ECLI:NL:RBOVE:2025:1791

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
08/291645-24 (P) Parketnummers ter terechtzitting gevoegde zaken: 05/159143-24, 05/269398-24, 05/174286-23, 05/330573-23, 05/234967-23 en 08/374729-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor meerdere strafbare feiten, waaronder woningoverval en mishandeling

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een jeugddetentie van 362 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De man is schuldig bevonden aan 12 strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een woningoverval, afpersing, mishandeling, auto-inbraak, en het overtreden van een winkelverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overvallen van een oudere man in zijn woning, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Daarnaast heeft hij met een gestolen pinpas geld van het slachtoffer gepind. De verdachte heeft ook een auto van een ander vernield en is betrokken geweest bij meerdere mishandelingen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn complexe problematiek, waaronder een lichte verstandelijke beperking. Naast de jeugddetentie is de verdachte verplicht om zich te melden bij de jeugdreclassering, deel te nemen aan ambulante behandeling, en heeft hij een contactverbod gekregen met de slachtoffers en medeverdachten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die in totaal € 707,28 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/291645-24 (P)
Parketnummers ter terechtzitting gevoegde zaken: 05/159143-24, 05/269398-24,
05/174286-23, 05/330573-23, 05/234967-23 en 08/374729-24
Datum vonnis: 26 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 december 2024, 10 maart 2025 en 12 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. van Maaren, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder, als deskundige ter zitting gegeven toelichting.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij
[slachtoffer 1] door mr. M.H.A. Dibbits , advocaat te Arnhem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten als volgt:
  • de feiten van de zaak met parketnummer 08/291645-24 als feiten 1 en 2;
  • het feit van de zaak met parketnummer 05/159143-24 als feit 3;
  • de feiten van de zaak met parketnummer 05/174286-23 als feiten 4 en 5;
  • de feiten van de zaak met parketnummer 05/269398-24 als feiten 6 en 7;
  • de feiten van de zaak met parketnummer 05/330573-23 als feiten 8, 9 en 10;
  • het feit van de zaak met parketnummer 05/234967-23 als feit 11
  • de feiten van de zaak met parketnummer 08/374729-24 als feiten 12 en 13.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van zaak met parketnummer 08/291645-24 van 16 december 2024 en wijziging van de tenlastelegging van de zaak met parketnummer 05/159143-24 van 10 maart 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 11 september 2024, tezamen met anderen, [slachtoffer 2] in zijn woning heeft overvallen en door middel van geweld en/of bedreiging met geweld, zijn pinpas en/of contant geld en/of sigaretten van die [slachtoffer 2] heeft gestolen;
feit 2:op 11 september 2024, tezamen met anderen, met de gestolen pinpas van
[slachtoffer 2] € 900,00 van diens rekening heeft gehaald;
feit 3: samen met een anderheeft ingebroken in de auto van [slachtoffer 3] en vervolgens een tas en/of een jas en/of een geldbedrag uit die auto heeft gestolen. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een poging tot diefstal uit de auto van [slachtoffer 3] en meer subsidiair is het feit ten laste gelegd als vernieling van de auto van [slachtoffer 3] .
feit 4:op 21 augustus 2024 een auto van [slachtoffer 4] heeft vernield;
feit 5:een terreinverbod van [stichting 1] voor de locatie de [locatie] , aan de [adres 2] , heeft overtreden;
feit 6:heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door een bierfles tegen zijn hoofd te gooien. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling;
feit 7:samen met een ander of anderen [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
feit 8:een verkeersbord heeft vernield;
feit 9:een deur van [slachtoffer 6] heeft vernield;
feit 10:een ruit van [slachtoffer 7] heeft vernield;
feit 11:een winkelverbod van de Albert Heijn aan de [adres 3] heeft overtreden;
feit 12:samen met anderen [slachtoffer 1] heeft afgeperst;
feit 13:[slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op of omstreeks 11 september 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas, contant geld en/of sigaretten, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen de borst en/of de schouders, althans het (boven)lichaam, te duwen en/of
  • voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, de woorden toe te voegen "als je rustig houdt, dan zal er niks gebeuren”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
feit 2
hij op of omstreeks 11 september 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, €900, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten (een) onrechtmatig verkregen bankpas(sen);
feit 3
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Heteren, gemeente Overbetuwe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas en/of een jas, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Heteren, gemeente Overbetuwe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming naar het voertuig van aangever [slachtoffer 3] is/zijn gelopen en/of (vervolgens) met een steen, althans een hard voorwerp, de zijruit van een achterportier heeft/hebben vernield en/of (vervolgens) in voornoemde voertuig heeft/hebben (rond)gekeken en/of voornoemde voertuig heeft/hebben betreden en/of goederen heeft/hebben verplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Heteren, gemeente Overbetuwe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Skoda, Octavia, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
feit 4
hij op of omstreeks 24 juni 2023 te Voorst opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 5
hij op of omstreeks 13 juli 2023 te Voorst in het terrein van [stichting 1] (locatie de [locatie] gevestigd aan de [adres 2] ), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 29 juni 2023 schriftelijk de toegang tot het terrein van [stichting 1] ontzegd;
feit 6
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te Heteren, althans in de gemeente Overbetuwe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een (bier)fles, althans een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft gegooid/geworpen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te Heteren, althans in de gemeente Overbetuwe [slachtoffer 5] heeft mishandeld door een (bier)fles, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] te gooien/werpen;
feit 7
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te Heteren, althans in de gemeente Overbetuwe tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 5] (met kracht) in de buik en/of in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen en/of
  • die [slachtoffer 5] in de rug te trappen en/of te schoppen en/of te duwen,

waardoor die [slachtoffer 5] tegen een kast is gekomen;

feit 8
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een verkeersbord, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Gemeente Apeldoorn, in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 9
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 10
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 11
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Apeldoorn in het besloten lokaal op/aan de [adres 3] bij de Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 8 september 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
feit 12
hij op of omstreeks 29 april 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen, waaronder een jas, een borsttas met inhoud en/of mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) door
  • voor voornoemde [slachtoffer 1] en/of om voornoemde [slachtoffer 1] heen te staan (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de fiets zat) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen dat hij al zijn spullen af moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Ik ben nu echt rustig he, Ik zweer het je. Ik wil je echt neersteken. No joke, mag je eerlijk weten”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “geef tasje voor me” en/of “die tellie wil ik ook hebben” en/of “je bagga wil ik hebben”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Als een van hun het bij mijn matties had gedaan, ik zweer het je, ik had hem eigenhandig al zijn kankertanden eruit geslagen. Je speelt met iemand z'n leven he? Dat kan ik ook bij jou gaan doen. Dat je net in het ziekenhuis komt en dat je net niet doodgaat. Wil je dat? Het boeit mij niet.”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Doe je kankertasje af”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
feit 13
hij op of omstreeks 29 april 2024 te Deventer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht, althans op het hoofd/lichaam, te slaan.

