3.4Het oordeel van de rechtbank
Hierna stelt de rechtbank op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de naar haar oordeel relevante feiten en omstandigheden vast. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot bepaalde conclusies ten aanzien van de bewijsvraag komt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] onbetrouwbaar zijn en daarom alleen gebruikt kunnen worden als genoemde getuigen eerst nogmaals onder ede door de rechtbank zullen worden gehoord.
De rechtbank overweegt dat deze getuigen (meermalen) zijn gehoord door de politie en vervolgens nogmaals door de rechter-commissaris in het bijzijn van de toenmalige raadsman van verdachte. De verklaringen van de getuigen zijn consistent en worden ondersteund door feitelijkheden uit het dossier. Er is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt op welke specifieke en beslissende punten de verklaringen niet betrouwbaar zouden zijn. De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen dan ook in beginsel bruikbaar voor bewijs en ziet geen aanleiding de verklaringen bij voorbaat uit te sluiten van het bewijs. Dat neemt niet weg dat de rechtbank de verklaringen, nu deze mogelijk zijn afgelegd door betrokkenen met tegengestelde belangen, met de nodige terughoudendheid zal bekijken en slechts zal gebruiken als daarvoor voldoende ondersteunend bewijs aanwezig is.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
Betrokken bedrijven
[bedrijf 4] BV (hierna: [bedrijf 4] ): opgericht in 2007, met als enig aandeelhouder tot 10 maart 2011 [bedrijf 3] BV en vanaf 10 maart 2011 verdachte als de enige aandeelhouder.
[bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3] ): opgericht in 2007, met als enig aandeelhouder tot 10 maart 2011 [bedrijf 10] en vanaf 10 maart 2011 [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) als enig aandeelhouder.
[bedrijf 10] BV (hierna: [bedrijf 10] ):opgericht in 2007, met verdachte als enige aandeelhouder tot 6 december 2013.
Feiten en omstandigheden
Op 7 augustus 2012 is namens [bedrijf 1] NV (hierna: [bedrijf 1] ) aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte, gepleegd door [bedrijf 4] , [bedrijf 10] en [bedrijf 3] in de periode van 18 augustus 2011 tot en met 28 november 2011. Op 30 augustus 2011 is door verdachte namens [bedrijf 4] een geldlening van € 100.000,00 afgesloten bij de [bedrijf 1] . Verdachte heeft voor het verkrijgen van deze lening de jaarcijfers van zijn bedrijf verstrekt, die zouden zijn opgemaakt door het accountantskantoor [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ). Op 23 november 2011 heeft [getuige 1] namens [bedrijf 3] een lening in de vorm van een doorlopend krediet afgesloten. De hiervoor overgelegde jaarcijfers zouden zijn opgemaakt door [bedrijf 11] . In beide gevallen blijkt na eigen onderzoek van de [bedrijf 1] dat de jaarcijfers nooit door [bedrijf 11] zijn opgemaakt, maar zijn vervalst.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), die ook in 2012 werkzaam was bij [bedrijf 11] , heeft verklaard dat de balans- en resultatenrekening 2011 van [bedrijf 4] niet is opgemaakt door [bedrijf 11] . Hij kan dat zien aan de stijl en het lettertype. [bedrijf 4] is geen klant geweest van [bedrijf 11] . Ook de balans- en resultatenrekening van [bedrijf 10] van 2011 is niet opgemaakt door [bedrijf 11] en [bedrijf 10] is geen klant geweest van [bedrijf 11] . De heer [naam 2] die volgens de overgelegde stukken de jaarcijfers namens [bedrijf 11] zou hebben ondertekend, heeft nooit bij [bedrijf 11] gewerkt.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de jaarcijfers van [bedrijf 10] en [bedrijf 4] door de officiële cijfers op de usb-stick, aangeleverd door de getuige [getuige 1] , te vergelijken met de gebruikte jaarcijfers die zijn aangeleverd bij de [bedrijf 1] voor de kredietaanvraag. Het blijkt dat deze cijfers verschillen. Het grootste verschil is te zien bij het netto resultaat voor de belasting bij [bedrijf 4] . Het officiële netto resultaat is € 4.904,00 tegenover het bij de kredietaanvraag opgegeven netto resultaat van € 43.309,00.De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van het onderzoeksteam dat de vervalste jaarrekeningen zijn gebruikt om de [bedrijf 1] te bewegen tot afgifte van een bedrag van € 100.000,- .
