ECLI:NL:RBOVE:2025:2081

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
08-051043-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed en te hoge snelheid

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte reed op 11 februari 2024 met een personenauto op de Rijksweg A1 nabij Oldenzaal, terwijl hij onder invloed was van alcohol en met een snelheid die aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 120 km/h. Door zijn onvoorzichtige rijgedrag raakte hij de controle over het voertuig kwijt, wat resulteerde in een eenzijdig ongeval waarbij zijn bijrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit van het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, en het subsidiair ten laste gelegde feit van rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaren. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 24 maart 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor het ongeval, maar ook dat het letsel van de bijrijder volledig aan hem kan worden toegerekend, ondanks het feit dat de bijrijder geen gordel droeg. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-051043-24 (P)
Datum vonnis: 7 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 februari 2024 in Oldenzaal:
feit 1:als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) (zwaar) lichamelijk letsel is toegebracht (
primair),dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd (
subsidiair);
feit 2:een personenauto heeft bestuurd onder invloed van alcohol en cannabis (
primair), dan wel onder de invloed van alcohol (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij verkeerde onder invloed van een combinatie van stoffen, te weten van alcohol en/of cannabis (THC), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen, met zeer hoge snelheid, althans met een snelheid veel hoger dan de toegestane
maximum snelheid van 120km p/h over voornoemde Rijksweg A1 te rijden en/of
(daarbij) zijn motorrijtuig niet, althans niet voldoende onder controle heeft gehouden en/of heeft kunnen houden en/of (daarbij) met de linker wielen van zijn motorrijtuig (deels) door de middenberm te rijden en/of (vervolgens) in een slip te raken en/of (daarbij) roterend over de rijstro(o)k(en) van de Rijksweg A1 is gereden en/of geschoven en/of (vervolgens) aan de rechterzijde van de Rijksweg A1 in de berm op/tegen een aldaar staand hekwerk is gebotst en/of gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A1, met zeer hoge snelheid, althans met een snelheid veel hoger dan de toegestane maximum snelheid van 120km p/h over voornoemde Rijksweg A1 heeft gereden en/of (daarbij) zijn motorrijtuig niet, althans niet voldoende onder controle heeft gehouden en/of heeft kunnen houden en/of (daarbij) met de linker wielen van zijn motorrijtuig (deels) door de middenberm is gereden en/of (vervolgens) in een slip is geraakt en/of (daarbij) roterend over de rijstro(o)k(en) van de Rijksweg A1 is gereden en/of geschoven en/of (vervolgens) aan de rechterzijde van de Rijksweg A1 in de berm op/tegen een aldaar staand hekwerk is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (THC) en/of alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed (of adem) bij iedere aangewezen stof en/of alcohol
1.2
microgram per liter cannabis (THC) en 1.41 milligram per milliliter ethanol/alcohol bedroeg, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.41 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Volgens hem heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte dient van het onder 2 primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Voor wat betreft de mate van schuld wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, hoewel er kan worden getwijfeld over het causaal verband tussen het verkeersongeval en het letsel van [slachtoffer] , omdat zij geen gordel droeg. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met dien verstande dat van een alcoholgehalte van 1,39 milligram alcohol per milliliter bloed moet worden uitgegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
Op 11 februari 2024 omstreeks 03:19 uur vond op de Rijksweg A1 ter hoogte van Oldenzaal, waar een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur gold, een eenzijdig verkeersongeval plaats waarbij verdachte als bestuurder van een personenauto en [slachtoffer] als bijrijder betrokken waren. De auto van verdachte is met de linker wielen in de berm terechtgekomen waarna de auto, na een stuurcorrectie door verdachte, in een slip raakte, schuin over de rijbaan en vluchtstrook schoot en in de rechterberm terechtkwam. Daar heeft de auto een hekwerk geraakt, is gaan roteren en in de grasberm tot stilstand gekomen. [slachtoffer] is als gevolg van het ongeval gewond geraakt. In het bloed van verdachte is na het ongeval een alcoholpromillage aangetroffen dat boven de wettelijke grenswaarde ligt. Verdachte heeft verklaard dat hij vlak voor het ongeval 140 tot 150 kilometer per uur reed.
Juridisch kader
De rechtbank dient, ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, allereerst te beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte de primair ten laste gelegde vorm van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) oplevert. Daarvan is sprake bij zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedrag. Daarbij komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde feit dient primair te worden vastgesteld of verdachte onder invloed van cannabis (THC) en/of alcohol heeft gereden, subsidiair of de verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden waarbij de grenswaarden zijn overschreden.