3.De voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2.
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in de zaak met parketnummer 05/330573-23 de formele verwijzingsbeslissing (van de politierechter zitting naar de zitting van de meervoudige kamer) ontbreekt.
De raadsman heeft verzocht het ontbreken van eventuele formele verwijzingen geen beletsel te laten zijn. De rechtbank veronderstelt, met instemming van de verdediging en de officier van justitie, de verwijzing in alle zaken en acht zich derhalve bevoegd tot kennisneming daarvan. Een en ander nu dit ook in het belang van verdachte is te achten.
3.3.
De overige voorvragen
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, conform zijn op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 primair, 7, 8, 9, 11, 12, 13 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 10 ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verweer gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota.
Feiten 1, 2, 3 meer subsidiair, 4,8, 9, 11, 12
Ten aanzien van de feiten in 1, 2, 3 meer subsidiair, 4, 8, 9, 11 en 12 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3 primair en subsidiair
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair heeft de raadsman vrijspraak verzocht, omdat verdachte niet het oogmerk had om zich goederen uit de auto van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) toe te eigenen.
Feit 5
Wat betreft het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een overtreding van het terreinverbod. Niet kan worden vastgesteld dat sprake van wederrechtelijkheid of van opzet aan de zijde van verdachte.
Feit 6 primair en subsdiair
Ten aanzien van het onder 6 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich allereerst op het standpunt gesteld dat geen bewezenverklaring kan volgen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij
[slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) en vanwege het gebrek aan enig letsel op diens achterhoofd.
Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Feit 7
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Feit 10
Wat betreft het onder 10 ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken, omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte het feit heeft gepleegd.
Feit 13
De verdediging heeft opgemerkt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het slaan ook pijn of letsel heeft veroorzaakt, omdat aangever de klap kon blokkeren. Een vrijspraak dient daarom te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
4.3.1
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 4, 8, 9, 11, 12
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4, 8, 9, 11 en 12 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 januari 2024 heeft [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) aangifte gedaan van vernieling van zijn auto, een Skoda Octavia met (Duits) kenteken [kenteken] . De auto stond geparkeerd op de parkeerplaats van het Kruidvat in Heteren. De ruit van het rechter achter portier was vernield en er lag een baksteen in de auto. De tas en jas van [slachtoffer 3] , die op de achterbank lagen, waren uit de auto weggenomen. Die werden teruggevonden in de bosjes nabij de parkeerplaats.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), de ruit van de auto heeft ingegooid en dat hij en [medeverdachte 1] vervolgens spullen uit de auto hebben gehaald. Die spullen hebben zij achtergelaten in de bosjes nabij de parkeerplaats. Verdachte heeft de auto nadien nogmaals doorzocht op waardevolle spullen, omdat hij kampte met geldgebrek.
Op camerabeelden van een beveiligingscamera is te zien dat twee jongens zich op
21 januari 2024 om ongeveer 00:28:47 in de richting van de auto begeven en dat één van hen een gooiende beweging in de richting van het rechter achterportier maakt, waarna hij door de ruit de auto in leunt. De andere persoon, die achter de auto stond, loopt dan ook naar de rechterkant van de auto. Vervolgens is te zien dat er iets uit de auto wordt gehaald, vermoedelijk een jas. Ongeveer vijf minuten later, om 00:33:38 uur, komen weer twee personen in beeld lopen en is te zien dat een van de personen in de auto verdwijnt.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft op de camerabeelden gezien wat er gebeurde en heeft de politie ingelicht. Kort nadien werden verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1] aangehouden. De getuige [getuige 1] verklaarde vervolgens dat hij er 100% zeker van was dat de politie de juiste personen had aangehouden. Bij zijn aanhouding haalde verdachte een baksteen uit zijn zak, gelijkend op de baksteen die in de auto is aangetroffen.
Overwegingen en conclusies
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte zich, tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] , schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 primair ten laste gelegde feit. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren in de nacht van de 20 januari op
21 januari 2024 in Heeteren, op de parkeerplaats van de Kruidvat. Bij zijn aanhouding had verdachte een baksteen bij zich en droegen beide verdachten een bivakmuts bij zich. De rechtbank stelt vast dat weliswaar niet duidelijk is wie met een baksteen de ruit van de auto van [slachtoffer 3] heeft ingegooid. Wel staat vast dat ofwel verdachte ofwel medeverdachte [medeverdachte 1] dat heeft gedaan. Daarna hebben verdachten de jas en de tas van [slachtoffer 3] uit de auto weggenomen en heeft verdachte de auto nogmaals doorzocht, op zoek naar waardevolle spullen. Er was sprake van nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 1] .
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachten het oogmerk hadden om goederen uit de auto van verdachte weg te nemen en die zich wederrechtelijk toe te eigenen. Ter terechtzitting heeft verdachte daarover ook verklaard dat hij op zoek was naar waardevolle spullen. Dat de jas en de tas van [slachtoffer 3] vervolgens in de bosjes werden achtergelaten, doet naar het oordeel van de rechtbank aan dat oogmerk niet af. Op het moment van het wegnemen en kort erna waren de goederen immers in de macht van verdachte en zijn medeverdachte en konden zij daarover beschikken als waren zij heer en meester.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, tot bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
4.3.3.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat op 29 juni 2023 een terreinverbod werd uitgereikt aan verdachte. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook erkend. In het terreinverbod is te lezen dat verdachte zich niet mag begeven op het terrein van de [locatie] aan de [adres 2] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich heeft opgehouden nabij het terrein van de [locatie] , maar heeft ontkend dat hij daadwerkelijk op het terrein van de [locatie] aan de [adres 2] is geweest. Hij zegt niet verder te zijn gekomen dan het parkeerterrein.
