ECLI:NL:RBOVE:2025:1533

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
C/08/315191 / HA ZA 24-226
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de omvang van erfdelen uit nalatenschappen van grootouders

In deze zaak gaat het om een geschil tussen verschillende erfgenamen over de omvang van de erfdelen uit de nalatenschappen van hun (groot)vader en (groot)moeder. Het testament van de grootvader, opgemaakt onder het oude erfrecht, bevat bepalingen over een ouderlijke boedelverdeling en ontbindende voorwaarden. De erfgenamen hebben echter geen verklaringen vastgelegd, wat leidt tot onduidelijkheid over de rechtsgevolgen. De eisende partijen, bestaande uit meerdere erfgenamen, vorderen betaling van hun erfdelen uit de nalatenschap van de grootvader, terwijl de gedaagde partij, die ook erfgenaam is, verweer voert en stelt dat de nalatenschap nooit in werking is getreden. De rechtbank oordeelt dat het testament van de grootvader geldig is en dat de erfgenamen recht hebben op hun erfdelen, inclusief rente. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/315191 / HA ZA 24-226
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [overledene 1] en legataris (bij plaatsvervulling) in de nalatenschap van [overledene 2],

te [woonplaats 1],
hierna te noemen ‘[eiser 1]’,
2.
[eiser 2],
in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [overledene 1] en legataris (bij plaatsvervulling) in de nalatenschap van [overledene 2],
te [woonplaats 2],
hierna te noemen ‘[eiser 2]’,
3.
[eiser 3], in hoedanigheid van verwachter in de nalatenschap van [overledene 1],
te [woonplaats 3],
hierna te noemen ‘[eiser 3]’,
4.
[eiser 4], in hoedanigheid van verwachter in de nalatenschap van [overledene 1],
te [woonplaats 4],
hierna te noemen ‘[eiser 4]’,
5.
[eiser 5], in hoedanigheid van verwachter in de nalatenschap van [overledene 1],
te [woonplaats 5],
hierna te noemen ‘[eiser 5]’,
6.
[eiser 6], in hoedanigheid van verwachter in de nalatenschap van [overledene 1],
te [woonplaats 6],
hierna te noemen ‘[eiser 6]’,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. A.M. Warffemius,
tegen
[gedaagde],
in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [overledene 1],
en in hoedanigheid van erfgenaam en executeur in de nalatenschap van [overledene 2],
te [woonplaats 7],
gedaagde partij,
hierna te noemen ‘[gedaagde]’,
advocaat: mr. H.G. Ruis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2024 met producties genummerd 1 t/m 14,
- de conclusie van antwoord met producties genummerd 1 t/m 16,
- de brief van 17 juli 2024 van de rechtbank, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte uitlating van eisers, houdende reactie op het verweer en wijziging van eis met overleggen van producties genummerd 15 t/m 23, ontvangen op 27 september 2024,
- de antwoordakte van gedaagde met producties genummerd 17 en 18, ontvangen op 17 oktober 2024,
- de spreekaantekeningen van mr. Warffemius, voorgedragen en overgelegd op de mondelinge behandeling,
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Deze procedure heeft betrekking op een geschil over de omvang van de erfdelen uit de nalatenschappen van de (groot)vader en (groot)moeder van partijen. Het testament van (groot)vader is opgemaakt onder het oude erfrecht. Het bevat onder meer een ouderlijke boedelverdeling en bepalingen over door de erfgenamen af te leggen verklaringen over het al dan niet berusten in onderdelen van het testament gekoppeld aan ontbindende voorwaarden. Vaststaat dat de erfgenamen geen verklaringen hebben vastgelegd. In deze procedure gaat het om de vraag wat daarvan het rechtsgevolg is. Partijen verschillen daarover van mening.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn familie van elkaar. [gedaagde] is de oudste zus van [eiser 1] en [eiser 2]. [gedaagde] heeft geen kinderen. [eiser 1] heeft twee dochters, [eiser 3] en [eiser 4] en [eiser 2] heeft ook twee dochters, [eiser 5] en [eiser 6].
3.2.