[getuige 1] heeft op 6 november 2018 verklaard dat [naam 3] (hierna: [naam 3] ) een lening voor [bedrijf 3] heeft weten los te krijgen en dat [getuige 3] (de rechtbank begrijpt [getuige 3] ) de jaarcijfers heeft gemaakt en heeft verzonnen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de papieren voor de lening heeft ondertekend. Hij zou zijn schulden kunnen aflossen door middel van gelden uit de lening. Het internetbankieren van het bedrijf [bedrijf 3] gebeurde door [getuige 3] en verdachte.Op 26 november 2018 is [getuige 1] nogmaals gehoord en heeft hij verklaard dat [bedrijf 10] de BV was waar alles onder hing. Het geld dat binnenkwam op [bedrijf 4] werd heen en weer geschoven tussen rekeningen en ging dan naar [bedrijf 10] . [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd de briefhoofden en layouts van de valse jaarcijfers te maken. [getuige 1] heeft de politie een usb-stick overhandigd met daarop de werkelijke administratie van het bedrijf.
Op de bankrekeningen van [bedrijf 4] ( [rekeningnummer 1] ) en [bedrijf 3]
( [rekeningnummer 2] ) is te zien dat de bedragen van de leningen zijn bijgeschreven. Vervolgens is het geld, zonder dat van enige zakelijke grondslag is gebleken, grotendeels overgeschreven naar de bankrekeningen van verdachte of in contanten opgenomen. Naar een privérekening van verdachte is € 10.000,00 overgemaakt vanaf de rekening van [bedrijf 10] en
€ 4.000,00 vanaf de rekening van [bedrijf 15] (hierna: [bedrijf 15] ). Op de rekeningen van [bedrijf 10] en [bedrijf 15] zijn geen financiële bedrijfsactiviteiten waargenomen.
[getuige 3] heeft verklaard dat ook [bedrijf 3] een BV van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) was en dat [verdachte] dat bedrijf heeft overgedaan aan [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ).[getuige 7] heeft verklaard dat hij [bedrijf 3] vanaf 2012 op zijn naam kreeg via [verdachte] en daar geld voor heeft gekregen.[getuige 8] heeft verklaard dat hij wist dat [getuige 1] twee BV’s op zijn naam had staan en dat [getuige 1] niet wist wat er precies in die BV’s gebeurde. Volgens [getuige 8] werden er grote bedragen heen en weer geschoven tussen die BV’s.
Juridisch kader oplichting (ten aanzien van de feiten 1, 2, 6 en 7)
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Daarbij moet verdachte het oogmerk hebben gehad om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Juridisch kader valsheid in geschrift (ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 8)
Om tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift te komen is het oogmerk (tot misleiding) vereist. Dat oogmerk dient niet te zien op het vervalsen of valselijk opmaken zelf. Het oogmerk moet zijn gericht op het doelbewust gebruiken van valse/vervalste documenten ‘als echt en onvervalst’ in het maatschappelijk verkeer. Er is sprake van misleiding waaruit voor derden enig nadeel kan ontstaan.
Overweging ten aanzien van de feiten 1 en 3
Conclusie
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de (valse) jaarcijfers doelbewust heeft opgemaakt, dan wel heeft laten opmaken, om de [bedrijf 1] te misleiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verdachte door zelf gebruik te maken of door [getuige 1] gebruik te laten maken van de vervalste jaarcijfers – en zodanig een valse voorstelling te geven van goed lopende ondernemingen – [bedrijf 1] heeft bewogen tot het verstrekken van een lening en een krediet. Het oplichtingsmiddel, een listige kunstgreep (het gebruik van de vervalste jaarcijfers), was geschikt om [bedrijf 1] te bewegen de lening te verstrekken Het was niet dermate evident dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken dat moest worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangever aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zichzelf en anderen te bevoordelen nu het geld van de leningen werd weggesluisd naar aan verdachte gelieerde bankrekeningen dan wel naar anderen, zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag valt te herleiden. Het geld werd niet gebruikt ter versterking van de beide bedrijven, sterker nog, op de bankrekeningen van beide bedrijven is geen enkel teken van enige zakelijke activiteit waargenomen. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Betrokken bedrijven
[bedrijf 6] Nederland BV (hierna: [bedrijf 6] ):opgericht in 2007, met als enige aandeelhouder stichting [stichting] tot 1 december 2012, vervolgens [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) (tot 14 januari 2013) en [naam 4] (vanaf 14 januari 2013).