De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende een langere periode verbleven heeft bij de [locatie] . Hij was goed bekend met het terrein. Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij op weg was naar de directeur die hem het locatieverbod heeft gegeven. En uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat verdachte is aangehouden op het terrein van de [locatie] .
De foto’s die door de raadsman zijn overgelegd bevestigen slechts dat verdachte zich op het terrein van de [locatie] heeft begeven; voorbij de twee witte zuilen hangt de vlag van [stichting 1] en staan borden met aanwijzingen waar welk gebouw van de instelling te vinden is.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich op het terrein van de [locatie] heeft begeven en aldus het locatieverbod heeft overtreden. Verdachte was op het terrein terwijl het voor hem kenbaar was, op grond van het aan hem uitgereikte locatieverbod, dat hij zich daar tegen de wil van de instelling bevond.
4.3.4
Ten aanzien van feiten 6 en 7
Gelet op de samenhang tussen de feiten 6 en 7, zal de rechtbank de feiten gezamenlijk bespreken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 augustus 2024 ontstond er een conflict tussen verdachte en zijn huisgenoot, [slachtoffer 5] . Dat conflict liep uit de hand en [slachtoffer 5] heeft nadien aangifte gedaan van mishandeling. Verdachte had hem geslagen in zijn buik en op zijn hoofd (feit 7). [slachtoffer 5] is op enig moment naar buiten gerend en voelde dat er een bierflesje tegen zijn achterhoofd werd gegooid (feit 6).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er, in de keuken van de woning, een woordenwisseling ontstond tussen hem en [slachtoffer 5] . Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) was daarbij aanwezig, maar heeft zich volgens verdachte nergens mee bemoeid. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 5] met de vuist in zijn buik en op zijn hoofd heeft geslagen. Hij deed dat, omdat hij zag dat [slachtoffer 5] een lade opende, met daarin een schaar en andere scherpe voorwerpen. [slachtoffer 5] verliet toen de woning en verdachte heeft vervolgens een bierflesje tegen het achterhoofd van [slachtoffer 5] gegooid.
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), destijds de buurvrouw van [slachtoffer 5] en verdachte, heeft verklaard dat zij hoorde dat er in de woning van [slachtoffer 5] en verdachte van de trap gerend werd en even later zag en hoorde zij dat [slachtoffer 5] en verdachte buiten stonden, aan de voorkant van de woning. [slachtoffer 5] had een schaar in zijn hand. Zij hoorde verdachte toen schreeuwen
“ik maak je dood, kom maar met de blote vuisten. Ik heb daar geen schaar voor nodig”. Getuige [getuige 2] zag dat [slachtoffer 5] in paniek was en de straat opliep. [getuige 2] zag dat verdachte in zijn rechter hand een bierflesje vast hield en dat hij dat bierflesje met kracht, bovenhands naar [slachtoffer 5] gooide. Het bierflesje kwam met een flinke klap tegen het hoofd van [slachtoffer 5] en spatte vervolgens uit elkaar.
Overwegingen en conclusie
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 6 en 7 ten laste gelegde feiten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Feit 7
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 5] met de vuist in zijn buik en tegen zijn hoofd heeft geslagen. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dat heeft gedaan, omdat hij zichzelf wilde verdedigen tegen [slachtoffer 5] , die een schaar of een ander scherp voorwerp uit de la wilde pakken. Er was volgens de verdediging sprake van een noodweersituatie.
De rechtbank overweegt dat volgens de wet en de rechtspraak van de Hoge Raad voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is, dat sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is niet voldoende. De aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van de verdachte, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, bij verdachte mogelijk de vrees bestond dat [slachtoffer 5] hem met een schaar of met een ander scherp voorwerp zou aanvallen, maar dat er geen sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar. Nog voordat [slachtoffer 5] überhaupt iets anders kon doen dan het openen van de lade, ging verdachte in de aanval, door [slachtoffer 5] in zijn buik en tegen zijn hoofd te stompen. Verdachte heeft daarmee geanticipeerd op een door hem gevreesde aanval, maar die enkele vrees is niet voldoende om te kunnen spreken van een noodweersituatie.
De rechtbank komt, gezien het vorenstaande, tot bewezenverklaring van het onder feit 7 ten laste gelegde, met uitzondering van het tenlaste gelegde medeplegen, zodat de rechtbank verdachte van dat onderdeel zal vrijspreken.
Feit 6
Vaststaat dat verdachte een bierfles tegen het achterhoofd van [slachtoffer 5] heeft gegooid. Dat heeft verdachte zelf ook bevestigd.
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of verdachte, door een bierfles tegen het achterhoofd van [slachtoffer 5] te gooien, opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5] . Om tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door een bierfles tegen het achterhoofd van [slachtoffer 5] te gooien, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Getuige
[getuige 2] heeft verklaard dat verdachte bovenhands en met kracht gooide en dat de bierfles uiteenspatte nadat hij het hoofd van [slachtoffer 5] raakte. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als met kracht een bierfles tegen het hoofd wordt gegooid, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel daardoor gegeven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het met kracht gooien van een bierfles tegen het achterhoofd, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Gezien het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen en komt zij tot bewezenverklaring van het onder 6 primair ten laste gelegde.
4.3.5
Ten aanzien van feit 13
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat verdachte aan [slachtoffer 1] een klap tegen het hoofd gegeven heeft. Nu aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de hand van verdachte met de klap tegen zijn linkerslaap is gekomen, staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar vast dat minst genomen een onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van [slachtoffer 1] is teweeggebracht.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen en de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de mishandeling zoals tenlastegelegd onder feit 13.
Vrijspraak
4.3.6
Ten aanzien van feit 10
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 10 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die de ruit van de auto van [slachtoffer 7] heeft vernield.
