ECLI:NL:RBOVE:2025:1448

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_2562
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de WIA en de geschiktheid van voorbeeldfuncties

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV over haar arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door het UWV was afgewezen, omdat haar arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% lag. Na bezwaar werd dit percentage echter verhoogd naar 47,30%, maar eiseres ging niet akkoord met deze beslissing en stelde beroep in.

De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat er onduidelijkheden waren in de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. Het UWV heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar eiseres was het niet eens met de aanpassingen die waren gemaakt.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de motivering van het UWV niet voldoende was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de arbeidskundige beoordeling en draagt het UWV op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt vergoed. De rechtbank benadrukt dat de rapportages van het UWV zorgvuldig moeten zijn en dat er geen tegenstrijdigheden mogen zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2562

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: W. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 3 april 2023 had het UWV de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35% was, namelijk 32,24%.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 april 2024 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Aan eiseres is met ingang van 30 september 2022 een loongerelateerde uitkering toegekend tot en met 6 februari 2023. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 47,30%.
1.3.
Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
1.5.
Het onderzoek is tijdens de zitting geschorst. Tijdens de zitting heeft het UWV namelijk opgemerkt dat bij het beoordelingspunt zitten tijdens het werk (item 5.2.) een verschil zit tussen het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Met partijen is afgesproken dat er daarom een nieuwe beoordeling zal plaatsvinden.
1.6.
Met het besluit van 23 oktober 2024 heeft het UWV het betreden besluit gewijzigd. Het beroep van eiseres heeft op grond van 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op dit gewijzigde besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft item 5.2. gewijzigd naar maximaal 4 uur per dag in plaats van 6 uur per dag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van die gewijzigde FML opnieuw onderzoek verricht. Daarbij zijn een aantal nieuwe functies geselecteerd en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 september 2022 vastgesteld op 55,54%. De hoogte van de uitkering wijzigt hierdoor niet.
1.7.
Eiseres heeft in haar reactie van 26 november 2023 aangegeven dat zij het niet eens is met de gewijzigde beslissing op bezwaar. Het UWV heeft daarna aangegeven dat de reactie geen aanleiding geeft om de beslissing aan te passen.
1.8.
Aan partijen is gevraagd of zij een nadere zitting willen laten plaatsvinden. Hier hebben zij niet om verzocht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres was voor het laatst werkzaam als klantenservicemedewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Op 12 juni 2020 heeft zij zich ziek gemeld vanuit de WW. Het UWV heeft vervolgens een Ziektewetuitkering (ZW) toegekend. Na een periode van 104 weken waarin zij recht had op een ZW-uitkering en een WAZO-periode heeft zij op 18 maart 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.

Standpunt van het UWV

3. Volgens het UWV heeft eiseres vanaf 30 september 2022 recht op een loongerelateerde uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,54% Eiseres wordt in staat geacht om de theoretische voorbeeldfuncties van huishoudelijk medewerker gebouwen, administratief ondersteunend medewerker en bezorger pakketten, tijdschriften e.d. (auto) te kunnen verrichten. Voor dit standpunt baseert het UWV zich op de rapporten van 28 maart 2024 en 27 september 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en op het rapport van 17 oktober 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Standpunt van eiseres

4. Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat de aanpassing van zitten tijdens het werk (item 5.2.) naar maximaal 4 uur per dag haar fysieke klachten beter weerspiegelt, maar dat het onbegrijpelijk is dat de urenbeperking onveranderd maximaal 6 uur per dag is en 30 uur per week is gebleven. Ook is het onduidelijk waarom item 5.2. wel is aangepast maar andere dynamische handelingen niet, zoals tillen, dragen en frequent buigen. Zij heeft te maken met rug- en bekkenklachten waaronder Lumbosacraal radiculair syndroom (LRS). Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geconcludeerd dat niet al haar klachten en beperkingen medisch objectiveerbaar zijn. De uiteindelijke diagnose LRS maakt juist wel dat het geheel van klachten en beperkingen een plausibel en consistent geheel vormen dat medisch objectiveerbaar is. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.1.
Verder stelt eiseres dat de uitkeringsduur onjuist is berekend, omdat zij een veel langer arbeidsverleden heeft. Zij werkte al sinds 2008 en de uitkeringsduur zou daarom in ieder geval 15 maanden moeten zijn. Ook voert eiseres aan dat bij de berekening van de verdiencapaciteit ten onrechte het indexcijfer van september 2022 is gebruikt, omdat het meest recente indexcijfer ten tijde van het opstellen van het rapport gebruikt had moeten worden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar een uitspraak van
3 augustus 2022 van de rechtbank Gelderland [1] .