[bedrijf 15]: is een (oude) handelsnaam van [bedrijf 4] .
Feiten en omstandigheden
Op 18 februari 2013 is namens [bedrijf 5] BV (hierna; [bedrijf 5] ) aangifte gedaan van oplichting, verduistering en valsheid in geschrift door het bedrijf [bedrijf 6] .
[bedrijf 6] heeft op 10 september 2012 een leaseovereenkomst afgesloten voor de aankoop van twee heftrucks ter waarde van ongeveer € 43.000,00. [bedrijf 6] heeft de aanbetalingen van de twee overeenkomsten gedaan, maar vervolgens zijn de bedragen van de maandelijkse leasetermijnen direct gestorneerd. De aanbetaling van het eerste contract is overgemaakt door [getuige 4] en de aanbetaling van het tweede contract is overgemaakt door verdachte vanaf zijn privérekening. Op 7 januari 2013 heeft [bedrijf 5] de leaseovereenkomst opgezegd en [bedrijf 6] gesommeerd de twee heftrucks aan [bedrijf 5] ter beschikking te stellen. Dat is niet gebeurd.
De heftrucks zijn geleverd en gefactureerd aan [bedrijf 5] door [bedrijf 15] te [vestigingsplaats 1] . [bedrijf 15] is een handelsnaam die gebruikt werd door [bedrijf 4] BV. De enige aandeelhouder van [bedrijf 4] is [bedrijf 10] , waarvan verdachte de enige aandeelhouder is.
[bedrijf 5] heeft de jaarstukken van [bedrijf 6] ontvangen om de aanvraag voor de financiering te kunnen beoordelen. Uit nader onderzoek van [bedrijf 5] blijkt dat de jaarstukken zijn opgemaakt door [bedrijf 16] te [vestigingsplaats 2] . [naam 5] , directeur van het accountantskantoor heeft bij aangever echter aangegeven dat [bedrijf 6] geen klant is (geweest) bij zijn kantoor. [bedrijf 5] verklaart in de aangifte dat zij nooit een overeenkomst had gesloten met [bedrijf 6] als zij hadden geweten dat de jaarstukken vals waren.
[getuige 4] heeft op 6 november 2018 verklaard dat er op verzoek van [getuige 3] en [naam 3] een BV met de naam [bedrijf 6] op zijn naam is gezet. Hij heeft daar 100 euro voor gekregen. Hij is naar de notaris geweest om het bedrijf op zijn naam te laten zetten.Op 26 november 2019 heeft [getuige 4] aanvullend verklaard dat hij benaderd is door verdachte met de vraag of hij het bedrijf [bedrijf 6] op zijn naam wilde zetten omdat ze daar geld mee konden verdienen. [getuige 4] heeft verklaard dat hij niets gedaan heeft met het bedrijf en ook geen toegang heeft gehad tot het internetbankieren.
[getuige 3] heeft verklaard dat [bedrijf 6] een BV van [verdachte] was en dat hij toen alleen advies heeft gegeven aan die jongen die een personeelslid van [verdachte] was.
Uit onderzoek blijkt dat [bedrijf 5] twee keer een bedrag heeft overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 10] ( [rekeningnummer 3] ). Op 13 september 2012 een bedrag van
€ 22.610,00 en op 16 november 2012 een bedrag van € 21.175,00. Met deze bedragen wordt geschoven tussen verschillende aan verdachte te koppelen bankrekeningen, waaronder [bedrijf 10] ( [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 5] ).
In de woning van verdachte is een usb-stick aangetroffen met daarop een aanvraagformulier voor een verzekering voor [bedrijf 6] .
Conclusie
De rechtbank is, op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte samen met anderen, door gebruik te maken van vervalste jaarcijfers – en daardoor een valse voorstelling heeft willen geven van een goed lopende onderneming – [bedrijf 5] heeft bewogen tot het aangaan van een leaseovereenkomst en afgifte van de genoemde geldbedragen. Verdachte had het oogmerk zichzelf en anderen te bevoordelen. Hij heeft zelf een aanbetaling aan [bedrijf 5] verricht vanaf zijn privérekening en (een substantieel deel van) het geld van de leaseovereenkomst is via de bankrekening van [bedrijf 6] afgeschreven naar aan hem gelieerde bankrekeningen.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5
Betrokken bedrijven
[bedrijf 7] BV (hierna: [bedrijf 7] ):opgericht in 2004 met als enige aandeelhouder [bedrijf 8] BV.