[gedaagde], [eiser 1] en [eiser 2] hadden nog een zus, te weten [naam] (hierna te noemen ‘[naam]’). Zij is overleden op [overlijdensdatum 1] 2023. Zij had geen kinderen.
3.3.
De ouders van [gedaagde], [eiser 1] en [eiser 2] waren vader [overledene 1] (hierna te noemen ‘Opa’), geboren [geboortedatum 1] 1929 en overleden [overlijdensdatum 2] 2008, en moeder [overledene 2] (hierna te noemen ‘Oma’), geboren [geboortedatum 2] 1931 en overleden [overlijdensdatum 3] 2022.
3.4.
De overleden familieleden hebben ieder een testament laten opmaken, waarin zij over hun nalatenschap hebben beschikt.
3.5.
Het testament van Opa is voor het laatst opgemaakt op 9 december 1992 en bevat onder andere:
  • een erfstelling: zijn echtgenote is benoemd tot erfgenaam voor één duizendste gedeelte en zijn kinderen zijn ieder voor een gelijk deel erfgenamen voor het overige deel van de nalatenschap onder de last (fideï-commis de residuo)om hetgeen zij onvervreemd en onverteerd overlaten uit te keren aan de alsdan geboren zijnde kleinkinderen;
  • een ouderlijke boedelverdeling (artikel 1167 Burgerlijk Wetboek oud);
  • een legaat aan de echtgenote betreffende het vruchtgebruik van de hele nalatenschap;
  • diverse ontbindende voorwaarden die betrekking hebben op een verklaring van de erfgenaam of erfgenamen over het al dan niet aanvaarden of berusten in de bepalingen uit het testament;
  • bepalingen over opeisbaarheid en rente;
  • de bepaling dat de verkrijgingen uit zijn nalatenschap niet zullen vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap en dat zijn kinderen niet bevoegd zijn schenkingen te doen uit hetgeen uit de nalatenschap wordt verkregen.
3.6.
Het testament van Oma is voor het laatst opgemaakt op 3 september 2021. Daarin heeft zij haar dochter [gedaagde] benoemd tot haar enige erfgenaam en tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Aan haar andere kinderen heeft zij een legaat toegekend ter grootte van hun legitieme portie.
3.7.
Het testament van [naam] is voor het laatst opgemaakt op 16 februari 2023. Zij heeft daarin aan [eiser 1] en [eiser 2] (ieder voor een gelijk deel) gelegateerd de gelden die zij heeft verkregen uit hoofde van de nalatenschap van haar moeder.
3.8.
Op 25 mei 2010 is de aangifte erfbelasting van de nalatenschap van Opa ingediend bij de belastingdienst.
3.9.
Op 18 augustus 2022 is bij notariële akte door Oma als schuldenaar en hypotheekgever ten behoeve van haar vier kinderen als schuldeisers en hypotheeknemers een recht van hypotheek gevestigd op de voormalige echtelijke woning en op dat moment het woonhuis van Oma in [plaats]. Dit is gedaan uit hoofde van zekerheidstelling voor de vorderingen van de schuldeisers uit hoofde van de nalatenschap van Opa (hun vader).
3.10.
Als executeur in de nalatenschap van Oma heeft [gedaagde] op 18 en 19 april 2023 aan [eiser 1] en [eiser 2] betalingen gedaan. In totaal gaat het om de betaling aan ieder van hen van een bedrag van € 253.620,30.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis - samengevat – [gedaagde] te veroordelen om over te gaan tot betaling van de erfdelen uit de nalatenschap van Opa en in verband daarmee tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers de volgende bedragen te voldoen:
  • aan [eiser 1] een bedrag van € 251.663,54 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6 % per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser 2] een bedrag van € 251.663,54 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6 % per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser 3] een bedrag van € 62.915,89 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6% per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser 4] een bedrag van € 62.915,89 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6% per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser 5] een bedrag van € 62.915,89 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6% per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • aan [eiser 6] een bedrag van € 62.915,89 te vermeerderen met een enkelvoudige rente van 6% per jaar vanaf 15 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
4.2.