Overwegingen
De kern van de door verdachte gemaakte verkeersfout bestaat hierin dat hij als bestuurder van een auto een stuurfout heeft gemaakt waardoor zijn auto met de linkerwielen in de berm van de weg is geraakt, waardoor verdachte de macht over het stuur is verloren en het (eenzijdige) verkeersongeval is ontstaan. Verdachte reed op dat moment harder dan de toegestane maximumsnelheid en verkeerde onder invloed van bijna drie keer de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol (ongeveer 1,4 milligram per milliliter bloed).
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit (onder andere) een armbreuk waarvoor zij een operatie heeft moeten ondergaan en minimaal elf weken gips heeft moeten dragen, een longkneuzing en een mogelijke kniebreuk. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van de door de verdachte veroorzaakte aanrijding volledig aan hem kan worden toegerekend. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat [slachtoffer] geen gebruik maakte van een veiligheidsgordel doet hier niet aan af. De oorzaak van het letsel is niet het (eventuele) verzuim van het dragen van de veiligheidsgordel, maar het door verdachte veroorzaakte verkeersongeval.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden – zoals hierboven uiteengezet – van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het aldus aan verdachte zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen omdat, gelet op de uitslag van het tegenonderzoek van 29 mei 2024, niet kan worden vastgesteld dat verdachte onder invloed van een hoeveelheid cannabis (THC) hoger dan de grenswaarde verkeerde toen hij de personenauto bestuurde. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
het procesverbaal ter terechtzitting van 24 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte (
feit 1 primair, feit 2 subsidiair);
het proces-verbaal FO verkeer (forensisch onderzoek plaats delict) van 7 mei 2024,
p. 21-43,10 (
feit 1 primair);
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, te weten een geneeskundige verklaring van de GGD van 16 februari 2024, p. 72 en 73 (
feit 1 primair);
4. een geschrift, te weten een rapport Alcohol en drugs in het verkeer van Maasstad Ziekenhuis van 28 februari 2024, p. 83 en 84 (
feit 1 primair en feit 2 subsidiair)
5. een geschrift, te weten een rapport tegenonderzoek op alcohol en drugs in het verkeer van Labor Mönchengladbach van 29 mei 2024 (
feit 1 primair en feit 2 subsidiair).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol waarvan hij wist dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen, met een snelheid veel hoger dan de toegestane maximum snelheid van 120 kilometer per uur over voornoemde Rijksweg A1 te rijden en daarbij zijn motorrijtuig niet onder controle heeft gehouden en daarbij met de linkerwielen van zijn motorrijtuig door de middenberm te rijden en vervolgens in een slip te raken en roterend over de rijstro(o)k(en) van de Rijksweg A1 is geschoven en aan de rechterzijde van de Rijksweg A1 in de berm tegen een aldaar staand hekwerk is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
2. subsidiair
hij op 11 februari 2024 in de gemeente Oldenzaal, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, ongeveer 1.41 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 175 en 176 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2, subsidiair
het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: ontzegging van de rijbevoegdheid) voor de duur van vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft door zijn rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte is met zijn auto van de weg geraakt en in een slip terechtgekomen waardoor hij aan de andere kant van de weg met zijn voertuig tegen een hekwerk is gebotst. Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer] , die op dat moment naast verdachte op de bijrijdersstoel zat, ernstig gewond geraakt.
Verdachte is ‘s nachts onder invloed van te veel alcohol vanuit Duitsland naar Nederland gereden. Naast het feit dat verdachte te veel had gedronken, reed verdachte met een te hoge snelheid. Ook voordat het ongeval plaatsvond, zijn er aanwijzingen dat verdachte met zeer hoge snelheid heeft gereden. Meerdere medeweggebruikers hebben namelijk gezien dat verdachte hen met zeer hoge snelheid inhaalde, en daarbij met zijn lichten aan het seinen was. Verdachte heeft zich met zijn rijgedrag zeer onverantwoord gedragen en heeft een onaanvaardbaar risico genomen, welk risico zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt. Hiermee heeft verdachte geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij als bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van zijn medepassagier en andere verkeersdeelnemers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Hoewel verdachte heeft toegegeven dat hij een stomme fout heeft gemaakt en er spijt van heeft, lijkt verdachte ook de verantwoordelijkheid voor zijn handelen deels af te willen schuiven op het slachtoffer door te stellen dat het ook (deels) aan haar te wijten zou zijn dat verdachte achter het stuur is gaan zitten. Het is daarom voor de rechtbank onduidelijk gebleven in hoeverre verdachte volledig inzicht heeft in de ernst van zijn gedragingen. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de op te leggen straf.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 januari 2025 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van de WVW (waaronder het rijden onder invloed), maar dit is zodanig lang geleden dat de rechtbank hiermee niet in strafverzwarende zin rekening houdt.
Op te leggen straf
De rechtbank is, alles afwegende en rekening houdend met de straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen, van oordeel dat het passend en geboden is dat aan verdachte een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren, wordt opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaren opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2, subsidiair
het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en onder 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. R.A. Heblij en
mr. T.H. Kapinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024065459. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.