ECLI:NL:RBOVE:2025:2028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
08.037241.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met zijn nichtjes

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 52-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een schadevergoeding van € 5.000,-- aan de benadeelde partijen. De man heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn twee nichtjes, waarvan één minderjarig was. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een openbare terechtzitting op 20 maart 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd over de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn positie als oom heeft misbruikt en dat zijn daden ernstige psychische gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor elk slachtoffer is vastgesteld op € 2.500,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere afwezigheid van justitieel contact en zijn deelname aan een behandeltraject. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde taakstraf passend is, gezien de ernst van de feiten en de rehabilitatie-inspanningen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.037241.24 (P)
Datum vonnis: 3 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zijn jongere nichtje [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) onverhoeds heeft gedwongen toe te staan dat hij haar bij haar borsten pakte, streelde en of masseerde en met zijn hand over haar buik heeft gewreven;
feit 2:de borsten van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) die toen nog geen zestien jaar was, heeft betast.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 22 februari 2020 te Goor, gemeente Hof van Twente,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen en/of misbruik te maken van
zijn leeftijdsoverwicht en/of zijn positie als oom, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten door
- met zijn hand(en) haar borst(en) vast te pakken, te strelen, erin te knijpen en/of te
masseren en/of
- met zijn hand over haar buik (richting haar onderlichaam) te wrijven;
2
hij in of omstreeks de periode van [datum 1] 2016 tot en met [datum 2] 2018 te Grand Quevilly, in elk geval in Frankrijk, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het aanraken en/of betasten van haar borsten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat beide feiten bewezen verklaard kunnen worden. Verdachte heeft ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten ter zitting van 20 maart 2025 een bekennende verklaring afgelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , pagina’s 77 – 81;
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , pagina’s 82 – 90;
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , pagina’s 93 – 96;
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 22 februari 2020 te Goor, gemeente Hof van Twente, door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen en misbruik te maken van zijn leeftijdsoverwicht en zijn positie als oom, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten door
- met zijn handen haar borsten vast te pakken, te strelen, erin te knijpen en te
masseren en
- met zijn hand over haar buik richting haar onderlichaam te wrijven;
2
hij in de periode van [datum 1] 2016 tot en met [datum 2] 2018 te Grand Quevilly in Frankrijk, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het aanraken en betasten van haar borsten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 246 (oud) en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2 het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met hetgeen in het reclasseringsadvies is opgenomen, dat sprake is van oudere feiten en met het gegeven dat verdachte direct na het voorval in juli 2020 vrijwillig in behandeling is gegaan en dat hij een vangnet heeft opgezet zodat dergelijke feiten niet meer kunnen gebeuren. De raadsvrouw heeft verzocht de op te leggen taakstraf te beperken tot 100 uren en daarnaast geen voorwaardelijke detentie op te leggen nu sprake is van oudere feiten en verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is geweest.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De feiten
Verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan een zedendelict. Verdachte heeft zijn twee nichtjes, dochters van de zus van zijn toenmalige echtgenote, betast. Zijn minderjarige nichtje [slachtoffer 2] zat nietsvermoedend bij verdachte op schoot toen hij onverwacht zijn handen onder haar T-shirt deed en over haar BH haar borsten betastte. Enkele jaren later heeft verdachte zijn andere nichtje, [slachtoffer 1] , die toen begin twintig was en dus aanzienlijk jonger dan verdachte, betast. [slachtoffer 1] verbleef met haar moeder, vanwege een vakantie in Nederland, bij verdachte thuis. Op een moment dat er verder niemand in de buurt was is verdachte zonder enige aanleiding onverwacht dicht achter [slachtoffer 1] gaan zitten, heeft zijn armen om haar heen geslagen, haar borsten betast en over haar buik naar beneden gewreven. Verdachte heeft beide keren volledig op eigen initiatief gehandeld, had slechts oog voor zijn eigen misplaatste seksuele gerief en is totaal voorbij gegaan aan de gevoelens van zijn veel jongere nichtjes. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn beide nichtjes, maar ook misbruik gemaakt van zijn vertrouwenspositie als oom, een ouder familielid bij wie de nichtjes veilig zouden moeten zijn. Van deze ongevraagde en ongewenste seksuele ervaring ondervinden de beide slachtoffers tot op heden nadelige psychische gevolgen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Reclasseringsadvies
Over verdachte is op 2 december 2024 door [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland een advies uitgebracht. Hieruit volgt onder meer het volgende.
Verdachte wordt verdacht van aanranding van een meerderjarig en minderjarig nichtje. Er is sprake van een bekennende verdachte. Naar aanleiding van de aangiftes is verdachte in behandeling gegaan bij Transfore van juli 2020 tot augustus 2022, ter voorkoming van herhaling in de toekomst. Er is stabiliteit op vrijwel elk leefgebied. Verdachte is zich bewust van de impact van zijn gedrag op de slachtoffers, vindt dit moeilijk te verteren en is van mening dat hij het niet verdient gelukkig te zijn. Verdachte ervaart depressieve gevoelens. In combinatie met ADD geeft dit soms problemen in het functioneren.
Verdachte heeft fulltime werk, een gezonde financiële situatie en er is geen sprake van middelenproblematiek. De relatie met zijn familie en vrienden wordt, vanwege openheid en eerlijkheid in de communicatie ten aanzien van de feiten, gezien als beschermende factor. Verdachte heeft een goed contact met zijn kinderen en zijn ex-vrouw.
