ECLI:NL:RBOVE:2025:1512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/08/300927 / HA ZA 23-303
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade na val van steiger tijdens werkzaamheden

Op 28 november 2022 is eiser tijdens werkzaamheden op de bouw van een steiger gevallen, met letsel tot gevolg. In deze zaak gaat het om de vraag of gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die eisers stellen te hebben geleden als gevolg van de val van de steiger. Gedaagden betwisten de door eisers gestelde toedracht en betogen, onder meer, dat eiser zelf de plankiers van de steiger heeft los geklikt. De rechtbank oordeelt dat eisers worden toegelaten te bewijzen dat eiser ten val is gekomen als gevolg van gebrekkig materiaal en/of te weinig valbeveiliging.

De procedure betreft een civiele zaak waarin Stone-DSGN B.V. als eiser optreedt tegen [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van subjectieve cumulatie, waarbij meerdere vorderingen in één procedure zijn samengevoegd. De rechtbank heeft de eisers toegelaten tot bewijslevering over de toedracht van de val, waarbij de aansprakelijkheid van gedaagden ter discussie staat. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de bewijslevering, waarbij eisers de mogelijkheid hebben om bewijs te leveren door middel van getuigen of andere bewijsstukken.

De rechtbank heeft op 19 maart 2025 vonnis gewezen, waarin de eisers zijn opgedragen te bewijzen dat de val van eiser het gevolg was van gebrekkig materiaal en/of onvoldoende valbeveiliging. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door eisers over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/300927 / HA ZA 23-303
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van

1.STONE-DSGN B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Oss,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. G.A. van Gorcom,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep,
2.
[gedaagde 2] (h.o.d.n. [bedrijf 1] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.K. de Haan,
gedaagde partijen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met eisers. Eiseres sub 1 zal afzonderlijk worden aangeduid met Stone DSGN. Eiser sub 2 zal afzonderlijk worden aangeduid met [eiser] . Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met gedaagden. Gedaagde sub 1 zal hierna afzonderlijk worden aangeduid met [gedaagde 1] . Gedaagde sub 2 zal hierna afzonderlijk worden aangeduid met [gedaagde 2] .

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Er is in deze zaak sprake van subjectieve cumulatie. Doordat eisers [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij dezelfde dagvaarding in rechte hebben betrokken, zijn meerdere vorderingen in één procedure samengevoegd. Het blijven echter afzonderlijke en zelfstandige vorderingsrechten die afzonderlijk moeten worden beoordeeld op hun eigen grondslagen en met de daartegen aan de orde gestelde verweren. De zaken behouden hun materiële en processuele zelfstandigheid. De consequentie daarvan is dat processtukken (conclusies akten of producties) die in de ene zaak zijn gewisseld eerst dan kunnen worden gerekend tot de gedingstukken in de andere zaak, indien zij in laatstgenoemde zaak bij conclusie of akte en daarmee kenbaar voor rechter en wederpartij als producties in het geding zijn gebracht. [1] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn dus over en weer geen partij geworden in elkaars zaak.
1.2.
De rechtbank beschikt in de procedure in de hoofdzaak over de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] met producties 1 t/m 3. [gedaagde 2] heeft deze conclusie van antwoord niet ontvangen;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] met producties 1 en 2. [gedaagde 1] heeft deze conclusie van antwoord niet ontvangen;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van eisers met overlegging producties 18 t/m 29;
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2024 van de hoofdzaak in aanwezigheid van rechter mr. A.E. Zweers;
- de pleitnota van eisers;
- de pleitnota van [gedaagde 1] ;
- de akte van [gedaagde 1] van 30 oktober 2024;
- de akte van [gedaagde 2] van 30 oktober 2024 met productie 3, De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling vanuit dat [gedaagde 1] deze akte niet heeft ontvangen;
- de akte van Stone- DSGN c.s. van 26 november 2024 waarin gereageerd wordt op de akte van [gedaagde 2] van 30 oktober 2024. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling vanuit dat [gedaagde 1] deze akte niet heeft ontvangen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Op 28 november 2022 is [eiser] tijdens werkzaamheden op de bouw van een steiger gevallen, met letsel tot gevolg. In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de schade die eisers stellen te hebben geleden als gevolg van de val van de steiger. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de door eisers gestelde toedracht en betogen, onder meer, dat [eiser] zelf de plankiers van de steiger heeft los geklikt. De rechtbank oordeelt dat eisers worden toegelaten te bewijzen dat [eiser] ten val is gekomen als gevolg van gebrekkig materiaal en/of te weinig valbeveiliging.

