ECLI:NL:RBOVE:2025:1916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
ak_24_3150
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling teveel ontvangen WW-uitkering door eiser aan UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser, die sinds 21 november 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, moet volgens het UWV € 682,59 terugbetalen. Dit bedrag is het gevolg van een verrekening van zijn inkomsten uit een dienstverband met zijn WW-uitkering. Eiser heeft zijn inkomsten over november 2023, waarin hij € 2.200,- zou hebben verdiend, doorgegeven aan het UWV. Echter, zijn ex-werkgever heeft aan de Belastingdienst een hoger bedrag van € 3.256,00 opgegeven, inclusief vakantietoeslag. Het UWV heeft op basis van deze gegevens besloten dat eiser teveel WW-uitkering heeft ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser betwistte de hoogte van de terug te betalen WW-uitkering, stellende dat zijn vakantiegeld niet als loon moet worden gezien, omdat dit pas in januari 2024 is uitbetaald. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de vakantietoeslag heeft meegerekend bij de berekening van de WW-uitkering, conform de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen in de WW en het Algemeen Inkomens Besluit Socialezekerheidswetten (AIB) die bepalen hoe het inkomen en de WW-uitkering worden berekend.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het UWV correct heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3150

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
gemachtigde: [gemachtigde].

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV dat hij € 682,59 moet terugbetalen.
1.2
Met het bestreden besluit van 13 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser ontvangt sinds 21 november 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Inkomsten uit dienstverband geeft eiser aan het UWV door, zodat het UWV deze kan verrekenen met de WW-uitkering. Op 1 december 2023 heeft eiser zijn inkomsten van de maanden oktober 2023 en november 2023 uit het dienstverband bij NoFrills te Enschede aan het UWV doorgegeven. Eisers inkomsten in november 2023 bedroegen naar eigen zeggen € 2.200,-.
2.2
In het besluit van 5 december 2023 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn inkomsten in november zijn verrekend met zijn WW-uitkering van die maand. Over de periode 1 november 2023 tot en met 30 november 2023 volgt een betaling van de WW-uitkering van € 682,59.
2.3
Het UWV heeft de inkomsten die eiser over de maand november 2023 heeft opgegeven vergeleken met de inkomsten die zijn ex-werkgever heeft opgegeven aan de Belastingdienst. Eisers ex-werkgever heeft over de maand november 2023 € 3.256,00, inclusief € 1.056,00 vakantietoeslag als loon opgegeven. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor in de inleiding uiteen is gezet.