Het advies is oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Gelet op de verstreken tijd sinds de delicten en het door verdachte gevolgde behandeltraject zijn interventies of toezicht niet meer nodig.
De verdere strafmaatoverwegingen
Gezien de ernst en impact worden voor zedenfeiten in de regel vrijheidsbenemende straffen opgelegd. De rechtbank ziet echter in de proceshouding van verdachte, die first offender is en het gegeven dat verdachte direct na het delict in 2020, dus nog voordat aangifte was gedaan, hulp heeft gezocht en vrijwillig een jarenlang behandeltraject is ingegaan om het plegen van dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen, reden om een andere strafmodaliteit op te leggen dan een gevangenisstraf, namelijk een forse taakstraf.
Op grond van artikel 22b, lid 1, onderdeel a, Sr kan een (kale) taakstraf niet worden opgelegd in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer (formeel criterium) is gesteld. Daarbij geldt tevens de eis dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt (materieel criterium). Op de onderhavige feiten zijn maximum gevangenisstraffen van respectievelijk acht jaren en zes jaren gesteld. Hoewel sprake is van een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een ernstige inbreuk zoals bedoeld in dit wetsartikel en acht de rechtbank het taakstrafverbod in deze zaak niet van toepassing.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Gezien de omstandigheden dat de feiten ruim vijf en zeven jaren geleden hebben plaatsgevonden, verdachte op eigen initiatief een zedenbehandeling heeft ondergaan en hij in de tussenliggende periode niet meer met justitie in aanraking is geweest, ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen meerwaarde in het naast de taakstraf opleggen van een voorwaardelijke detentiestraf.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.1.1
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
7.1.2
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de feiten veel impact hebben gehad op de benadeelde partijen en dat er sprake is van immateriële schade, maar dat gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend de vorderingen moeten worden gematigd. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de matiging.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair het standpunt ingenomen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet ontvankelijk zijn in de vorderingen gezien het feit dat de vorderingen in het Frans zijn ingediend en gezien de beperkte onderbouwing en heeft subsidiair matiging van de vorderingen betoogd tot een bedrag van € 2.500,- per vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat beide ingediende vorderingen zien op immateriële schade.
Kader toewijzing immateriële schade
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:106, aanhef, en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) drie categorieën geeft waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding, namelijk indien verdachte het oogmerk had tot toebrengen van de schade (a), indien sprake is van aantasting in de persoon (b) of indien sprake is van aantasting van de nagedachtenis van een overledene (c). Onder sub b vallen drie verschijningsvormen; lichamelijk letsel (1), aantasting van eer en goede naam (2) en aantasting in de persoon op andere wijze (3).
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op punt 3 is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in artikel 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval. Een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is daarvoor onvoldoende.
7.4.1
De vordering van [slachtoffer 1]
Door de benadeelde [slachtoffer 1] is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de onderbouwing van de vordering, de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op zitting vast dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk in de vordering. De opgevoerde schade is gedeeltelijk betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de ingediende vordering valt binnen de categorie aantasting in de persoon op andere wijze. Zoals hiervoor is uiteengezet kan een aantasting in de persoon op andere wijze worden aangenomen indien er sprake is van geestelijk letsel dat voldoende concreet en naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Met de onderbouwing van de vordering en de behandeling ter zitting staat vast dat bij [slachtoffer 1] psychische klachten zijn ontstaan in verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank heeft zich bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade rekenschap gegeven van vergelijkbare zaken. De rechtbank stelt de schade naar billijkheid vast op in ieder geval
€ 2.500,-. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank overweegt dat gelet op de betwisting van de hoogte van de schade en de in dat licht beperkte onderbouwing, de omstandigheden en gevolgen van het strafbare feit nadere onderbouwing behoeven. Dat is echter een onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.4.2
De vordering van [slachtoffer 2]
Door de benadeelde [slachtoffer 2] is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de onderbouwing van de vordering, de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op zitting vast dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk in de vordering. De opgevoerde schade is gedeeltelijk betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de ingediende vordering valt binnen de categorie aantasting in de persoon op andere wijze. Zoals hiervoor is uiteengezet kan een aantasting in de persoon op andere wijze worden aangenomen indien er sprake is van geestelijk letsel dat voldoende concreet en naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Met de onderbouwing van de vordering en de behandeling ter zitting als ook de ter zitting gegeven toelichting staat vast dat bij [slachtoffer 2] psychische klachten zijn ontstaan in verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank heeft zich bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade rekenschap gegeven van vergelijkbare zaken. De rechtbank stelt de schade naar billijkheid vast op in ieder geval € 2.500,-. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank overweegt dat gelet op de betwisting van de hoogte van de schade en de in dat licht beperkte onderbouwing, de omstandigheden en gevolgen van het strafbare feit nadere onderbouwing behoeven. Dat is echter een onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 2 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting per vordering worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting van ieder van de vorderingen niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2 het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt
ontuchtige handelingen plegen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
schadevergoeding
de vordering van [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1): van een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] voor een deel van € 15.000,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
de vordering van [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.500,-, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2): van een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 2] 2018;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 2 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 2] 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2] voor een deel van € 17.500,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek ONRBC23233 / Oregon met nummer D01. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.