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de gewijzigde beslissing op bezwaar waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage per 30 september 2022 is berekend op 55,54%. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. De conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages.
Verzekeringsgeneeskundige beoordeling
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 maart 2024 vermeld dat eiseres al verscheidene jaren bekend is met chronische rugklachten met uitstraling naar het rechterbeen. Daarvoor werd in 2020 door de neuroloog de diagnose LRS gesteld. Ook zijn er zwangerschap gerelateerde bekkenklachten. Daarnaast is eiseres een periode behandeld voor haar psychische klachten na een van de eerdere zwangerschappen en een periode van rouwverwerking. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met al deze feiten destijds rekening gehouden bij de beoordeling van het recht op de
ZW-uitkering na de WAZO-periode. Bij deze beoordeling van het recht op de WIA-uitkering blijkt dat er geen nieuwe medische ontwikkelingen zijn geweest voor wat betreft de diagnostiek of de behandeling. Daarom is er geen aanleiding om de belastbaarheid van eiseres anders te beoordelen. De vastgestelde urenbeperking in 2022 bij de Eerstejaars
ZW-beoordeling van maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week vanwege de noodzaak tot recuperatie overdag vanuit de stoornis is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook nu nog noodzakelijk.
5.4.
Eiseres stelt dat het onbegrijpelijk is dat de urenbeperking onveranderd
6 uur per dag en 30 uur per week is gebleven, omdat de beperking voor het item zitten tijdens werk is gewijzigd van 6 uur naar 4 uur. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat een beperking van de uren waarin betrokkene maximaal op een werkdag kan zitten, nog niets zegt over het maximaal aantal uren dat zij in staat is te werken (al dan niet zittend).
5.5.
Ook het standpunt dat zij op het gebied van dynamische handelingen ten onrechte niet verdergaand is beperkt, terwijl haar klachten volgens haar worden geobjectiveerd door (onder meer) de diagnose LRS, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor tillen, dragen en frequent buigen en andere onderdelen namelijk beperkingen vastgesteld en heeft die beperkingen ook navolgbaar en inzichtelijk gemotiveerd, waarbij rekening is gehouden met de diagnose LRS. Waaruit zou blijken dat eiseres verdergaand is beperkt, is niet nader onderbouwd, zo is niet verwezen naar medische informatie waaruit een verdergaande beperking zou kunnen blijken. Dat eiseres verdergaande beperkingen ervaart, betekent niet zonder meer dat ook meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet alleen wat eiseres ervaart, maar ook wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen aanleiding is gelegen om aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
5.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML van 26 september 2024 functies geselecteerd die eiseres in theorie nog wel kan verrichten. Dat heeft drie functies (en een reservefunctie) opgeleverd. Het gaat om de functies:
- Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334)
- Administratief ondersteunend medeweker (SBC-code 315100)
- Bezorger pakketten, tijdschriften e.d. (auto) (SBC-code 111230)
De reservefunctie is medewerker tuinbouw (SBC-code 111010)
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functies huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw navolgbaar heeft gemotiveerd in het rapport van 17 oktober 2024 en in de resultaat functiebeoordeling. De beroepsgronden die eiseres daartegen heeft aangevoerd slagen niet. Weliswaar stelt eiseres dat deze functies haar belastbaarheid overschrijden, maar zij heeft dit enkel gesteld en niet nader gemotiveerd.
Voor de functies bezorger pakketten, tijdschriften en administratief ondersteunend medewerker ligt dit anders. De signalering bij item 4.12.2 van de functie bezorger pakketten, tijdschriften (functienummer 3813.0006.003) verwijst naar een motivering in de bijlage bij de arbeidskundige rapportage. Deze bijlage is, voor zover de rechtbank kan overzien, niet aanwezig. Daarom is die signalering onvoldoende gemotiveerd.
Eiseres heeft aangevoerd dat de functie administratief ondersteunend medewerker niet passend is, omdat zij dan het grootste deel van de werkdag zit. Dit is volgens haar in strijdt met de FML, omdat daarin zitten is beperkt tot maximaal 4 uur per dag. De rechtbank volgt eiseres daarin, in die zin dat naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk is gemotiveerd waarom deze functie passend is. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.8.
Uit de functieomschrijving blijkt – samengevat – dat het hier gaat om een kantoorfunctie bij een verzekeringsmaatschappij. Daarin worden eenvoudige en ondersteunende werkzaamheden verricht door een digitaal dossier te vormen en/of een fysiek dossier op te vragen. Digitaal aangeleverde stukken worden geprint, afspraken met verzekerden worden telefonisch gepland en ontvangen digitale berichten dienen te worden beantwoord. Hierbij bepaalt degene zelf de prioriteiten. Weliswaar is er op item 5.1.2 sprake van een signalering, maar uit het CBBS-handboek (versie 6.0 blz. 262) volgt dat een signalering bij 5.1.2 score ‘beperkt’ betekent dat er dan