[bedrijf 8] BV (hierna: [bedrijf 8] ):met als enige aandeelhouder en bestuurder [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ).
[bedrijf 17] BV (hierna: [bedrijf 17] ):met [naam 6] als bestuurder in de periode 15 maart 2015 tot 14 oktober 2015 en in de periode vanaf 14 oktober 2015 [naam 7] (hierna: [naam 7] ) als bestuurder.
Aanleiding onderzoek
Er zijn drie aangiftes gedaan van oplichting waarbij opvalt dat de modi operandi grote overeenkomsten hebben. Hierbij zijn de bedrijven [bedrijf 7] en [bedrijf 17] betrokken. De beide bedrijven worden gebruikt voor het afsluiten van leaseovereenkomsten voor de aankoop van twee hoogwerkers.
Aangifte [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] )
Op 29 oktober 2015 is aangifte gedaan namens [bedrijf 13] van oplichting. [bedrijf 13] is op 26 augustus 2015 gebeld door een persoon die zich [getuige 5] noemt over de lease van een hoogwerker. Diezelfde dag ontvangt [bedrijf 13] van [getuige 5] de jaarrekeningen van [bedrijf 7] en [bedrijf 8] (klaarblijkelijk opgesteld door [bedrijf 12] te [vestigingsplaats 3] ) en een offerte van een hoogwerker van [bedrijf 17] voor een totaalprijs van € 102.000,00. Op 28 augustus 2015 geeft [bedrijf 13] toestemming voor de leaseovereenkomst. Op 17 september 2015 is door [bedrijf 13] het leasecontract opgesteld en de factuur van [bedrijf 17] uitbetaald. [getuige 5] geeft aan dat hij nog een tweede hoogwerker wil leasen – waarvoor hij met [bedrijf 17] een prijs van € 101.500,00 is overeengekomen – en op 5 oktober 2015 is de tweede lease door [bedrijf 13] bevestigd. Op 7 oktober 2015 stuurt [bedrijf 13] de contractstukken voor de tweede lease op. Het contract met [bedrijf 7] is geactiveerd per 1 oktober 2015 en op 12 oktober 2015 betaalt [bedrijf 13] aan [bedrijf 17] . Naar aanleiding van een anonieme melding op 26 oktober 2015 ontdekt [bedrijf 13] dat [bedrijf 17] is vertrokken naar [vestigingsplaats 4] en bekend staat om haar frauduleuze handelingen. Op 27 oktober 2015 bezoekt [bedrijf 13] het pand waar [bedrijf 7] zich zou bevinden en constateert dat het slechts gaat om een postbusadres.
Aangifte [bedrijf 1] NV (hierna: [bedrijf 1] )
Op 7 juli 2016 is aangifte gedaan namens [bedrijf 1] van verduistering, oplichting en valsheid in geschrift gepleegd in de periode van 1 mei 2015 tot en met 20 november 2015. In mei 2015 is een aanvraag gedaan voor de financiering van een hoogwerker van een bedrag van
€ 91.350,00 door [getuige 5] namens [bedrijf 7] . Na het overhandigen van de jaarcijfers (klaarblijkelijk opgesteld door accountantskantoor [bedrijf 12] ) door [getuige 5] is er op 5 augustus 2015 een leasecontract opgesteld voor een bedrag van € 91.350,00. De leverancier van de hoogwerker is [bedrijf 17] . Het leasecontract is ondertekend door [getuige 5] namens [bedrijf 7] en door [naam 6] namens [bedrijf 17] . Het bedrag is overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 17] .
Vervolgens is er een financieringsaanvraag gedaan voor een tweede hoogwerker voor een bedrag van € 90.000,00. Ook hier zijn jaarcijfers verstrekt, ogenschijnlijk opgesteld door accountantskantoor [bedrijf 12] . Nadat [bedrijf 1] akkoord gaat wordt het leasecontract ondertekend door [getuige 5] en [naam 7] . Het geld voor de beide offertes is overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 6] op naam van [bedrijf 17] .
Als [bedrijf 1] een waarschuwing krijgt van een andere bank dat mogelijk gefraudeerd wordt, wordt er een nader onderzoek gestart.