3.De feiten

3.1.
Stone-DSGN is een besloten vennootschap die zich bezig houdt met wandafwerking met natuursteen, (natuur)steenstrips, tegelwerken e.d. [eiser] is via de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. middelijk (enig) aandeelhouder en bestuurder van Stone DSGN.
3.2.
[gedaagde 1] is eigenaar van het pand “ [pand] ”.
3.3.
[gedaagde 1] wenste haar pand “ [pand] ” in [plaats] tot een bistro te verbouwen. Een van de onderdelen van de verbouwing van “ [pand] ” was het aanbrengen van Geopietra natuursteenstrips. Stone-DSGN heeft hiervoor de arbeid geleverd in de persoon van [eiser] . Stone-DSGN heeft geen materialen voor deze opdracht geleverd. De steiger waarop [eiser] stond, is daar gebouwd door [gedaagde 2] .
3.4.
Op 6 oktober 2022 heeft Stone Design een offerte gestuurd aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). Met de pen is [bedrijf 3] doorgekruist en is [gedaagde 1] B.V. er naast geschreven. In deze offerte staat, voor zover thans van belang, het navolgende:
(..)
B. Verdere afspraken en belangrijke punten
(..)
4. Bij de prijsbepaling zijn wij er van uitgegaan dat:
a.
a) De opdrachtgever zorgt voor het steigerwerk (afmetingen in goed onderling overleg).
b) De opdrachtgever WC, was,-kleed,- en schaftgelegenheid ter beschikking stelt.
c) De opdrachtgever zorgdraagt voor overnachting (Zuivelhoeve), ontbijt en avondeten.
(..)
15. Op al onze offertes en overeenkomsten zijn onze Algemene Voorwaarden voor Consumenten (2019) van toepassing. Een exemplaar treft u hierbij aan. Deze voorwaarden zijn ook in te zien en te downloaden via[internetsite]
. Door ondertekening van deze offerte verklaart u een exemplaar van onze voorwaarden te hebben ontvangen.
3.5.
In de algemene voorwaarden zakelijk van Stone-DSGN (2019) staat, voor zover thans van belang, het navolgende:
(..) Artikel 6: Verplichtingen van de opdrachtgever
(..) 6.3 Opdrachtgever is verantwoordelijk voor het handelen/nalaten van zijn hulppersonen (zoals zijn personeel of onderaannemers) of voor het handelen/nalaten van anderen (zoals nevenaannemers e.d.). (..)
6.9
Tenzij anders overeengekomen, stelt de opdrachtgever bouwvoorzieningen waaronder deugdelijke steigervoorzieningen beschikbaar indien deze op of bij het bouwwerk benodigd zijn. Deze voorzieningen moeten voldoen aan wettelijke voorschriften en aan de voorschriften van de Inspectie SZW. (..)
6.11
De opdrachtgever draagt zorg voor het voorkomen van schade aan het werk, aan personen en/of het milieu.(..)
3.6.
Op 7 oktober 2022 heeft [bedrijf 3] de getekende offerte gemaild naar Stone-DSGN.
3.7.
Op 4 november 2022 heeft [eiser] gemaild naar [bedrijf 3] . In dit e-mailbericht staat, voor zover van belang, het navolgende:
(..) Belangrijk:
  • Steigerwerk
  • Klein liftje voor de kuip naar boven te transporteren (..)
