ECLI:NL:RBOVE:2025:2073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
84.279750-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder voor faillissementsfraude met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door voor het faillissement van de rechtspersoon [bedrijf] BV, meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Dit gebeurde in de periode van 7 juni 2021 tot en met 31 januari 2023, waarbij de verdachte wist dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank heeft de openbaarmaking van het vonnis gelast door toezending aan de Kamer van Koophandel, en de verdachte is ontzet uit het recht om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden voor de duur van vijf jaren. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 24 maart 2025, waar de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C.A.M. Oomen, aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie en de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de faillissementsfraude wettig en overtuigend, en heeft de verdachte niet alleen strafbaar verklaard, maar ook de bijkomende straffen opgelegd, waaronder de taakstraf en de ontzetting uit het bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.279750-23 (P)
Datum vonnis: 7 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat in Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 24 maart 2025, kort en bondig samengevat, op neer dat verdachte als bestuurder, vóór het faillissement van de rechtspersoon [bedrijf] BV, meerdere geldbedragen aan de boedel van deze rechtspersoon heeft onttrokken en wist dat hierdoor schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] B.V.,voor de intreding of tijdens het faillissement uitgesproken op 31 januari 2023,in of omstreeks de periode van 7 juni 2021 tot en met 31 januari 2023 te Breukelen, althans in Nederland,een of meerdere geldbedragen (tot een totaalgeldbedrag van ongeveer EUR 51.771,82 ), althans enig goed,aan de boedel heeft onttrokken, en/of buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt, uitgegeven en/of vervreemd, dan wel hieraan heeft meegewerkt en/of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven, door zonder zakelijke reden een of meer geldbedragen over te (doen en/of laten) maken naar zijn (privé) bankrekeningen en/of aan hem, verdachte, gelieerde vennootschappen,terwijl hij, verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers van voornoemderechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.

3.De procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt. Deze procesafspraken hebben zij vastgelegd in een overeenkomst die op 18 maart 2025 door verdachte, zijn raadsvrouw en de officier van justitie is ondertekend. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de zaak. Dit afdoeningsvoorstel houdt het volgende in:
het Openbaar Ministerie (OM) vordert zodanige wijziging van de tenlastelegging dat feit 2 komt te vervallen;
het OM rekwireert tot een bewezenverklaring van feit 1, meer specifiek ‘meerdere geldbedragen’ en laat het exacte totaalbedrag dus in het midden;
de verdediging voert ten aanzien van de gewijzigde tenlastelegging géén verweren;
het OM eist ter terechtzitting een gevangenisstraf van 183 dagen met aftrek van drie dagen voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, 240 uren taakstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis, ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren en gelasting van de openbaarmaking van het vonnis door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel;
de verdediging voert géén verweer tegen voornoemde strafeis;
middels ondertekening van dit afdoeningsvoorstel bekent verdachte zich schuldig te hebben gemaakt aan feit 1, in die zin dat hij als bestuurder van [bedrijf] BV meerdere geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken en zonder zakelijke reden meerdere geldbedragen heeft overgemaakt naar zijn (privé)bankrekeningen en aan hem gelieerde vennootschappen;
verdachte is ter terechtzitting aanwezig, zodat de rechtbank de totstandkoming van dit afdoeningsvoorstel kan toetsen;
bij vonnis overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachte en het OM afstand van hoger beroep;
het OM zal geen ontnemingsvordering aanhangig maken in verband met deze strafzaak;
deze procesafspraak vervalt indien en voor zover die niet gevolgd wordt door de rechtbank.
Ter terechtzitting van 18 maart 2025 heeft de rechtbank de genoemde wijziging van de tenlastelegging toegewezen en zijn het ten laste gelegde feit en de gemaakte procesafspraken uitgebreid met verdachte besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak kunnen hebben. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van het ten laste gelegde feit verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd daarover zijn standpunt kenbaar te maken. Verdachte heeft de faillissementsfraude bekend. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben in aanvulling op de procesafspraken het standpunt ingenomen dat de pleegperiode 26 oktober 2021 tot en met 31 januari 2023 kan worden bewezen.
Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven goed te hebben begrepen wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende (verdedigings)rechten niet uitoefent, wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig op basis van voldoende en duidelijke informatie tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat in de aanloop naar en tijdens het maken van de procesafspraken en de bespreking van het afdoeningsvoorstel ter terechtzitting voortdurend sprake is geweest van rechtsbijstand voor verdachte. Dit is door zijn advocaat ter zitting bevestigd.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beantwoorden en komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.

4.De bewijsmotivering

4.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie vindt dat overeenkomstig de gemaakte procesafspraken het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. De verdediging heeft geen (bewijs)verweer gevoerd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] BV,voor de intreding van het faillissement op 31 januari 2023,in de periode van 26 oktober 2021 tot en met 31 januari 2023 in Nederland,meerdere geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken,
door zonder zakelijke reden geldbedragen over te (doen en/of laten) maken naar zijn (privé)bankrekeningen en aan hem, verdachte, gelieerde vennootschappen,
terwijl hij, verdachte, wist dat hierdoor schuldeisers van voornoemde rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft een strafeis geformuleerd zoals deze in de gemaakte procesafspraken uiteen is gezet. De verdediging geen (strafmaat)verweer gevoerd.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft gedurende een langere periode vóór het faillissement van een rechtspersoon zonder zakelijke reden meerdere geldbedragen aan de boedel onttrokken. Deze geldbedragen zijn naar (privé)bankrekeningen van verdachte en aan hem gelieerde vennootschappen overgemaakt. Hierdoor zijn schuldeisers van de rechtspersoon benadeeld en verdachte wist dit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 16 december 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat verdachte op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht. Verdachte is arbeidsmakelaar, getrouwd en draagt samen met zijn vrouw de zorg over drie kinderen. Op dit moment lijkt geen sprake te zijn van schulden.
De strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Hoewel de aard en de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank, alle belangen afwegend, voldoende aanleiding om verdachte te veroordelen tot de straffen zoals die in het afdoeningsvoorstel zijn omschreven en hierna zijn weergegeven. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende recht doet aan deze strafzaak, omdat hiermee zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij wordt geëerbiedigd.
De rechtbank acht het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 183 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een taakstraf van 240 uren.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de duur van vijf jaren moet worden ontzet uit zijn recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen. Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit gedurende langere tijd als bestuurder van een rechtspersoon gepleegd en de rechtbank is daarom van oordeel dat een verbod tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon als bijkomende straf is aangewezen om het gevaar in te perken dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank zal de termijn daarvan vaststellen op de maximale termijn van vijf jaren. Gelet op de inhoud van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:450, zal de rechtbank anders dan in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen verdachte niet ontzetten uit het recht om aandeelhouder te zijn.
De rechtbank zal bovendien de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. Hierbij weegt mee dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. De openbaarmaking van dit vonnis dient te geschieden door middel van toezending aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van verdachte van het recht om bestuurder van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die hiermee gemoeid zijn. Deze kosten worden voorlopig geschat op nihil.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straffen

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
183 (honderddrieëntachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende volgende voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
bijkomende straffen
-
ontzetverdachte voor de duur van
5 (vijf) jaren het recht tot uitoefening van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon;
- gelast de
openbaarmaking van dit vonnisdoor toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting;
- veroordeelt de verdachte in de kosten die voor de openbaarmaking van dit vonnis in redelijkheid gemaakt dienen te worden, waarbij deze kosten voorlopig worden geschat op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van den Berg, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg en mr. F.M.A. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.