Wegens het legaat ter grootte van de legitieme uit de nalatenschap van Oma en rekening houdend met de legaten uit het testament van [naam] – vorderen eisers veroordeling van [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] een bedrag van € 197.525,44 te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2023 dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum, tot de dag van algehele voldoening.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van gedaagden 3 tot en met 6 en verder tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], kosten rechtens.
4.4.
[gedaagde] heeft daarnaast de rechtbank gevraagd te bepalen dat eisers in deze procedure zullen overleggen (a) de gehele doorlopende tekst van het testament van [naam] en (b) de akte aandelenoverdracht aandelen [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 2] B.V. alsmede verdere stukken die inzicht geven in de destijds door [bedrijf 2] B.V. voor deze aandelen betaalde koopsom.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze procedure heeft betrekking op de afwikkeling van twee nalatenschappen, namelijk de nalatenschap van Opa (voornoemd) en de nalatenschap van Oma (voornoemd). Omdat kort na het overlijden van Oma dochter [naam] is overleden en [naam] in haar testament legaten heeft toegekend aan [eiser 1] en [eiser 2], speelt ook die nalatenschap deels een rol in deze procedure.
5.2.
Tussen partijen bestaat discussie over de betekenis van het testament van Opa en daarmee over de afwikkeling van zijn nalatenschap. Dat geschil zal hierna worden besproken en beoordeeld. Tussen partijen staat wel vast dat de erfdelen van de vier kinderen van Opa niet opeisbaar waren tijdens het leven van Oma. Na het overlijden van Oma zijn de erfdelen uit de nalatenschap van Opa (met eventuele rentevorderingen daarover) vorderingen geworden van de kinderen op de nalatenschap van Oma. De omvang van die vorderingen is dus van invloed op de omvang van de nalatenschap van Oma. Aangezien [gedaagde] in het testament van Oma is aangewezen als executeur en afwikkelingsbewindvoerder van die nalatenschap, zijn de vorderingen van eisers, zowel ten aanzien van de erfdelen uit de nalatenschap van Opa als ten aanzien van de legaten uit de nalatenschap van Oma, tegen [gedaagde] ingesteld.
De nalatenschap van Opa
De standpunten van partijen
5.3.
Het testament van Opa is opgemaakt op 9 december 1992. Het is dus opgemaakt onder het oude erfrecht dat gold tot 1 januari 2003. Eisers zijn ervanuit gegaan dat het testament van Opa na zijn overlijden in 2008 is uitgevoerd door Oma als executeur. Omdat [naam] in 2023 is overleden, moet haar erfdeel uit de nalatenschap van Opa volgens eisers op basis van het testament en de tweetrapsmaking daarin, worden verdeeld over de in leven zijnde kleinkinderen van Opa. Dat zijn de kinderen van [eiser 1] en [eiser 2]. Deze kleinkinderen zijn daarom mede als eisers in deze procedure betrokken. Eisers stellen dat zij nu nog recht hebben op betaling van het restant van hun erfdelen, zoals hiervoor onder 4.1 geformuleerd.
5.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij voert tegen de vorderingen aan dat het testament van Opa nooit in werking is getreden omdat niet aan de voorwaarden uit het testament is voldaan. Volgens [gedaagde] is de tweetrapsmaking (het fidei-commis) nooit tot stand gekomen omdat er geen aktes zijn opgemaakt of verklaringen zijn gedaan ter bevestiging of bekrachtiging daarvan. Volgens [gedaagde] kunnen de benodigde verklaringen of aktes nu niet meer tot stand komen omdat [naam] inmiddels is overleden. [gedaagde] voert aan dat in deze situatie moet worden uitgegaan van de wettelijke verdeling als bedoeld in het nieuwe erfrecht, in artikel 4:13 BW. Van een tweetrapsmaking ten gunste van de kleinkinderen is daarom volgens [gedaagde] geen sprake en de erfdelen van [eiser 1] en [eiser 2] zijn minder groot dan eisers hebben becijferd in hun dagvaarding.