3.8.
Op 5 november 2022 heeft [bedrijf 3] per e-mail gereageerd op het bericht. Hierin staat, voor zover van belang, het navolgende:
(..) Duidelijk, we zullen hiervoor zorgen [naam 2] .(..)
3.9.
Op 11 november 2022 heeft [naam 1] van [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] per e-mail bevestigd dat de overnachting voor [naam 3] en [naam 2] [eiser] op maandag 14-11 tot 16-11 is geregeld en dat alles op rekening komt en zij niets in het hotel hoeven af te rekenen.
3.10.
[eiser] heeft vanaf 7 november 2022 Geopietra natuursteenstrips aangebracht in het pand “ [pand] ”.
3.11.
Op 28 november 2022 omstreeks 11.00 uur is [eiser] van een steiger gevallen van een hoogte van 6 meter. Hij is per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis te Enschede. Na het ongeval zijn de hulpdiensten ter plaatse geweest, zowel politie als ambulance.
3.12.
Bij e-mailbericht van 6 december 2022 hebben eisers bij [bedrijf 3] geïnformeerd of de Arbeidsinspectie op de hoogte was van het ongeluk en of door hen onderzoek was gedaan of nog zou worden gedaan.
3.13.
Bij e-mail van 8 december 2022 heeft [bedrijf 3] gereageerd en aangegeven dat de instanties dergelijke meldingen zouden doen.
3.14.
Bij brief van 19 december 2022 heeft de advocaat van eisers [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de schade als geval van het ongeval. In de aansprakelijkstelling is aan [gedaagde 1] gevraagd om aansprakelijkheid binnen drie werkdagen te erkennen en gevraagd of de Arbeidsinspectie alsnog zou worden geïnformeerd.
3.15.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2023 heeft [gedaagde 1] aansprakelijkheid van de hand gewezen. Op 19 januari 2023 heeft [gedaagde 1] gemeld aan eisers dat zij verzekerd is via HDI.
3.16.
Bij e-mailbericht van 24 januari 2023 heeft de advocaat van eisers aan [gedaagde 1] laten weten dat de Arbeidsinspectie voorlopig niets doet omdat er geen gezagsverhouding zou zijn en dat hiertegen nog bezwaar wordt gemaakt.
3.17.
Bij e-mailbericht van 10 februari 2023 heeft de verzekeraar HDI van [gedaagde 1] zich gemeld bij eisers.
3.18.
HDI heeft Cordaet ingeschakeld om een onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval.
3.19.
Op 8 maart 2023 heeft de advocaat van eisers een e-mail gestuurd naar HDI. In dit e-mailbericht staat, voor zover van belang, het navolgende:
(.. Goed dat er nu een afspraak is met Cordaet en client zou graag de vaart erin houden.
Volledigheids- en duidelijkheidshalve wil ik er daarbij echter wel op wijzen dat wat betreft de bespreking met Cordaet en de bevindingen van Cordaet, client zich alle rechten en weren voorbehoudt.
Cordaet is tenslotte een partij-deskundige uwerzijds, geen gemeenschappelijke keuze en client is geenszins gebonden aan de bevindingen van Cordaet.
3.20.
Cordaet heeft op 27 maart 2023 een gesprek gehad met [eiser] . Bij e-mail van 12 april 2023 is verdere door Cordaet gevraagde informatie verstrekt door eisers.
3.21.
Op 2 mei 2023 hebben eisers het rapport van Cordaet ontvangen. Hierin staat, voor zover van belang, het navolgende:
(..) Voor het uitvoeren van de opdracht had de heer [eiser] meerdere steigers tot zijn beschikking. Voor de continuïteit van de werkzaamheden werd soms op meerdere plaatsen tegelijk gewerkt zodat ook meerdere steigers nodig waren. Alle steigers zijn telkens door de firma [bedrijf 1] opgebouwd, geplaatst en ingericht. (..)