De rechtbank zal verdachte, gelet op het vorenstaande, vrijspreken van het onder 10 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 primair, 7, 8, 9, 11, 12 en 13 heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 11 september 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen, een pinpas, contant geld en sigaretten, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • voornoemde [slachtoffer 2] tegen het bovenlichaam te duwen en
  • voornoemde [slachtoffer 2] meerdere malen de woorden toe te voegen “als je rustig houdt, dan zal er niks gebeuren”;
feit 2
hij op 11 september 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen, € 900,00, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatig verkregen bankpas;
feit 3 primair
hij op 21 januari 2024 te Heteren, tezamen met een ander, een tas en een jas, die aan
[slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak;
feit 4
hij op 24 juni 2023 te Voorst opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft beschadigd;
feit 5
hij op 13 juli 2023 te Voorst op het terrein van [stichting 1] (locatie de [locatie] gevestigd aan de [adres 2] ), wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 29 juni 2023 schriftelijk de toegang tot het terrein van [stichting 1] ontzegd;
feit 6
hij op 21 augustus 2024 te Heteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een bierfles met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 7
hij op 21 augustus 2024, te Heteren, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door
-
die [slachtoffer 5] (met kracht) in de buik en tegen het hoofd te stompen;
waardoor die [slachtoffer 5] tegen een kast is gekomen;
feit 8
hij op 5 november 2023 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een verkeersbord, dat aan Gemeente Apeldoorn toebehoorde, heeft vernield;
feit 9
hij op 5 november 2023 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan
[slachtoffer 6] toebehoorde, heeft beschadigd;
feit 11
hij op 14 september 2023 te Apeldoorn in het besloten lokaal aan de [adres 3] , bij de Albert Heijn in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 8 september 2023 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
feit 12
hij op 29 april 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, een borsttas met inhoud en mobiele telefoon, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door
  • voor voornoemde [slachtoffer 1] te staan, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de fiets zat, en
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen dat hij al zijn spullen af moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Ik ben nu echt rustig he, ik zweer het je. Ik wil je echt neersteken. No joke, mag je eerlijk weten”, en
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “geef tasje voor me” en “die tellie wil ik ook hebben” en “je bagga wil ik hebben”, en
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Als een van hun het bij mijn matties had gedaan, ik zweer het je, ik had hem eigenhandig al zijn kankertanden eruit geslagen. Je speelt met iemand z'n leven hè? Dat kan ik ook bij jou gaan doen. Dat je net in het ziekenhuis komt en dat je net niet doodgaat. Wil je dat?”, en
  • voornoemde [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: “Doe je kankertasje af”;
feit 13
hij op 29 april 2024 te Deventer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 138, 300, 302, 311, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 3 primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feiten 4 en 9
telkens, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 5
het misdrijf:
op een besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 6 primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feiten 7 en 13
telkens, het misdrijf:
mishandeling;
feit 8
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 11
het misdrijf:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 12
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 6, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte verkeerde in een hevige gemoedsbeweging als gevolg van het conflict tussen hem en [slachtoffer 5] , waarbij verdachte zichzelf moest verdedigen.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat sprake was van putatief noodweer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zich heeft moeten verdedigen tegen [slachtoffer 5] , omdat die hem met een schaar wilde aanvallen.
In beide gevallen is verdachte niet strafbaar voor zijn handelen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de standpunten van de raadsman.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweerexces met betrekking tot feit 6
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien
( a) verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
( b) op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder (a) bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Zoals door de rechtbank hiervoor onder 4.3.4 (bij feit 7) is vastgesteld, was op geen enkel moment sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Putatief noodweer
Nu verdachte subsidiair een beroep heeft gedaan op putatief noodweer, zal de rechtbank moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte. Dit kan het geval zijn als hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen, dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Zoals hiervoor onder 4.3.4 (bij feit 7) reeds is vastgesteld, was geen sprake van een daadwerkelijke aanval vanuit de zijde van [slachtoffer 5] . De rechtbank is van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden ook niet volgt dat sprake was van een situatie waarin verdachte de situatie verkeerd kon beoordelen dan wel zich verontschuldigbaar kon inbeelden dat sprake was van een aanval aan de zijde van [slachtoffer 5] . De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer.
Er zijn voorts geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor feit 6 primair en de overige feiten uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 360 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de jeugdreclassering van 28 januari 2025, met dien verstande dat ook een contactverbod met slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wordt gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast.
Daarnaast heeft hij bepleit dat ten aanzien de feiten 8, 9 en 10 de inverzekeringstelling van verdachte en de duur daarvan onrechtmatig was. De tijd tussen de aanhouding en de voorgeleiding van verdachte was ruim een uur langer dan nodig en daarmee buitensporig lang, waardoor deze termijn niet in overeenstemming is met artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging meent daarom dat de termijn voor het ophouden vanaf het moment van de aanhouding moet worden gerekend, waardoor verdachte in dit geval te laat in verzekering werd gesteld. Verdachte heeft vervolgens twee nachten op het politiebureau verbleven, terwijl daarvoor geen reden was, anders dan het uitreiken van stukken aan verdachte. Dat was onnodig, omdat op dat moment al bekend was dat verdachte een adres had waarop eventuele stukken konden worden uitgereikt. De raadsman heeft verzocht om deze gang van zaken onrechtmatig te beoordelen langs de lat van artikel 359a Sv, dan wel om deze onrechtmatige handelwijze in strafmatigende zin mee te wegen in de straftoemeting.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 onnodig lang in beperkingen heeft gezeten. Op 18 september 2024 heeft verdachte een volledig bekennende verklaring afgelegd. De politie wist toen wie de medeverdachten waren. De medeverdachten zijn echter pas op 24 september 2024 aangehouden, waarna de beperkingen van verdachte zijn opgeheven. Ook in dit geval heeft de raadsman verzocht om deze gang van zaken onrechtmatig te beoordelen langs de lat van artikel 359a Sv, dan wel om deze onrechtmatige handelwijze in strafmatigende zin mee te wegen in de straftoemeting.
Tenslotte heeft de raadsman meegedeeld dat de verdediging zich schaart achter de door de reclassering uitgebrachte adviezen, waarbij de raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet langer dan het voorarrest van verdachte op te leggen. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de duur van de voorwaardelijke jeugddetentie de duur van twaalf maanden niet te boven dient te gaan. Mocht de rechtbank ook aanleiding zien voor een aanvullende onvoorwaardelijke sanctie, dan heeft de raadsman verzocht aan verdachte hooguit een beperkte taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De rechtmatigheid en de duur van de inverzekeringstelling (feiten 8, 9 en 10)
De rechtbank ziet niet in waarom de voorgeleiding van verdachte niet ten spoedigste zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de door de raadsman genoemde termijn, overschrijding van ruim een uur, bezwaarlijk als buitensporig lang kan worden gezien. Voorts overweegt de rechtbank dat, ook in dit specifieke geval, conform artikel 56a Sv, niet vanaf het tijdstip van aanhouding, maar vanaf het tijdstip van ophouden voor onderzoek moet worden gerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake was van vormverzuimen.