Verder voert [gedaagde] verweer tegen de rentevergoeding die is opgenomen in de vordering van eisers. Volgens [gedaagde] stond het Opa niet vrij om zonder de medewerking van Oma te bepalen dat zij aan haar kinderen een rente van 6% verschuldigd zou worden over de aan hen schuldig gebleven erfdelen. De rechtbank begrijpt verder uit het verweer van [gedaagde] dat zij van mening is dat de kinderen van Opa zijn nalatenschap hebben verworpen. Het verweer van [gedaagde] wordt hierna besproken en beoordeeld, te beginnen met het laatst genoemde verweer over de verwerping.
Is de nalatenschap van Opa verworpen?
5.5.
[gedaagde] betoogt dat aan het testament van opa geen werking toekomt. Allereerst betoogt zij daartoe dat de nalatenschap van Opa is verworpen en dat het testament daarom geen werking heeft.
5.6.
Na het overlijden van Opa is tussen partijen gediscussieerd over het testament. Dat kwam vooral door de bepaling in het testament dat al hetgeen zijn kinderen onvervreemd of onverteerd zouden overlaten, zou gaan naar de in leven zijnde kleinkinderen (de tweetrapsmaking). Dat betekende vooral voor de dochters [gedaagde] en [naam], die zelf geen kinderen hebben (nagelaten) een beperking in hun beschikkingsvrijheid over de verkregen erfdelen. Wat daarvan zou resteren zou gaan naar de kleinkinderen in de familie, dat wil zeggen naar de kinderen van [eiser 1] en [eiser 2]. Bovendien zouden alle kinderen van Opa ermee te maken krijgen dat het hen niet vrij zou staan om bij leven schenkingen te doen vanuit het verkregen vermogen. Ook in dat opzicht bestond er dus een beperking in de vrijheid om te beschikken over de verkrijgingen. Echter aan de omstandigheid dat over de nalatenschap en het testament van Opa is gediscussieerd en dat is nagedacht over de gevolgen van een eventuele verwerping daarvan, kan de rechtbank niet het rechtsgevolg verbinden dat de nalatenschap daadwerkelijk is verworpen. Geen van de erfgenamen van Opa heeft namelijk daadwerkelijk een akte van verwerping laten opmaken. De enkele e-mail van de belastingadviseur van 15 oktober 2009 aan de notaris is daarvoor niet genoeg. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te bepleiten dat er sprake is van verwerping van de nalatenschap van Opa, gaat de rechtbank daar om die reden aan voorbij. De rechtbank gaat er dus vanuit dat Oma en de kinderen zijn aan te merken als erfgenamen in de nalatenschap van Opa en dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
5.7.
Het testament van Opa is niet ongeldig geworden, ook al is het opgemaakt onder het oude recht (artikel 79 Overgangswet Nieuw BW). Nu de erflater is overleden na de inwerkingtreding (op 1 januari 2003) van het nieuwe erfrecht, moet de uiterste wilsbeschikking worden uitgelegd naar de maatstaf van art. 4:46 BW (artikel 68a Overgangswet Nieuw BW). Art. 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. In dat verband vindt de rechtbank het van belang dat Opa bewust heeft nagedacht over de inhoud van het testament en dat het zijn wens was om het vermogen binnen de familie (de eigen bloedlijn) te houden en om de langstlevende verzorgd achter te laten. Dit is door eisers naar voren gebracht en is door hen onderbouwd met de destijds door de notaris aan Opa verzonden brief van 18 juli 1990 (productie 17). De rechtbank is daarom van oordeel dat het testament van Opa zo moet worden uitgelegd dat er ten aanzien van de erfstelling van de kinderen van Opa een tweetrapsmaking geldt. Verder heeft te gelden dat sprake is van een ouderlijke boedelverdeling, als gevolg waarvan de goederen van de nalatenschap zijn toegedeeld aan de langstlevende. Bovendien is er in het testament een legaat van vruchtgebruik opgenomen ten gunste van de langstlevende en er is bepaald dat de vorderingen van de kinderen niet opeisbaar zijn voor de duur van het leven van de langstlevende en dat die vorderingen worden verhoogd met een enkelvoudige rente van 6%. De betekenis van de in het testament opgenomen voorwaarden en termijnen wordt hierna nader besproken.