Voor het plaatsen van de steigers en de plek heeft de heer [eiser] vooraf en tijdens het werk contact gehad met [gedaagde 2] . De heer [eiser] vertelde dat zijn contacten over de uitvoering voornamelijk via [gedaagde 2] liepen. De heer [eiser] heeft ook met [naam 4] over het werk en de steigers gesproken, maar op de dag dat zij daarover zouden spreken, kwam [naam 4] te laat waardoor het inhoudelijke contact over de steigers en de afmetingen daarvan vooral zijn verlopen via [gedaagde 2] . (..)
Verder vertelde de heer [eiser] ter inleiding dat hij op de dag van het ongeval bezig was met controle van de afrondende voegwerkzaamheden op de bouwlocatie. Hij was daar aanwezig met zijn zoon, tevens werknemer van het bedrijf. De zoon van de heer [eiser] stond op het moment van het ongeval op de begane grond, naast de steiger.
Verder werd verteld dat ten tijde van het ongeval Stone-DSGN B.V. al zo’n twee weken ter plaatse aan het werk was en dat in deze twee weken, als er overleg plaatsvond, dat overleg eigenlijk altijd plaatsvond met [gedaagde 2] . (..)
Toedracht
Op de dag van het ongeval werden er ter plaatse door zoon [naam 5] werkzaamheden verricht aan de laatste muur waarbij voegen moesten worden ingespoten en uitgekrabd. Voordat het ongeval plaatsvond, had de heer [eiser] nog kortstondig op de bovenste verdieping van de steiger gestaan voor controle van het spuitwerk inclusief aanpakken van een kuip want slechts één iemand kan spuitwerk uitvoeren. Vervolgens is hij met zijn zoon [naam 5] koffie gaan drinken. Bij terugkomst is de heer [eiser] de steiger weer opgeklommen via het middenstuk van de steiger. Eenmaal boven, heeft hij nog een minuut of tien op beide steigerdelen/planken gelopen, ook om te kijken of de voegen ter plaatse al gedroogd waren. Toen hij na een minuut of tien op de linkerplank van de steiger stond, zakte hij ineens met steigerplank links naar beneden, met als gevolg dat hij zes meter lager op de grond terechtkwam.
[naam 5] , de zoon van de heer [eiser] heeft min of meer het ongeval zien gebeuren. [naam 5] heeft in alle stress en paniek op dat moment via FaceTime zijn moeder [naam 6] (echtgenoot van de heer [eiser] ) gebeld. Zij heeft toen via FaceTime een screenshot van situatie gemaakt. (..)
Desgevraagd vertelde de heer [eiser] dat de steigerplank ter plaatse niet goed gezekerd heeft gezeten. Het is volgens de heer [eiser] ergens nog een geluk dat zijn zoon [naam 5] niet van de steiger is gevallen. Hij heeft die ochtend ook nog op diezelfde steiger, ook op de bovenste verdieping, werkzaamheden uitgevoerd.
(..)
De heer [eiser] heb ik tijdens het gesprek bevraagd over eventueel het gebruik van een extra trapje boven op de steiger. De heer [eiser] ontkent het gebruik van zo’n trapje ten stelligste, zo maakte hij mij duidelijk.
Vervolgens vroeg ik de heer [eiser] of hij de door [gedaagde 2] geplaatste steiger zou hebben aangepast door middel van het verwijderen van de diagonale schoren. De heer [eiser] benoemde tijdens het gesprek dat hij “in de gevelisolatie heeft gezeten” en daarom veel ervaring heeft met het gebruik van steigers. Het aanpassen van een steiger door bijvoorbeeld het verwijderen van de diagonale schoren, is een “doodzonde”. De heer [eiser] vertelde stellig dat hij de steiger op die manier niet heeft aangepast. Ook vertelde hij dat hij de bovenste steigerplank niet diagonaal heeft geplaatst. Dit deel van de vraag/het verhaal kwalificeerde de heer [eiser] als ‘totale onzin’.
(..)