Ten aanzien van de duur van de inverzekeringstelling overweegt de rechtbank dat, conform het bepaalde in artikel 57 Sv, inverzekeringstelling plaatsvindt in het belang van het onderzoek, waaronder mede wordt verstaan het belang van het aan verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak, die zo spoedig mogelijk uitgereikt dienen te worden. Uitgangspunt is daarbij dat de vrijheidsbeneming zoveel mogelijk moet worden beperkt. De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan, zoals de raadsman betoogd, dat de inverzekeringstelling van verdachte voortduurde met als enige reden om aan hem de dagvaarding te kunnen uitreiken. Het politieonderzoek is eerst op 17 december 2023, dus na afloop van de inverzekeringstelling, afgerond. De inverzekeringstelling werd voorts bevolen voor de duur van ten hoogste drie dagen en verdachte werd ruim binnen die termijn heengezonden. De rechtbank ziet, in de genoemde feiten en omstandigheden, geen aanleiding om aan te nemen dat duur van de inverzekeringstelling onrechtmatig was.
6.3.2
De opgelegde beperkingen (feiten 1 en 2)
Ten aanzien van de aan verdachte opgelegde beperkingen overweegt de rechtbank dat deze kunnen worden opgelegd, indien de beperkingen in het belang van het onderzoek strikt noodzakelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat de beperkingen van verdachte noodzakelijk waren in het belang van het onderzoek. Immers, zolang de medeverdachten nog niet waren aangehouden en gehoord, was het van belang dat verdachte geen mogelijkheden had om met hen in contact treden. Nadat de medeverdachten waren aangehouden, werden de beperkingen van verdachte opgeheven. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de voornoemde werkwijze onrechtmatig was en zal daaraan geen gevolgen verbinden.
6.3.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (verder [medeverdachte 3] ), schuldig gemaakt aan een woningoverval. Daarbij werd [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), een oudere en kwetsbare man, bestolen van een contant geldbedrag, sigaretten en zijn pinpas en werd hij gedwongen zijn pincode prijs te geven. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met die gestolen pinpas een bedrag van € 900,00 van de rekening van [slachtoffer 2] gepind. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de mishandeling en een poging zware mishandeling van [slachtoffer 5] , het medeplegen van afpersing van [slachtoffer 1] en het mishandelen van [slachtoffer 1] . Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een auto-inbraak, aan een reeks vernielingen en aan de overtreding van een winkelverbod en een locatieverbod. Verdachte heeft verklaard onder meer uit geldgebrek te hebben gehandeld. Hij heeft met zijn handelen enkel zijn eigen belangen voor ogen gehad. Hij heeft daarmee geen enkel respect getoond voor de eigendommen en, in het geval van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] , de lichamelijke integriteit van anderen. Feiten waarbij geweld wordt gebruikt en waarbij met geweld wordt gedreigd zijn kwalijke feiten, die bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen. Ten aanzien van de auto-inbraak en de vernielingen overweegt de rechtbank dat dergelijke feiten niet alleen schade, maar ook ongemak en praktische problemen voor de slachtoffers opleveren. De rechtbank neemt verdachte zijn handelwijze zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor, onder meer, openlijke geweldpleging.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
  • het NIFP consult van 4 september 2024, opgemaakt door K.N. Broek;
  • het reclasseringsadvies van 5 december 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker (ter zake van de feiten 1 tot en met 10, 12 en 13);
  • het plan van aanpak van de Jeugdreclassering van 3 januari 2025, opgemaakt door
[jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder (ter zake van de feiten 1 tot en met 10, 12 en 13);
- het reclasseringsadvies van 28 januari 2025, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker (in het kader van eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van de feiten 1 en 2).
Het NIFP heeft op 4 september 2024 geadviseerd om verdiepingsdiagnostiek te laten uitvoeren door de reclassering, met daarin een voorstel voor een behandelplan, vanwege het feit dat verdachte eerder werd gediagnosticeerd met een lichte verstandelijke beperking en het foetaal alcoholsyndroom (hierna: FAS).
In de rapporten van de reclassering is te lezen dat bij de reclassering een beeld over verdachte is ontstaan van een beschadigde jongeman die op geen enkel leefgebied stabiliteit kent. Het ontbreekt hem aan een passende woonvoorziening waar intensieve 24-uurs begeleiding (ambulant) mogelijk is en verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding. Ook behaalde hij geen diploma, waardoor hij niet over een startkwalificatie beschikt. Er bestaan zorgen om verdachte, omdat hij niet beschikt over enige beschermende factor in zijn leven. Ook is zorgelijk dat in een korte periode een delictpatroon is ontstaan, dat fors in ernst toeneemt. Vanwege zijn jeugdige leeftijd en de complexe problematiek van verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking, een neurobiologische ontwikkelingsstoornis en FAS, acht de reclassering de inzet van forensische interventies noodzakelijk. Het psychosociaal functioneren is een mogelijke criminogene factor evenals het (negatieve) sociale netwerk van verdachte. Daarnaast is het, gelet op de verklaringen van verdachte, niet ondenkbaar dat er aan een deel van het delictgedrag een financieel motief ten grondslag lag. Positief is dat de reclassering uit gesprekken met verdachte heeft geconcludeerd dat verdachte openstaat voor forensische interventies, omdat hij zijn oude leven en (gedrags)patronen wil doorbreken. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • begeleiding door jeugdreclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] ;
  • het vinden en behouden van dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan middelencontrole;
  • meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern;
  • een locatiegebod (met elektronische monitoring).
In het plan van aanpak van de Jeugdreclassering van 5 januari 2025 is te lezen dat de jeugdreclassering mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden. Verder is te lezen dat verdachte op jonge leeftijd ellende en verlies heeft meegemaakt. Vanaf zijn twaalfde woont hij niet meer thuis en heeft hij verbleven bij meerdere woongroepen. De jeugdreclassering deelt de zorgen van de reclassering over de problematiek van verdachte en ziet, net als de reclassering, mogelijkheden omdat verdachte gemotiveerd lijkt om zijn oude leven en gewoontes achter zich te laten waardoor hij bereid is zich aan voorwaarden te houden en wil meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en therapie. De jeugdreclassering benoemt dat naar aanleiding van het advies van het NIFP van 4 september 2024 inmiddels verdiepende diagnostiek is uitgevoerd. De adviezen die daaruit zijn gekomen, zijn belangrijk voor het vormgeven van het toezicht. De volgende voorwaarden worden, naast de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, van belang geacht:
  • beschermd wonen;
  • ambulante psychologische zorg om over de verliezen in zijn leven te spreken;
  • het beperken van alcoholgebruik.
