2022 van Russisch berkenhout was ook al eerder sprake en ook dat is niet van tijdelijke aard. Het afbreken van het schoolgebouw waardoor eiser moest verhuizen in 2022 en de beëindiging van de samenwerking met Cambio waren ook van eerdere datum en duren nog steeds voort. Daarom zijn ook die omstandigheden niet van tijdelijke aard. Eisers medische situatie, het auto-ongeluk en de zelfmoord van zijn zus in [datum] zijn (ingrijpende) persoonlijke omstandigheden, welke logischerwijze ook effect hebben gehad op het bedrijf van eiser. Dit zijn echter geen externe omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 18 van het Bbz, omdat dit nu juist persoonlijke omstandigheden zijn die bij eiser zelf zijn gelegen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de oorzaken van de financiële moeilijkheden niet zijn gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel
5.3.
Anders dan het college tijdens de zitting heeft gesteld, is het Bbz geen wet in formele zin. Het is een algemeen verbindend voorschrift dat wel getoetst kan worden op rechtmatigheid, in het bijzonder op de verenigbaarheid met hogere regelgeving. Aan de inhoud of wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift kunnen zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. De intensiteit van de toetsing is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan onder meer terughoudend zijn als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. Dan heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. [3]
5.4.
Een regeling waarbij wordt vastgesteld in welke situaties en onder welke voorwaarden aanspraak ontstaat op een socialezekerheidsuitkering, is bij uitstek voorwerp van een politiek-bestuurlijke afweging als hiervoor bedoeld. Een verzoek om rechterlijke toetsing van een op zo’n regeling gebaseerd besluit aan het evenredigheidsbeginsel waarbij dwingendrechtelijke bepalingen zijn toegepast, vraagt in feite van de rechter, naar eigen inzicht vast te stellen welke belangen in die politiek-bestuurlijke afweging (hadden) moeten worden betrokken en welk gewicht aan die belangen zou moeten worden toegekend. Ten aanzien van dit soort argumentatie past een (zeer) terughoudende benadering van de rechter. Deze terughoudendheid vindt zijn grens waar fundamentele rechten aan de orde zijn waarop de betrokkene zich bij de rechter rechtstreeks kan beroepen. [4]
5.5.
In de toelichting bij de, al in de rechtsvoorganger van het Bbz bestaande, regel dat bijstand voor gevestigde zelfstandigen in beginsel alleen mogelijk is voor de periode tot een jaar, en daarna alleen als er sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard, staat het volgende: “De periode waarover deze bijstand kan worden verleend is beperkt tot een jaar, tenzij als gevolg van externe omstandigheden van tijdelijke aard, in een volgend jaar opnieuw sprake is van behoefte aan bijstand. Dit houdt verband met het uitgangspunt van dit besluit dat in het algemeen alleen bij tijdelijke problemen bijstand kan worden verleend. De aard van de financiële hulpverlening wordt hierop afgestemd. Door de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kunnen bestaande of dreigende moeilijkheden vaak doeltreffend worden aangepakt zodat (ook) op langere termijn zelfstandig in het eigen levensonderhoud kan worden voorzien. (...) Evenals andere bijstandsgerechtigden komen zelfstandigen in aanmerking voor bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien het inkomen tijdelijk ontoereikend is. Van een tijdelijk inkomenstekort kan bijvoorbeeld sprake zijn als gevolg van ziekte, uitzonderlijke weersomstandigheden, tijdelijke vermindering van de omzet, lagere prijzen, verminderde productie of een wegomlegging. In verband met de vereiste levensvatbaarheid van het bedrijf of beroep is de maximumduur van deze bijstand, anders dan voor overige bijstandsgerechtigden, op grond van artikel 8 van de wet begrensd tot in principe één jaar. Een verlenging van de bijstandverlening met een jaar is mogelijk, wanneer er sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard. Blijkt uit onderzoek dat na afloop van dat jaar deze omstandigheden zich nog steeds voordoen, dan is nog eenmaal een verlenging met een jaar mogelijk. Van externe omstandigheden kan niet worden gesproken als de oorzaken van de financiële moeilijkheden in de bedrijfsvoering of bij de zelfstandige zelf zijn gelegen. (...) Daarbij dient de verwachting te bestaan dat deze zelfstandigen na deze periode geheel zelfstandig in het bestaan kunnen voorzien en dus kunnen voldoen aan alle verplichtingen.” [5]
5.6.
Eiser heeft aangevoerd dat de uitkomst van de besluitvorming in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat geen recht wordt gedaan aan zijn belang en zijn toekomstperspectief, nu de omstandigheden volledig onvoorzien zijn geweest, zich hebben opgestapeld en niet aan zijn bedrijfsvoering zijn te wijten. Deze stelling impliceert dat de regelgever expliciet de elementen voorzienbaarheid, bedrijfsvoering en toekomstperspectief had moeten benoemen en in zijn belangenafweging had moeten betrekken. De regelgever heeft echter reeds gekozen voor een uitzondering op de regel dat bijstandverlening aan gevestigde zelfstandigen alleen gedurende een jaar mogelijk is. Het is niet aan de rechter, langs de weg van een exceptieve toetsing, om de voorwaarden die de regelgever aan die uitzondering heeft gesteld naar zijn eigen inzicht in de plaats te stellen van deze politiek-bestuurlijke afweging. Niet gezegd kan worden dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming van artikel 18 van het Bbz zodanig ernstige gebreken kleven dat deze niet als grondslag kan dienen voor het bestreden besluit.
5.7.
Voor zover eiser heeft bedoeld dat de toepassing van artikel 18 van het Bbz in zijn specifieke geval in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat het niet toekennen van een verlenging van de verlening algemene bijstand voor eiser niet onredelijk bezwarend is. Het staat eiser immers vrij om, als de resultaten uit zijn bedrijf blijven tegenvallen, algemene bijstand op grond van de Participatiewet aan te vragen, zodat hij niet in een situatie terecht komt waarin hij geen middelen van bestaan meer heeft.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatsblad 1995, 203, p. 17
2.Staatsblad 1995, 203, p. 19-20
3.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016 en van het CBb van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190
4.ECLI:NL: CRVB:2024:748
5.Staatsblad 1995, 203, p. 17, 19, 25