Het was [gedaagde 2] die volgens de heer [eiser] verantwoordelijk was voor het plaatsen en de inrichting van de steigers. [gedaagde 2] kreeg iedere keer een soort planning overhandigd, wanneer en waar welke steiger met welke afmetingen moest worden geplaatst.
(..)
De heer [eiser] benoemde nog maar eens dat het niet juist is dat hij de steigerplank schuin zou hebben geplaatst, dit absolute onzin is en ook helemaal niet werkbaar is. Daarbij wees de heer [eiser] er ook op dat zijn zoon zo’n 1.96 meter lang is (beide even lang) en hij op iedere verdieping van de steiger rechtop kon staan. Aanpassingen aan de steiger vanwege zijn lengte waren daarom helemaal niet nodig.
(..)
Over de steiger zelf vroeg ik de heer [eiser] of hij zich kon herinneren of de diagonale schoren van de steiger waren verwijderd en door wie. De heer [eiser] wist zich dat niet te herinneren, hij had daar ten tijde van het ongeval niet op gelet. (..)
3.22.
Bij brief van 20 juni 2023 hebben eisers ook [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld.

4.Het geschil

4.1.
Eisers vorderen - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad voor de gevolgen van het ongeval dat op 28 november 2022 [eiser] is overkomen;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 99.000,- bij wege van schadevergoeding of voorschot daarop.
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en nakosten en de wettelijke rente hierover.
4.2.
Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat [eiser] letsel heeft opgelopen doordat hij is gevallen van een steiger. Volgens eisers had [gedaagde 1] zowel op grond van de wet als op grond van de offerte en algemene voorwaarden de verplichting om een deugdelijke steiger te verzorgen. [gedaagde 1] is daarin tekort geschoten, aldus eisers, omdat de steiger c.q. het plankier, dat onderdeel was van de steiger, is ingestort. Primair stellen eisers dat [gedaagde 1] aansprakelijk is omdat zij geen contractuele relatie hadden met [gedaagde 2] en [gedaagde 2] heeft te gelden als hulppersoon van [gedaagde 1] waarbij [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het handelen of nalaten van haar hulppersoon. Zekerheids- en volledigheidshalve stellen eisers ook [gedaagde 2] aansprakelijk voor de gebrekkige steiger en/of de schade van eisers. .
4.3.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure. [gedaagde 1] betwist dat zij een overeenkomst heeft gesloten met Stone-DSGN. De offerte van Stone-DSGN is gericht aan [bedrijf 3] . [gedaagde 1] heeft nimmer de offerte van Stone-DSGN ontvangen en ook niet ondertekend of anderszins medegedeeld dat zij deze offerte accepteert. Tussen [gedaagde 1] en Stone-DSGN is geen overeenkomst tot stand gekomen. Verder stelt [gedaagde 1] dat zij [bedrijf 3] opdracht heeft gegeven om de verbouwing van “ [pand] ” te regelen en dat [gedaagde 1] zich niet heeft bezig gehouden met het contracteren van diverse partijen die de werkzaamheden gingen uitvoeren. [bedrijf 3] had volgens [gedaagde 1] geen volmacht van [gedaagde 1] . Ten slotte voert [gedaagde 1] aan dat eisers niet hebben voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot hun stelling dat de oorzaak van het ongeval zou zijn gelegen in een (vermeend) ondeugdelijke opbouw van het steigerwerk of in (vermeend) gebrekkig steigermateriaal. [gedaagde 1] heeft na het ongeval van [gedaagde 2] vernomen dat het steigermateriaal volledig deugdelijk was. Ook stelt [gedaagde 1] dat met de opbouw en bevestiging van het steigerwerk niets mis was en dat een plank niet ‘zomaar’ kan losraken. Hiervoor zijn nadere handelingen nodig.
4.4.