5.8.
De tussentijdse conclusie uit het voorgaande is dus dat het verweer van [gedaagde] niet slaagt, voor zover zij heeft bedoeld aan te voeren dat het testament van Opa ongeldig is geworden. Zij heeft echter ook aangevoerd dat het testament weliswaar geldig kan zijn, maar dat het niet in werking is getreden omdat de benodigde verklaringen niet zijn afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook dat verweer niet slaagt en motiveert dat als volgt.
5.9.
Dat oordeel is gebaseerd op het volgende. In de rechtspraak (onder andere in ECLI:NL:HR:2009:B17128) wordt ervanuit gegaan dat termijnen genoemd in testamenten doorgaans aansporingstermijnen zijn en geen vervaltermijnen. Er kan wel sprake zijn van een vervaltermijn, maar dan moet dat uitdrukkelijk blijken uit de tekst van het testament. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan in het testament van Opa sprake is. Ook is niet gesteld of gebleken dat de lasten in het testament zelfstandige betekenis hebben naast de erfstelling. De rechtbank gaat er verder vanuit dat het testament van Opa in werking is getreden omdat er feitelijk uitvoering aan is gegeven, ook al ontbreken de schriftelijke verklaringen die als last in het testament zijn genoemd. De rechtbank leidt dat af uit de volgende feiten en omstandigheden. Er is op 10 oktober 2008 een verklaring van erfrecht opgemaakt en afgegeven, waarin is vastgelegd dat Oma voor één duizendste gedeelte erfgename is en dat de kinderen voor het overige (999/4000) erfgenamen zijn, ieder voor een gelijk deel. In de verklaring van erfrecht is ook vastgelegd dat Oma krachtens ouderlijke boedelverdeling als enige volkomen bevoegd en gerechtigd is tot het in ontvangstnemen van de goederen van de nalatenschap en tot het beschikken daarover. Hoewel uit de stukken die zijn overgelegd (productie 15 eisers), blijkt dat partijen daarna in 2009 nog hebben nagedacht over de wijze van afwikkelen van de nalatenschap, zijn er daarna geen aktes opgemaakt met een andere strekking. Op 25 mei 2010 is de (door Oma ondertekende) aangifte erfbelasting ingediend. Ook daarin wordt qua erfstelling en gegevens over vruchtgebruik aangesloten bij het testament van Opa en er is niet gesteld of anderszins gebleken dat nadien nog is teruggekomen op deze aangifte. En ten slotte wordt de erfstelling die volgt uit het testament van Opa nog genoemd in de hypotheekakte (zie hiervoor onder 3.9) van 18 augustus 2022. Tegen deze achtergrond heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het testament niet in werking is getreden.
Wat betekent het voorgaande voor de vorderingen van [eisers]?
De tweetrapsmaking geldt
5.10.
Hiervoor is al geconcludeerd dat het testament van Opa geldig is en dat zijn nalatenschap niet is verworpen. In verband daarmee moet bij de afwikkeling van de nalatenschap worden uitgegaan van het testament van Opa. Dat brengt mee dat ook uitvoering moet worden gegeven aan de daarin gemaakte tweetrapsmaking ten behoeve van de kleinkinderen. Als gevolg van het overlijden van [naam] hebben de kleinkinderen (dat wil zeggen de twee dochters van [eiser 1] en de twee dochters van [eiser 2]) nu ook recht op een verkrijging uit hoofde van de nalatenschap van Opa.
Rente van 6% over de vorderingen
5.11.