méérdan 30 minuten tot en met
1 uur aaneengesloten gezeten moet worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tegen de achtergrond van de functieomschrijving evenwel terecht kunnen concluderen dat in deze functie voldoende gelegenheid is om na een half uur zitten te vertreden, zodat er geen overschrijding van item 5.1.2 hoeft plaats te vinden. Zo is er gelegenheid om bijvoorbeeld bij printtaken de zitactiviteiten te onderbreken en is er veel eigen regelmogelijkheid. De rechtbank acht evenwel onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom eiseres op een
6-urige werkdag ten minste 2 uur niet zittend zou hoeven door te brengen. In de onderhavige functie gaat het immers om werk dat, blijkens de omschrijving, hoofdzakelijk zittend wordt doorgebracht. Hoewel er mogelijkheden tot vertreding bestaan (bij onder meer het printen), is voor de rechtbank niet zonder meer inzichtelijk dat daarmee ten minste 20 minuten in een uur, of 2 uur op een 6-uurse werkdag, zou kunnen worden vertreden. Het besluit is daarom op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dient opnieuw te beoordelen of deze functie wel passend is.
Uitkeringsduur een indexering
5.9.
De beroepsgrond over de uitkeringsduur slaagt niet. De periode waarover zij al recht heeft gehad op een WW-uitkering wordt op grond van artikel 59, zesde lid, van de Wet WIA in mindering gebracht op de uitkeringsduur van de loongerelateerde WIA-uitkering. Ook de beroepsgrond over de indexering slaagt niet. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit worden bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, die bij toepassing van artikel 7a in aanmerking worden genomen, vanaf het begin van het eerste in aanmerking genomen aangiftetijdvak aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals die uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5, door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gepubliceerd.
5.10.
In een situatie als in deze zaak, waarin de einde wachttijdbeoordeling veel later heeft plaatsgevonden, dient het CBS-indexcijfer gehanteerd te worden van de maand waarin de dag valt waarop de beoordeling betrekking heeft. Dit volgt uit de Nota van Toelichting bij het Schattingsbesluit:
“Geregeld wordt, dat het gaat om het indexcijfer dat bekend is uiterlijk in de maand waarin het arbeidsdeskundig onderzoek voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsvindt. Indien de ingangsdatum van de uitkering na de beoordeling ligt, wordt hiermee aangegeven dat het gaat om het ten tijde van de schatting bekende CBS-indexcijfer. Als de arbeidskundige beoordeling plaats vindt na de datum waarop de beoordeling betrekking heeft wordt het CBS-indexcijfer gehanteerd van de maand waarin de dag valt waarop de beoordeling betrekking heeft. Dit wordt geregeld in het eerste lid van artikel 8.
[…]
In het tweede en derde lid van artikel 8 wordt de indexering geregeld in geval van herbeoordeling en de bepaling van een nieuw maatmaninkomen. De inhoud van deze artikelen is overigens gelijk aan de tot nu toe geldende bepalingen over indexering in geval van hernieuwde vaststelling, heropening, herleving of herziening” [2]
5.11.
Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2022 gaat niet op, omdat daarin niet het eerste maar het tweede lid van artikel 8 van het Schattingsbesluit van toepassing is. [3]
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond, omdat de gewijzigde beslissing op bezwaar niet goed is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het gewijzigde besluit zal voor wat betreft de arbeidskundige beoordeling worden vernietigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dient opnieuw te beoordelen of de functies administratief ondersteunend medewerker en bezorger pakketten, tijdschriften wel passend zijn voor eisers. Om te voorkomen dat het bestreden besluit als gevolg van deze gedeeltelijke vernietiging van het gewijzigde besluit herleeft, zal het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb worden vernietigd, behoudens de daarbij toegekende kostenveroordeling in bezwaar.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden.
6.2.
Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en een zienswijze ingediend (0,5 punt) na de gewijzigde beslissing op bezwaar. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart heb beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, behoudens de daarbij toegekende kostenveroordeling in bezwaar en vernietigt het gewijzigde besluit voor zover het de arbeidskundige beoordeling betreft;
- draagt het UWV op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Staatsblad 2008, 254, p. 19.
3.Zie ook: CRvB 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1738, r.o. 4.6 en Rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2024:11758, r.o. 9.