[gedaagde 2] voert verweer. [gedaagde 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure. [gedaagde 2] betwist aansprakelijk te zijn ten opzichte van eisers. In dat verband voert [gedaagde 2] aan dat het aan de eigen handelwijze van [eiser] te wijten is dat hij heeft kunnen vallen. Volgens [gedaagde 2] was er niets mis met de steiger en heeft hij deze ook op de juiste wijze geplaatst. [gedaagde 2] stelt dat [eiser] , ondanks dat hij op dit gedrag is aangesproken door [gedaagde 2] , de plankiers van de steiger heeft verplaatst en – kennelijk – zelf niet goed heeft teruggeplaatst.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde 1]
Is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen [gedaagde 1] en Stone-DSGN?
5.1.
Stone-DSGN en [gedaagde 1] twisten over de vraag of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde 1] voert in dat verband aan dat de offerte is getekend door [bedrijf 3] , dat [bedrijf 3] geen bestuurder is van [gedaagde 1] en dat ook niet is gesteld of gebleken dat aan hem een toereikende volmacht is verleend door de bestuurder van [gedaagde 1] . Het standpunt van eisers is dat door [gedaagde 1] de schijn van volmachtverlening is gewekt. Als dat komt vast te staan, kan [gedaagde 1] zich niet op de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van [bedrijf 3] beroepen.
5.2.
Een overeenkomst kan worden gesloten met tussenkomst van een vertegenwoordiger. Voor een rechtsgeldige vertegenwoordiging moet aan twee vereisten worden voldaan: de gevolmachtigde moet i) vertegenwoordigend handelen en ii) vertegenwoordigingsbevoegd zijn of schijnen te zijn. Voor het vereiste onder i) is van belang dat de vertegenwoordiger als zodanig handelt en dus niet uitsluitend namens zichzelf. Beslissend is hetgeen de feitelijk handelende personen over en weer hebben verklaard en hetgeen zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Bij het vereiste onder ii) geldt dat een ander ook aan een rechtshandeling kan zijn gebonden wanneer de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. Het gaat er daarbij om of de wederpartij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Dit is een uitwerking van artikel 3:35 BW en staat in artikel 3:61 lid 2 BW.
5.3.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde 1] de opdracht niet zelf aan Stone-DSGN heeft verstrekt. Er is geen sprake geweest van een wilsuiting door [gedaagde 1] richting Stone-DSGN. Stone DSGN heeft er echter naar het oordeel van de rechtbank wel op mogen vertrouwen dat zij (via [bedrijf 3] ) een overeenkomst sloot met [gedaagde 1] . Stone-DSGN stelt dat [bedrijf 3] al jaren de vaste bouwbegeleider was en al jaren werkzaam was voor [gedaagde 1] . Stone-DSGN verwijst hiervoor naar verschillende nieuwsartikelen waarin staat dat [bedrijf 3] sinds 2017 bouwprojecten in opdracht van [gedaagde 1] , de vastgoed bv van de familie [naam 7] , begeleidde. Dit is niet of althans onvoldoende weersproken door [gedaagde 1] . [gedaagde 1] erkent ook dat zij [bedrijf 3] opdracht heeft gegeven om de verbouwing van “ [pand] ” te regelen. Anders dan [gedaagde 1] aanvoert, meent de rechtbank dat het voor [gedaagde 1] duidelijk was, of in ieder geval had moeten zijn, dat Stone-DSGN werkzaamheden voor haar verrichte. Op 11 november 2022 heeft [naam 1] van de [bedrijf 4] een e-mail gestuurd aan [bedrijf 3] dat zij de overnachting voor [naam 3] en [naam 2] [eiser] heeft geboekt en dat alles op rekening komt zodat zij in het hotel niets hoeven af te rekenen. Dit e-mailbericht is op 12 november 2022 door [bedrijf 3] doorgestuurd aan eisers. Verder zijn de facturen van Stone-DSGN gericht aan [gedaagde 1] . Deze facturen zijn ook zonder protest betaald door [gedaagde 1] . Ten slotte hebben eisers op 19 december 2022 [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor het ongeval dat [eiser] is overkomen. In deze aansprakelijkstelling hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat [bedrijf 3] de offerte namens [gedaagde 1] heeft getekend. Als [gedaagde 1] meende dat Stone-DSGN ten onrechte werkzaamheden voor haar verrichtte had zij, gelet op voormelde feiten en omstandigheden, eerder aan de bel moeten en kunnen trekken. Door dat niet te doen heeft [gedaagde 1] tegenover Stone DSGN de schijn gewekt c.q. in stand gelaten dat [bedrijf 3] bevoegd was namens haar opdracht aan Stone-DSGN te geven.