Partijen hebben niet verworpen en hebben ook niet een beroep op hun legitieme gedaan. Het komt daarom aan op uitleg van het testament. De rechtbank volgt [eisers] in hun stelling dat het testament zo moet worden uitgelegd dat de erfstelling onder A en C van het testament werkt. In het testament is bepaald dat Oma een beroep kon doen op ontbindende voorwaarden, maar niet gesteld of gebleken is dat zij daar een beroep op heeft gedaan. De erfstelling onder A en C werkt. De ouderlijke boedelverdeling heeft op grond van B van het testament directe werking en het legaat van vruchtgebruik hoeft niet expliciet te worden aanvaard (zoals volgt uit artikel 4:201 BW). Dit betekent voor de erfgenamen dat zij recht hebben op een enkelvoudige rente van 6 procent. [gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat Opa niet zonder toestemming of medewerking van Oma mocht beschikken over het vermogen van Oma en dat hij dat met de rentebepaling in zijn testament ten onrechte wel heeft gedaan. De rechtbank volgt dit verweer niet. Opa heeft in zijn testament namelijk niet beschikt over het vermogen van Oma, maar hij heeft beschikt over zijn eigen nalatenschap. Daar komt bij dat de rentebepaling uit zijn testament tijdens het leven van Oma geen nadelig effect had op het voor Oma beschikbare vermogen en op de mogelijkheid om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Bovendien stond in het destijds opgemaakte testament van Oma een vergelijkbare bepaling voor het geval zij als eerste zou overlijden. Oma heeft echter na overlijden van Opa haar eigen testament gewijzigd. Weliswaar drukt de rentebepaling uit het testament van Opa nu vanwege het gewijzigde testament op de erfverkrijging van [gedaagde], als enig erfgenaam van Oma maar, dat is niet genoeg om tot een andere uitleg te komen van het testament van Opa. Het testament van Oma waarbij [gedaagde] als enig erfgenaam is benoemd, is immers van latere datum.
Vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van Opa
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser 1] en [eiser 2] uit hoofde van de nalatenschap van Opa een vorderingsrecht hebben op de nalatenschap van Oma. Die vordering bestaat uit hun erfdeel uit de nalatenschap van Opa. De omvang daarvan bedraagt volgens de dagvaarding € 216.011 en dit bedrag is door [gedaagde] niet inhoudelijk weersproken. Aan de kleindochters komt toe 1/4e deel (€ 54.002,75) aangezien het aandeel van [naam] op grond van de tweetrapsmaking aan hen toe komt. De rente over de erfdelen bedraagt een enkelvoudige rente van 6% per jaar en [eisers] hebben berekend dat deze rente over het bedrag van € 216.011 vanaf het overlijden van Opa tot en met 19 april 2023 een bedrag van € 189.580,72 bedroeg. In april 2023 heeft [gedaagde] betalingen gedaan aan [eiser 1] en [eiser 2]. Die betaling houdt in dat op het erfdeel van [eiser 1] en [eiser 2] in mindering is voldaan een bedrag van € 169.080,20 en dat op het aan de kleindochters toekomende bedrag € 42.270,05 in mindering is voldaan. [eisers] zijn in hun renteberekening vanaf 19 april 2023 niet langer uitgegaan van rente over de hoofdsom van € 216.011 maar zij zijn toen de rente gaan berekenen over € 236.501,32 (zie productie 12 bij dagvaarding). Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet juist, want de enkelvoudige rente op grond van het testament heeft ook na 19 april 2023 nog steeds betrekking op het erfdeel van € 216.011. Per 19 april 2023 bedroeg de aanspraak per kind € 216.011 aan hoofdsom + € 189.580,72 wegens rente en dus totaal een bedrag van € 405.591,72. Daarop is in mindering betaald € 169.080,20. De rechtbank gaat ervanuit dat die betaling eerst in mindering strekt op de verschuldigde rente. Daarom resteert er vanaf 19 april 2023 voor ieder van de kinderen een aanspraak van € 236.511,52 [1] te vermeerderen met de enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 216.011 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Voor de kleinkinderen geldt dat zij een aanspraak hebben op een 1/4e deel hiervan. De vorderingen van [eisers] als bedoeld onder 4.1. zijn daarom op deze manier toewijsbaar.
De nalatenschap van Oma
afgifte van de door [gedaagde] gevraagde stukken?
5.13.
[gedaagde] heeft de rechtbank gevraagd [eisers] op te dragen nadere stukken over te leggen. [gedaagde] heeft daarvoor niet een expliciete reconventionele vordering ingesteld, maar een beroep gedaan op artikel 21 en 22 Rv. [eisers] hebben op deze vordering gereageerd in hun laatste akte.