De op te leggen straf
Op grond van artikel 77a Sr is het jeugdstrafrecht van toepassing op jongeren van 12 tot en met 17 jaren oud. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter ten aanzien van jongvolwassenen tot en met 22 jaren oud het jeugdstrafrecht toepassen indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De reclassering adviseert om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten, omdat verdachte verstandelijk niet functioneert op het niveau van zijn kalenderleeftijd en omdat hij gemotiveerd lijkt te zijn om mee te werken aan forensische interventies en reclasseringsbemoeienis. Daarnaast is overwogen dat volwassenreclassering in grote mate wordt gekenmerkt door een meer dwingend karakter en/of de nodige dwang tot het ondergaan van hulp/houden aan afspraken. Dat sluit momenteel onvoldoende aan bij verdachte. Het inzetten van ondersteuning van de reclassering wordt nodig geacht. De aanpak van de jeugdreclassering zou hierbij het meest aansluiten. De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde 18 of 19 jaren oud was. De rechtbank ziet, gelet op het vorenstaande, reden om verdachte volgens het jeugdstafrecht te berechten.
De oriëntatiepunten voor jeugdigen van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven als oriëntatiepunt voor een woningoverval vanaf zes maanden jeugddetentie. De rechtbank heeft acht geslagen op dit oriëntatiepunt, waarbij in het geval van verdachte strafverzwarend is dat direct na de woningoverval met de gestolen pinpas een aanzienlijk geldbedrag is opgenomen. Voor het plegen van mishandeling worden als oriëntatiepunten voor jeugdigen gegeven taakstraffen van 20 tot 40 uren (of eventueel geldboetes van
€ 100,00 tot € 200,00) en voor zware mishandeling vanaf 3 maanden jeugddetentie. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat dit gelukkig niet daadwerkelijk is gebeurd. Voor diefstal uit een auto en afpersing geven de oriëntatiepunten een taakstraf vanaf 60 uren, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank is, gezien de ernst en de hoeveelheid van de gepleegde feiten en rekening houdend met de adviezen van de reclassering en de jeugdreclassering, van oordeel dat een jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een jeugddetentie van 362 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarvan zal een deel van 200 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren en de algemene en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd in het rapport van
28 januari 2025. Voorts zal, naast een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] , ook een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 3] en slachtoffer [slachtoffer 1] worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] op te leggen, nu niet gebleken is van enig, laat staan ongewenst, contact in de periode tot aan de zitting.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte de goede kant op gaat en heeft ter terechtzitting de indruk gekregen, dat hij zich wil inzetten voor een toekomst zonder criminaliteit. De rechtbank is echter van oordeel dat de ernst van de feiten maakt dat, naast de (grotendeels voorwaardelijke) jeugddetentie, ook een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats is. Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de woningoverval bij de heer [slachtoffer 2] . Zij zal aan verdachte ook een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie bij niet of niet volledig volbrengen.
Tot slot zal de rechtbank de strafbeschikking onder parketnummer 05/174286-23 van 21 juli 2023 en de strafbeschikking onder parketnummer 05/234967-23 van
22 september 2023 vernietigen en zal zij het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de in beslaggenomen geldbedragen van € 120,00 en € 6,00 kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende, [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de aan [slachtoffer 2] toebehorende op de beslaglijst van 24 februari 2025 vermelde geldbedragen van € 120,00 en € 6,00.

7.De schade van benadeelden

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
7.1.1.
De vordering van [slachtoffer 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 505,00 (zegge: vijfhonderdenvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit de kosten voor herstel van de schermen (voor en achter) van zijn IPhone.
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat niet is komen vast te staan dat verdachte de schade aan de telefoon heeft veroorzaakt.
7.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 5] in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet duidelijk is wie de vordering heeft ingediend en of die persoon daartoe gemachtigd was.
7.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ is te lezen dat
[bewindvoerder] , bewindvoerder, optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van slachtoffer [stichting 2] te [vestigingsplaats] , vertegenwoordigd door [naam 1] . Voorts is te lezen dat [slachtoffer 5] schade, te weten, de kosten voor het herstel van de schermen van zijn IPhone, vordert. Het formulier is echter uitsluitend ondertekend door [naam 1] , die, volgens het formulier, niet gemachtigd is om namens [slachtoffer 5] een schadevergoedingsvordering in te dienen. [naam 1] was, met andere woorden, niet bevoegd om de vordering in te dienen namens [slachtoffer 5] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet meer de gelegenheid geven om dit formele gebrek te herstellen. De voortvarende afdoening van de strafzaak moet zwaarder wegen dan het belang van de benadeelde partij bij schadeverhaal via de strafzaak. De vordering vormt in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding en om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aanbrengen bij de civiele rechter.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
7.2.1
De vordering van [slachtoffer 6]
(hierna [slachtoffer 6] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten voor het herstel de schade aan de deur. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 500,00 gevorderd.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. [slachtoffer 6] dient, ten aanzien van de immateriële schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, omdat een grond voor toewijzing ontbreekt.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 9 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De omvang van de schade is betwist en onvoldoende onderbouwd. Dat neemt echter niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de gedeeltelijke omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de gedeeltelijke omvang van de schade vast op
€ 300,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat uit ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van (verergerd) geestelijk letsel bij de benadeelde. De benadeelde partij heeft hiervoor geen concrete gegevens aangeleverd. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending (vernieling van een deur) en de aard en ernst van de gevolgen daarvan niet meebrengen dat de schade zoals die gevorderd is kan worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade in de vordering niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.3
Benadeelde [slachtoffer 7]
7.3.1
De vordering van [slachtoffer 7]
(hierna: [slachtoffer 7] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit de kosten voor het herstel van de achterruit van de auto van [slachtoffer 7] .
7.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege het ontbreken van onderbouwing daarvan.