5.4.
Het standpunt van [gedaagde 1] dat zij de offerte nooit heeft ontvangen van [bedrijf 3] of van Stone-DSGN maakt dit niet anders. De afspraken tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 3] zijn niet geheel duidelijk en gesteld noch gebleken is dat de inhoud daarvan in de weg staat aan het vertrouwen van Stone-DSGN dat er een toereikende volmacht was verleend.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] is gebonden aan de overeenkomst met Stone-DSGN.
Was [gedaagde 1] verplicht te zorgen voor het steigerwerk?
5.6.
Eisers stellen dat [gedaagde 1] op basis van de offerte en de algemene voorwaarden de verplichting had om te zorgen voor het steigerwerk. [gedaagde 1] betwist dit. In dat verband voert [gedaagde 1] aan dat de offerte enkel bepaalt dat het steigerwerk niet is meegenomen bij de prijsbepaling van de werkzaamheden van Stone-DSGN. Volgens [gedaagde 1] ontstaat er op basis daarvan nog geen verplichting voor de opdrachtgever tot het verzorgen van het steigerwerk.
5.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] verklaard dat hij in opdracht van [gedaagde 1] de steiger heeft geplaatst en opgebouwd op aanwijzingen van Stone DSGN. Dit is geheel in lijn met het e-mailbericht van [eiser] aan [bedrijf 3] van 4 november 2022 waarin [eiser] vraagt om het steigerwerk. [bedrijf 3] heeft op 5 november 2022 per e-mail gereageerd en bevestigd dat zij hiervoor zullen zorgen. Dit betekent dat [gedaagde 1] verplicht was te zorgen voor het steigerwerk. De stelling van [gedaagde 1] dat zij geen overleg heeft gehad met Stone-DSGN danwel [gedaagde 2] over de opbouw van de steigers, maakt dit niet anders.
Was [gedaagde 2] een hulppersoon van [gedaagde 1] ?
5.8.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde 2] een hulppersoon was van [gedaagde 1] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] verklaard dat hij rechtstreeks met [gedaagde 1] heeft gecontracteerd. Dit is niet door [gedaagde 1] weersproken. Verder blijkt uit productie 15 bij dagvaarding dat [bedrijf 3] aan Stone-DSGN de gegevens van [gedaagde 2] heeft gegeven en dat [gedaagde 2] als hulppersoon van [gedaagde 1] op de bouwplaats het steigerwerk regelde. Dit is door [gedaagde 1] niet weersproken. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [gedaagde 2] een hulppersoon van [gedaagde 1] was.
Is [gedaagde 1] tekortgeschoten in haar verplichtingen met betrekking tot het steigerwerk?
5.9.
Zoals de rechtbank reeds in r.o. 5.7 heeft geoordeeld, was [gedaagde 1] verplicht om de steigers te leveren. Stone DSGN stelt dat [gedaagde 1] de verplichting had om een goede steiger te plaatsen en dat dit niet heeft gedaan omdat het materiaal gebrekkig was en/of te weinig valbeveiliging aanwezig was.
Bewijsopdracht
5.10.