5.14.
[gedaagde] heeft gevraagd om de volledige tekst van het testament van [naam]. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] geen belang heeft bij deze vordering. Uit hetgeen door Nekeman c.s is overgelegd (namelijk een gedeelte van het testament van [naam]) blijkt dat [naam] aan [eiser 1] en [eiser 2] een legaat heeft toebedeeld (zie hiervoor onder 3.7). Hetgeen [naam] verkrijgt uit de nalatenschap van Oma, komt volgens dat legaat toe aan [eiser 1] en [eiser 2]. Door overlegging van het betreffende onderdeel van het testament hebben [eiser 1] en [eiser 2] hun aanspraak nader onderbouwd en van bewijs voorzien. Andere onderdelen van het testament van [naam] maken geen onderdeel uit van deze procedure. Er bestaat daarom geen aanleiding om in deze procedure het volledige testament over te leggen.
5.15.
[gedaagde] heeft ook gevraagd om overlegging van de akte aandelenoverdracht aandelen [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 2] B.V. en om verdere stukken die inzicht geven in de destijds door [bedrijf 2] B.V. voor deze aandelen betaalde koopsom. Deze stukken zouden volgens [gedaagde] van belang zijn, omdat er mogelijk in het verleden sprake is geweest van een gift van Opa - en vanwege de huwelijksgoederengemeenschap ook van Oma - aan [eiser 2] toen [eiser 2] in het bedrijf van zijn vader kwam te werken en dat bedrijf heeft overgenomen. [eisers] hebben betwist dat er sprake is geweest van een gift aan [eiser 2] in verband met bedrijfsoverdracht. [eisers] hebben in dat kader nadere stukken overgelegd, namelijk de akte van 17 december 1984 betreffende aandelenoverdracht (productie 18), een memo van Dijker en Doornbos accountants van 28 november 1984 (productie 19) en het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de rechtspersoon [bedrijf 3] B.V. (productie 20).
5.16.
Nekeman c.s hebben aangevoerd dat er voor de bedrijfsovername door [eiser 2] destijds is betaald. Zij stellen dat [eiser 2] oprichter en enig aandeelhouder was van [bedrijf 3] B.V. en dat blijkt ook uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. [eisers] hebben de akte van 17 december 1984 overgelegd, waarbij de aandelen van [bedrijf 1] B.V. door de aandeelhouders daarvan, namelijk Opa en de broer van Opa, zijn verkocht en overgedragen aan [bedrijf 3] B.V.. Daarbij is sprake van betaling door de [bedrijf 3] voor deze aandelen. Verder is er een memo overgelegd waaruit blijkt dat er destijds is onderhandeld over het bedrag waarvoor de aandelen aan de [bedrijf 3] zijn verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt dat er sprake is geweest van betaling voor de aandelen. Daarom gaat de rechtbank ervanuit dat er in dat verband geen sprake is geweest van een gift aan [eiser 2]. Ook is de rechtbank van oordeel dat [eisers] met hun producties 18, 19 en 20 genoegzaam hebben voldaan aan de onderbouwing van hun standpunt. Er bestaat geen grond de door [gedaagde] gevraagde stukken over te laten leggen.
De omvang van de legitieme uit de nalatenschap van Oma
5.17.
Uit hoofde van de nalatenschap van Oma komt aan [eiser 1] en [eiser 2] een legaat toe ter grootte van hun legitieme portie uit die nalatenschap. Datzelfde gold voor [naam], maar [naam] heeft in haar testament bepaald dat haar aanspraak uit de nalatenschap van Oma in de vorm van een legaat toekomt aan [eiser 1] en [eiser 2] (zie hiervoor onder 3.7).