Aangifte [bedrijf 14] NV (hierna: [bedrijf 14] )
Op 15 januari 2016 is aangifte gedaan door [bedrijf 14] van verduistering en oplichting door [bedrijf 7] op 13 juli 2015 en 12 augustus 2015. Op 13 juli 2015 en 12 augustus 2015 zijn er twee leaseovereenkomsten gesloten tussen [bedrijf 14] en [bedrijf 7] met betrekking tot twee hoogwerkers voor een totaalbedrag van € 248.050,00. De beide overeenkomsten zijn ondertekend door [getuige 5] en [naam 6] . De geleverde jaarrekeningen lijken te zijn opgesteld door accountantskantoor [bedrijf 12] uit [vestigingsplaats 3] . Het geld voor de beide offertes is overgemaakt naar bemiddelingsbedrijf [bedrijf 18] BV die het weer heeft overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 7] op naam van [bedrijf 17] .
[bedrijf 14] heeft vanwege het niet nakomen van betalingen de leaseovereenkomsten ontbonden en is een nader onderzoek gestart.
Verhoren getuigen inzake [bedrijf 7]
[naam 8] , directeur van het accountantskantoor [bedrijf 12] heeft verklaard in zijn aangifte dat hij niet bekend is met het bedrijf [bedrijf 7] en nooit jaarrekeningen voor dat bedrijf heeft opgemaakt. Het lettertype in de jaarrekeningen komt niet overeen met het lettertype dat [bedrijf 12] normaliter gebruikt. De vervalste handtekening onder de jaarrekeningen is van [naam 9] – de vader van aangever – die nooit meer zijn handtekening onder stukken zet.
[getuige 5] heeft op 10 september 2018 verklaard dat hij heeft gewerkt bij [bedrijf 15] , een bedrijf waar verdachte eigenaar van was. Hij zat toen in de problemen, hij zocht werk en verdachte zou hem helpen om zelfstandige te worden. [getuige 5] dacht dat hij de zaak op naam had samen met verdachte, maar dat was niet zo. Hij hoefde alleen een paar handtekeningen te zetten bij de KvK in Arnhem als leerling van het bedrijf [bedrijf 8] . En in Utrecht moest hij handtekeningen zetten voor een bankrekening bij de [bedrijf 1] . Verdachte heeft het allemaal voor hem geregeld. Toen [getuige 5] steeds brieven kreeg van de belastingdienst voor [bedrijf 8] , wilde hij er weer van af en heeft hij de brieven aan verdachte gegeven. Verdachte zou regelen dat hij er mee kon stoppen, maar dat is niet gebeurd. [getuige 5] heeft verklaard over een bespreking over [bedrijf 7] in [vestigingsplaats 5] met verdachte, waarbij aanwezig waren [getuige 3] als boekhouder (de rechtbank begrijpt [getuige 3] ), [getuige 1] (de rechtbank begrijpt [getuige 1] ), een man met een bril (de rechtbank begrijpt [getuige 8] ) en twee Turkse mannen.
Op 4 februari 2020 is [getuige 5] nogmaals gehoord en heeft hij verklaard dat verdachte hem heeft gezegd dat hij niets mocht zeggen over de zaken die verband houden met [bedrijf 7] . In de zomer van 2014 heeft [getuige 5] samen met verdachte, [getuige 4] (de rechtbank begrijpt [getuige 4] ) en [getuige 3] een ontmoeting gehad, waarbij verdachte aangaf dat hij een directeur nodig had voor een nieuwe BV. Dat ging over [bedrijf 8] en [bedrijf 7] . Verdachte beheerde de bankrekeningen van [bedrijf 7] samen met een ander. [getuige 5] herkent [naam 10] op een foto als ‘de ander’.
[getuige 1] heeft op 6 november 2018 verklaard dat hij heeft gewerkt voor verdachte bij [bedrijf 15] . Hij had schulden en verdachte zou hem helpen om daarvan vrij te komen, door een bedrijf op naam van [getuige 1] te zetten waar geld uit zou vrijkomen. [getuige 1] heeft verklaard over de werkwijze om een lening los te krijgen door het doen alsof het om een gezond, goedlopend bedrijf ging. [getuige 1] heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] een boekhoudkantoor moest uitzoeken om daarvan het briefhoofd na te maken, zodat ze dat konden gebruiken voor de jaarcijfers. [getuige 1] heeft het logo van internet gekopieerd en vervolgens heeft [verdachte] of een ander het formulier ingevuld. [getuige 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [getuige 3] heeft horen praten over het bestellen van hoogwerkers. Ze zeiden dat je die kon leasen, ze laten verdwijnen en dan het verzekeringsgeld kunt opstrijken.