Kern van het geschil is wat de toedracht van de val is geweest. Gedaagden betwisten dat [eiser] is gevallen doordat het materiaal gebrekkig was en/of te weinig valbeveiliging aanwezig was. [gedaagde 1] voert in dat verband aan dat op de foto bij productie 11.1 (welke een aantal dagen voor het ongeval is genomen) nergens te zien is dat er iets gebroken of kapot of anderszins niet deugdelijk zou zijn aan het steigermateriaal. Ook voert [gedaagde 1] aan dat met de opbouw en bevestiging van het steigerwerk niets mis was en dat een plank niet ‘zomaar’ kan losraken. Daarvoor zijn nadere handelingen nodig. [gedaagde 2] voert in dat verband aan dat [eiser] niet kan volstaan met de enkele stelling dat het wel zo moet zijn geweest dat er iets niet goed was met de steiger omdat [eiser] anders niet had kunnen vallen. [gedaagde 2] stelt dat [eiser] aan de lopende band de plankiers verplaatste tijdens het werk, én ook plankiers heeft moeten verwijderen om de trap te kunnen gebruiken voor het werk in de nok.
5.11.
Zoals hiervoor al is overwogen, staat de (precieze) toedracht van het ongeval niet vast. Vast staat dat [eiser] van de steiger is gevallen en daardoor ernstig letsel heeft opgelopen, maar er is nog veel onduidelijk over wat er precies is gebeurd waardoor hij is gevallen.
5.12.
De rechtbank overweegt dat als vast kom te staan dat [eiser] is gevallen doordat het materiaal gebrekkig was en/of te weinig valbeveiliging aanwezig was, dit een gevaarlijke situatie oplevert. Voorts is niet, althans onvoldoende betwist dat in dat geval causaal verband bestaat tussen de gevaarlijke situatie en de val van [eiser] .
5.13.
Ingevolge artikel 150 Rv is het aan eisers om over de situatie ter plaatse, althans de toedracht van de val, voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting, te bewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank staat er op dit moment onvoldoende vast dat [eiser] daadwerkelijk is gevallen door een gebrek aan de steiger. Daarom moet eerst vast komen te staan waardoor [eiser] nu precies ten val is gekomen.
5.14.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met productie 17 voldoende onderbouwd dat voor de constructie en uitvoering van rolsteigers de normserie NEN-EN 1004 geldt en dat hier niet aan is voldaan. Daar staat tegenover dat gedaagden een en ander voldoende gemotiveerd hebben betwist. Omdat eisers stellen dat [eiser] is gevallen doordat de steiger gebrekkig was en/of te weinig valbeveiliging aanwezig was, zal de rechtbank eisers toelaten te bewijzen dat [eiser] ten val is gekomen als gevolg van gebrekkig materiaal en/of te weinig valbeveiliging.
5.15.
Als eisers slagen in het leveren van bewijs, dan staat vast dat gedaagden beiden aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de valpartij van [eiser] . Als eisers niet slagen in het leveren van bewijs, dan worden de vorderingen afgewezen.
5.16.
Nu aansprakelijkheid c.q. volledige vergoedingsplicht niet vast staan, ligt het niet in de rede dat een voorschot op schadevergoeding wordt toegekend aan gedaagden. Daar komt bij dat eisers onvoldoende aanknopingspunten hebben verschaft voor het beoordelen van de omvang van de schade.
Conclusie
5.17.
De conclusie van het hiervoor overwogene is, dat eisers tot bewijslevering zullen worden toegelaten. Het bewijs kan geleverd worden door alle middelen rechtens. Dat betekent dat eisers zelf mogen weten hoe zij dit wensen te doen.
5.18.
In afwachting van de bewijslevering zal de rechtbank nu iedere verdere beslissing aanhouden.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
5.19.
In afwachting van de bewijslevering zal de rechtbank nu iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt eisers op te bewijzen dat [eiser] op 28 november 2022 ten val is gekomen als gevolg van gebrekkig (steiger)materiaal en/of te weinig valbeveiliging.
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 16 april 2024voor uitlating door eisers of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat, als eisers geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
6.4.
bepaalt dat, als eisers
getuigenwillen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
meitot en met
juli 2025dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. A.E. Zweers, in het gerechtsgebouw te Almelo, Egbert Gorterstraat 5,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1032, NJ 2009, 477.