7.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering. Primair vanwege de door hem bepleite vrijspraak, subsidiair vanwege het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
7.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder feit 10 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.4
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
7.4.1
De vordering van [slachtoffer 1]
Mr. M.H.A. Dibbits heeft zich, namens [slachtoffer 1] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.407,28 (zegge: veertienhonderd en zeven euro en achtentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • de kosten van vervanging van de telefoon van [slachtoffer 1] (€ 200,00);
  • de kosten van vervanging van de jas en de tas van [slachtoffer 1] (€ 128,78);
  • de kosten van het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart (€ 78,50).
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd.
7.4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
7.4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman zich ten aanzien van de gevorderde materiele schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de telefoon heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat de telefoon van de benadeelde partij was en dat ook niet vaststaat dat de telefoon door verdachte en/of zijn medeverdachten is vernield.
Wat betreft de gevorderde schade ter vergoeding van de jas en de tas van verdachte, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de jas en de tas van de benadeelde partij goedkoper waren dan het gevorderde schadebedrag.
Ten aanzien van de vervanging van de ID-kaart heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vervanging daarvan niet noodzakelijk is, omdat duidelijk is geworden dat de ID-kaart op 3 september 2024 werd teruggevonden.
Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege onvoldoende onderbouwing daarvan.
7.4.4
Het oordeel van de rechtbank
De materiele schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feiten onder 12 en 13 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Conform de aangifte is de telefoon van de benadeelde partij bij het strafbare feit door hem afgegeven aan verdachte en diens medeverdachten. De benadeelde partij heeft de telefoon uiteindelijk stuk terug gekregen van de politie.
Dat de ID-kaart blijkens het dossier op 3 september 2024 is teruggevonden, impliceert nog niet dat de benadeelde partij diens ID-kaart ook heeft teruggekregen. Bovendien is het in het kader van de Wet op de Identificatieplicht aannemelijk dat de benadeelde een nieuwe identiteitskaart heeft aangeschaft, nadat deze in april 2024 van hem was afgenomen.
De opgevoerde schadeposten, ook met betrekking tot de afgenomen jas en tas van de benadeelde, zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De rechtbank zal, gezien het bovenstaande, het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 407,28, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat uit ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Bij de vordering van de benadeelde partij zijn geen objectieve gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde. De benadeelde partij heeft hiervoor geen concrete gegevens aangeleverd. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan niet meebrengen dat de schade zoals die gevorderd is kan worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade in de vordering niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.4.5
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De officier van justitie heeft gevorderd om de door [slachtoffer 1] gevorderde schade hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00. Het overige deel zou uitsluitend door verdachte moeten worden vergoed, omdat uitsluitend verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 13 bewezen verklaarde.
De raadsman heeft verzocht het zwaartepunt te leggen op feit 12 en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] volledig hoofdelijk toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de gehele schade van benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten aanzien van beide vorderingen de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
De rechtbank bepaalt op grond van artikel 36f lid 5 Sr dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast, op nul dagen wordt gesteld.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 45, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 10 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
strafbeschikkingen
- vernietigt de strafbeschikking onder parketnummer 05/174286-23 van 21 juli 2023;
- vernietigt de strafbeschikking onder parketnummer 05/234967-23 van
22 september 2023, en beslist als volgt;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 primair, 7, 8, 9, 11, 12 en 13 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
feit 3 primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feiten 4 en 9
telkens, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 5
het misdrijf:
op een besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk
binnendringen;
feit 6 primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feiten 7 en 13
telkens, het misdrijf:
mishandeling;
feit 8
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 11
het misdrijf:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 12
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor de het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
362 (driehonderdtweeënzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
200 (tweehonderd) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Jeugdreclassering, te weten de William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering, op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te weten
Vita Zorggroep, adres: [adres 4] , of een andere door de jeugdreclassering te bepalen instelling, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 4] 2006, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding en/of zinvolle
vrijetijdsbesteding, met een vaste dagstructuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de jeugdreclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan intensieve begeleiding in het kader van ITB Harde Kern met elektronische monitoring en huisarrest door de William Schrikker Groep, zo lang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
- op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte
en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van minimaal 12 en maximaal 17 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van minimaal 4 en maximaal 17 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is: [adres 4] . Een ander adres voor het
locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de jeugdreclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat hij in Nederland blijft;
- draagt de gecertificeerde instelling, te weten William Schrikker Groep (AST code 094) afdeling jeugdreclassering, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang de gecertificeerde instelling dat noodzakelijk acht;
daarbij gelden als
voorwaarden van rechtswegedat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
schadevergoeding [slachtoffer 5]
bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 5] (feiten 6 en 7) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
schadevergoeding [slachtoffer 6]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 300,00 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 9) van een bedrag van € 300,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling
voor de duur van 0 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 7]
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 7] (feit 10) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
schadevergoeding [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 12) toe tot een bedrag van € 407,28 (bestaande uit € 407,27 aan materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 12) van een bedrag van € 407,28,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
29 april 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 407,28 (zegge: vierhonderdenzeven euro en achtentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling
voor de duur van 0 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 12) voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst van 24 februari 2025 genoemde bedragen van € 120,00 en € 6,00 aan [slachtoffer 2] ;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. G.M.J. Vijftigschild, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feiten 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R024059 (onderzoek Luzerner) van
19 november 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 12 september 2024 (pagina’s 151 tot en met 157);
het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] d.d. 25 september 2024 (pagina’s 131 tot en met 146).
Feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024031778 van 29 februari 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

“Ik was erbij toen die ruit werd ingegooid. Er is een steen door de ruit gegaan en we hebben er spullen uitgehaald. Ik ben nog een keer teruggelopen en in die auto geklommen, om te kijken of er nog waardevolle spullen in lagen. Dat deed ik omdat ik geen geld had.”;

2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 21 januari 2024 (pagina’s 10 en 11), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Feit: Vernieling van/aan auto
Plaats delict: [adres 5] , binnen de gemeente Overbetuwe
Pleegdatum/tijd: Tussen zaterdag 20 januari 2024 om 17:00 uur en zondag 21 januari 2024 om 08:00 uur
(…)
Ik ben in het bezit van een Skoda Octavia met het kenteken [kenteken] .
