In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser, die sinds 21 november 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, moet volgens het UWV € 682,59 terugbetalen. Dit bedrag is het gevolg van een verrekening van zijn inkomsten uit een dienstverband met zijn WW-uitkering. Eiser heeft zijn inkomsten over november 2023, waarin hij € 2.200,- zou hebben verdiend, doorgegeven aan het UWV. Echter, zijn ex-werkgever heeft aan de Belastingdienst een hoger bedrag van € 3.256,00 opgegeven, inclusief vakantietoeslag. Het UWV heeft op basis van deze gegevens besloten dat eiser teveel WW-uitkering heeft ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser betwistte de hoogte van de terug te betalen WW-uitkering, stellende dat zijn vakantiegeld niet als loon moet worden gezien, omdat dit pas in januari 2024 is uitbetaald. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de vakantietoeslag heeft meegerekend bij de berekening van de WW-uitkering, conform de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen in de WW en het Algemeen Inkomens Besluit Socialezekerheidswetten (AIB) die bepalen hoe het inkomen en de WW-uitkering worden berekend.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het UWV correct heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, en is openbaar uitgesproken.