Standpunten van partijen

3.1
Volgens het UWV zijn de inkomsten over de maand november 2023 die eisers ex-werkgever aan de Belastingdienst heeft doorgegeven hoger dan de inkomsten die eiser zelf aan het UWV heeft opgegeven. Volgens de opgave van eisers ex-werkgever is de vakantietoeslag betaald in november 2023 en dat blijkt ook uit de loonstrook. Omdat eisers inkomsten naast zijn WW-uitkering hoger zijn dan 87,5% van zijn maandloon, ontvangt eiser over deze maand geen WW-uitkering. Eiser heeft € 682,59 teveel WW-uitkering ontvangen en hij moet dat bedrag aan het UWV terugbetalen.
3.2
Eiser is het hier niet mee eens. Eiser zegt dat hij zijn inkomsten over de maand november 2023 zonder vakantiegeld heeft opgegeven. Eisers ex-werkgever heeft zijn vakantiegeld namelijk uitbetaald in januari 2024 en niet in november 2023. Het vakantiegeld mag dan ook niet als loon worden gezien en had bij de verrekening buiten beschouwing moeten blijven. Het UWV meent ten onrechte dat eiser € 682,59 teveel WW-uitkering heeft ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV bij de verrekening van eisers inkomsten van de maand november 2023 met de WW-uitkering die hij die maand kreeg, terecht de vakantietoeslag heeft meegerekend.
4.2
Volgens artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW eindigt het recht op uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is, omdat hij een inkomen heeft dat – kortgezegd – meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
4.3
In artikel 47, eerste lid, van de WW is bepaald op welke manier de hoogte van de WW-uitkering wordt berekend en dat inkomen in verband met arbeid in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Op grond van het tweede lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid wordt verstaan. Dat is neergelegd in het Algemeen Inkomens Besluit Socialezekerheidswetten (AIB).
4.4
In artikel 3:2, eerste lid, onder a, van het AIB staat dat onder inkomen wordt verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsz) voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.
4.5
In artikel 4:1, eerste lid, onder a, van het AIB is onder meer bepaald dat inkomen voor de toepassing van de WW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. Uit het elfde lid - voor zover van belang - volgt dat het UWV het inkomen op een andere wijze bepaalt indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
4.6
In artikel 16, eerste lid, van de Wfsz is bepaald dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
4.7
In artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
4.8
De rechtbank stelt voorop dat in het besluit van 30 november 2022, waarin aan eiser een WW-uitkering is toegekend, precies is vermeld op welke manier, wanneer (na afloop van iedere kalendermaand) en op basis van welke informatie, namelijk een inkomstenopgave van eiser, betaling van de WW-uitkering door het UWV op voorlopige basis plaatsvindt. Ook staat in het besluit dat na ontvangst van gegevens van de belastingdienst (de polisadministratie) over de hoogte van ontvangen inkomsten over die betreffende maand mogelijk verrekening van de inkomsten met de WW-uitkering over die maand plaatsvindt. Het UWV heeft hiermee in overeenstemming met het bepaalde in de WW en de hoofdregel in artikel 4:1, derde lid, van het AIB gehandeld. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat. De rechtbank kan alleen beoordelen of de inkomsten uit arbeid daarop juist in mindering zijn gebracht. Daarbij gaat het dus in het bijzonder over het vakantiegeld dat eiser heeft ontvangen.
4.9
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, mag het UWV uitgaan van de gegevens van de polisadministratie, tenzij eiser aantoont dat deze gegevens onjuist zijn [1] . In de polisadministratie staat dat eisers ex-werkgever over de maand november 2023 € 3.256,00, inclusief € 1.056,00 vakantietoeslag als loon heeft opgegeven. Het UWV mocht daar ook vanuit gaan en eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aangetoond dat de gegevens onjuist zijn.
4.1
Voor zover eiser op de zitting heeft beoogd te stellen dat ontvangen vakantiegeld niet als loon kan worden gezien, waarbij hij onder meer heeft verwezen naar de gescheiden uitbetaling van zijn WW-uitkering en van het vakantiegeld, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet slaagt. In het AIB is bepaald wat onder loon wordt verstaan. Daarin wordt verwezen naar artikel 16 van de Wfsv. Uit dit artikel volgt dat vakantiegeld niet is uitgezonderd en daarom wel degelijk als loon is aan te merken. Een gescheiden uitbetaling maakt dat niet anders.
Verder heeft eiser nog een schermafdruk overgelegd met betrekking tot de inkomsten over mei 2024, waarop te lezen is: "Je hebt in mei geen inkomsten gehad." Eiser heeft de stuk echter te laat overgelegd en hij heeft ook niet duidelijk kunnen maken wat hij hiermee precies wil aantonen. Daardoor heeft het UWV niet op dit stuk kunnen reageren. De rechtbank laat dit stuk daarom buiten beschouwing.
4.11
De rechtbank concludeert dat het UWV een juiste toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het AIB. Het is de rechtbank niet gebleken dat het UWV bij het in mindering brengen van de inkomsten op de WW-uitkering is uitgegaan van een onjuist sv-loon.
4.12
Van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in het elfde lid van artikel 4:1 van het AIB is in het geval van eiser naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat het voor eiser ongelukkig uitvalt voor de hoogte van zijn WW-uitkering van de maand november, betekent niet dat moet worden gesproken van een kennelijk onredelijk resultaat. Gesteld noch gebleken is dat de toepassing van dit artikel in het voorliggende geval leidt tot een voor eiser financieel onacceptabele situatie. Daarnaast heeft eiser geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaruit zou kunnen blijken dat de toepassing van gehanteerde berekeningswijze in het specifieke geval van eiser tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt.
4.13
Het UWV heeft dan ook terecht de inkomsten op deze wijze in mindering gebracht op eisers WW-uitkering november 2023.

Conclusie en gevolgen

5 Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789