(…) Ik had op zaterdag 20 januari 2024 omstreeks 17.00 uur, voornoemde auto geparkeerd op een parkeerplaats voor voornoemd bedrijf.(…)Toen ik mijn auto parkeerde was mijn auto nog helemaal heel en lagen mijn spullen nog in de auto. Toen ik vanmorgen, zondag 21 januari 2024 omstreeks 08.00 uur, bij mijn auto aankwam zag ik dat er was ingebroken. Ik zag dat de ruit van mijn rechter achterportier was vernield. Ik zag dat er een baksteen in mijn auto lag, die er voorheen nog niet lag. Ik zag dat mijn tas en mijn jas, welke op de achterbank lagen, weg waren.(…);
3. het proces-verbaal van aanhouding verdachte [verdachte] van 21 januari 2024 (pagina’s 56 tot en met 58), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Op dat moment haalde verdachte [verdachte] een baksteen uit zijn jaszak.
(…)
Zij zagen dat er achterin in het voertuig een baksteen lag. Deze was gelijkend op de baksteen die [verdachte] uit zijn jas haalde;
4. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 23 januari 2024 (pagina’s 18 tot en met 20), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Ik heb mijn bevindingen ook door gegeven aan de 112. Ik zag dat er een politieauto aan kwam en dat de beide mannen werden aangesproken. Ik zag dat dit de mannen waren welke hadden ingebroken in de auto. Ik weet voor 100% zeker dat de politie de goede mannen heeft aangehouden;
5. het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2024 (pagina’s 30 en 31), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
00:28:10 Ik zie dat er twee personen links in beeld verschijnen. Ik zie dat ze richting de donkere auto lopen die geparkeerd staat op de tweede parkeerplaats. Ik zie dat ze donker gekleed zijn.
(…)
00:28:47 Ik zie dat de persoon die bij de rechterkant van de auto staat een gooiende beweging maakt in de richting van de auto. Ik zie dat de persoon die aan de achterzijde staat zijn rug voor enkele ogenblikken naar de auto toedraait.
(…)
Vervolgens zie ik de persoon van de gooiende beweging naar de auto toelopen en ik zie dat hij door de ruit de auto in leunt. Ik zie dat de persoon die achter de auto stond naar de andere persoon toelopen.
(…)
00:28:54 Ik zie dat de rechter achter portier word geopend. Ik zie dat er iets uit de auto gehaald word. (…) Ik vermoed een jas.
(…)
00:33:59 Ik zie dat beide personen weer bij voornoemde auto aankomen. Ik zie dat ze direct weer naar de rechterzijkant toelopen. Ik zie dat er een persoon naast de auto blijft staan. Ik zie dat de andere persoon enkele ogenblikken achter of in de auto verdwijnt(…).
Feiten 4 en 5
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023321479 van 17 juli 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 4
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025;
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 4 juli 2024 (pagina’s 5 tot en met 8).
Feit 5
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

“ik wist dat ik niet op het terrein van de [locatie] mocht komen. Ik wilde het nummer van de directeur.”

2. het proces-verbaal van aanhouding van verdachte van 14 juli 2024 (pagina’s 13 tot en met 15), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Op donderdag 13 juli 2023 om 21:54 uur, werd door ons op de locatie [adres 2] , binnen de gemeente [gemeente] (de [locatie] opvang locatie jongeren), aangehouden als verdachte:
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
(…)
3. de terreinontzegging van [stichting 1] van 29 juni 2024 (pagina 30), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Geachte heer [verdachte] , beste [verdachte] ,
Hiermee laten wij weten dat u met onmiddellijke ingang de toegang tot het terrein van [stichting 1] wordt ontzegd. Het betreft locatie de [locatie] , [adres 2] .(…)
Feiten 6 en 7
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024391259 van 25 augustus 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

“Er ontstond een woordenwisseling tussen [slachtoffer 5] en mij. Op enig moment trok hij een lade open. In die lade liggen een schaar en andere scherpe voorwerpen. Ik heb [slachtoffer 5] toen met mijn vuist in zijn buik en tegen zijn hoofd gestompt. [medeverdachte 2] heeft zich niet met het conflict bemoeid. Nadat [slachtoffer 5] naar buiten liep, heb ik een bierflesje gepakt en dat heb ik tegen zijn achterhoofd gegooid.”

2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 21 augustus 2024 (pagina’s 11 tot en met 13), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Feit: Eenvoudige mishandeling
Plaats delict: [adres 6]
Pleegdatum/tijd: Op woensdag 21 augustus 2024 omstreeks 18:00 uur
(…)
Ik voelde dat [verdachte] met gebalde vuist tegen mijn buik aan sloeg.
(…)
Ik voelde dat [verdachte] mij met gebalde vuist aan de linkerzijde van mij hoofd raakte. (…)
Ik rende naar buiten. Ik voelde en zag toen dat [verdachte] een bierflesje tegen mijn achterhoofd gooide(…);
3. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 21 augustus 2024 (pagina’s 19 en 20), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
Ik hoorde dat er op nummer [huisnummer] van de trap gerend werd en even later zag en hoorde ik dat de bewoners van hiernaast buiten stonden, aan de voorkant van de woning. Ik herkende [verdachte] en de donkere meneer.
(…)
Ik zag dat de donkere meneer helemaal in paniek was (…).
(…)
De donkere meneer liep de straat op en ik zag dat [verdachte] in zijn rechter hand een bierflesje vast hield en ik zag dat hij dit bierflesje met kracht bovenhands naar de donkere meneer gooide.
(…)
Ik zag dat het bierflesje met een flinke klap tegen het hoofd van de donkere meneer kwam en dat dit bierflesje uit elkaar spatte.(…).
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024391259 van 25 augustus 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 8 en 9
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023538418 van 17 december 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , namens de gemeente Apeldoorn, van 10 november 2023 (pagina’s 14 tot en met 16);
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] van 5 november 2023 (pagina’s 25 tot en met 28).
Feit 11
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023425163 van 21 september 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , namens Albert Heijn aan de [adres 3] , van 14 september 2024 (pagina’s 14 tot en met 16).
Feiten 12 en 13
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024195782 van 26 november 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 12
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 30 april 2024 (pagina’s 7 tot en met 11);
het proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2024 (pagina’s 23 tot en met 26).
Feit 13
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…)Ik heb [slachtoffer 1] een klap gegeven.(…)

2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 30 april 2024 (pagina’s 7 tot en met 11), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik zag vervolgens dat persoon 3 met zijn rechterhand uithaalde.(…)Vervolgens kwam zijn handpalm tegen mijn linkerslaap aan.(…).