5.18.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een berekening gemaakt van de omvang van de legitieme in de nalatenschap van Oma en daarmee van de omvang van het aan hen toekomende legaat. Zij hebben daartoe becijferd wat de waarde van de nalatenschap van Oma is op de datum van overlijden. De omvang van de door hen opgenomen vermogensbestanddelen (bezittingen) is door [gedaagde] niet betwist. De omvang van de schulden in de nalatenschap van Oma wordt vooral bepaald door vorderingen van de kinderen betreffende hun erfdelen uit de nalatenschap van Opa. Nu de rechtbank daar in het voorgaande over heeft beslist, kan de vordering met betrekking tot de legitieme aanspraak ook worden beoordeeld. Die erfdelen bestaan uit een hoofdsom van € 216.011,00 per kind en daarover is een enkelvoudige rente van 6% verschuldigd zoals hiervoor onder 5.11 is toegelicht. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zoals opgemerkt onder 5.12 de rente vanaf 19 april 2023 berekend over de som van € 236.501,52 in plaats van over € 216.011. Daarmee komt hun berekening van de schulden van de nalatenschap van Oma uit op een hoger bedrag en als gevolg daarvan komt hun berekening (en hun vordering) van de legitieme uit op een lager bedrag. Verder hebben zij rekening gehouden met de giften die tussen partijen vaststaan. Zoals hiervoor onder 5.16 is besproken, bestaat er geen gift in verband met de bedrijfsovername door [eiser 2]. De omvang van de legitieme bedraagt volgens hun berekening € 131.683,63. Het bedrag dat aan [naam] toekwam hebben [eiser 1] en [eiser 2] in hun berekening verdeeld over hen beiden op basis van het testament van [naam]. Daarna hebben zij concreet betaling gevorderd van een bedrag van € 197.525,44 aan zowel [eiser 1] als aan [eiser 2]. De uitgangspunten van deze vordering en de onderbouwing daarvan zijn door [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar betoog dat het te voorbarig is de legitieme vast te stellen. De omvang van de legitieme was vooral afhankelijk van de beslissing van de rechtbank over de omvang van de aanspraak van partijen op de nalatenschap van opa. Nu daarover in het voorgaande op grond van het partijdebat is beslist, kan ook worden beslist op de vordering tot het vaststellen van de legitieme. Hoewel het door eisers gevorderde bedrag zoals hiervoor is toegelicht lager uitkomt doordat de rente is berekend over een hoger bedrag, zal de rechtbank aansluiten bij de vordering, nu concrete betaling van dat bedrag is gevorderd en die vordering gelet op het voorgaande toewijsbaar is. Op grond van de wet is de legitieme opeisbaar vanaf zes maanden na het overlijden van de erflater. In verband daarmee is de gevorderde wettelijke rente vanaf datum 20 juni 2023 eveneens toewijsbaar.
Slotsom en Proceskosten
5.19.
Slotsom van het voorgaande is dat uit hoofde van de nalatenschap van Opa aan [eiser 1] en [eiser 2] ieder nog een bedrag toekomt van € 236.511,52 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 216.011 vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling. Aan ieder van de kleindochters komt toe een bedrag van € 59.127,88 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 54.002,75 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Uit hoofde van de nalatenschap van Oma komt aan [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag toe van € 197.525,44 met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling. [eisers] hoeven geen nadere stukken over te leggen.
5.20.
Partijen zijn familie van elkaar. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
  • aan [eiser 1] een bedrag van € 236.511,52 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 216.011,00 vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • aan [eiser 2] een bedrag van € 236.511,52 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 216.011,00 vanaf 19 april 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • aan [eiser 3] een bedrag van € 59.127,88 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 54.002,75 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
  • aan [eiser 4] een bedrag van € 59.127,88 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 54.002,75 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
  • aan [eiser 5] een bedrag van € 59.127,88 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 54.002,75 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
  • aan [eiser 6] een bedrag van € 59.127,88 vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar over € 54.002,75 vanaf 19 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] ieder een bedrag van € 197.525,44 met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025. (ap)

Voetnoten

1.De optelsom van € 216.011 en € 189.580,72 bedraagt € 405.591,72 maar in de dagvaarding gaan eisers uit van € 405.581,72. Eisers komen daarom na aftrek van de betaling van € 169.080,20 uit op het bedrag van € 236.501,52 in plaats van het bedrag van € 236.511,52.