[getuige 1] is op 16 mei 2024 nogmaals gehoord door de rechter-commissaris en heeft toen verklaard dat hij weinig bemoeienis heeft gehad met de BV die op zijn naam stond, omdat alles door [verdachte] en [getuige 3] werd geregeld. [getuige 1] heeft wel een handtekening gezet onder papieren van de bank en hij heeft het logo briefhoofd nagemaakt.
[getuige 4] heeft op 6 november 2018 verklaard dat hij wist dat [getuige 5] (de rechtbank begrijpt [getuige 5] ) een BV op zijn naam heeft gehad. [getuige 4] is met [getuige 5] en verdachte mee geweest naar een notaris in [vestigingsplaats 5] . [getuige 5] is wel eens bij [getuige 4] geweest met papieren en [getuige 4] heeft hem toen doorgestuurd naar verdachte.[getuige 4] heeft op 26 november 2019 verklaard dat hij het bedrijf [bedrijf 6] op zijn naam kreeg, omdat [verdachte] dollartekens zag. [getuige 4] heeft verklaard dat [getuige 8] de boekhouder van [verdachte] erbij was toen [bedrijf 7] bij de notaris op naam van [getuige 5] werd gezet.
[getuige 2] (echtgenote van [getuige 1] , hierna: [getuige 2] )) heeft op 13 november 2018 verklaard dat zij gesprekken heeft gehoord tussen [verdachte] , [getuige 1] en [getuige 3] , waarin werd gezegd dat er een heftruck werd besteld via het bedrijf [bedrijf 18] , dat die vervolgens nooit is geleverd, maar dat het geld van de leaseovereenkomst wel is uitbetaald. De heftruck heeft wel op de voorraad van het bedrijf gestaan. [verdachte] kende de eigenaar van [bedrijf 18] . [getuige 2] heeft verklaard dat als zij iets moest verklaren, bijvoorbeeld bij de belastingdienst, dat [getuige 8] dan meeging. [verdachte] maakte haar bang dat ze anders misschien de verkeerde dingen zou zeggen.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een usb-stick aangetroffen waarop de serviceovereenkomst van [bedrijf 8] BV, ondertekend door [getuige 5] , is aangetroffen. Tevens is er een foto van de serviceovereenkomst voor het gebruik van de kantoorruimte van [bedrijf 7] , ondertekend door [getuige 5] , op aangetroffen.
Op de laptop van verdachte is een afbeelding van het logo van [bedrijf 12] aangetroffen, gelijk aan het logo dat is gebruikt voor de jaarcijfers van [bedrijf 7] .
Bij de drie aangiftes is het geld dat is gestort hetzij op de rekening van [bedrijf 17] , hetzij op de rekening van [bedrijf 18] , via diverse rekeningen doorgesluisd.In de periode van mei 2015 tot en met november 2015 is er voor € 31.380,00 aan contanten op de privérekening van verdachte gestort ( [rekeningnummer 8] ).
Conclusie
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die samen met anderen de jaarcijfers van [bedrijf 7] en [bedrijf 8] heeft vervalst met het oogmerk om de drie leasemaatschappijen te misleiden en de vervalste jaarcijfers vervolgens daadwerkelijk heeft gebruikt om de lease-overeenkomsten bij [bedrijf 13] , [bedrijf 1] en [bedrijf 14] af te sluiten. De rechtbank acht het onder 4 en 5 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 6 en 8 (het ongeval op 5 juni 2012)
Inleiding
Op 5 juni 2012 heeft zich een ongeval voorgedaan naar aanleiding waarvan verdachte een schadeclaim heeft ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van de veroorzaker van het ongeval, destijds [bedrijf 9] .
Feiten en omstandigheden
Op 27 september 2019 is namens [bedrijf 9] NV (hierna: [bedrijf 9] ) aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting. [bedrijf 9] is de rechtsopvolger van [bedrijf 9] . [bedrijf 9] heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval tussen de Volkswagen Golf, bestuurd door [naam 11] en de SanggYong bestuurd door verdachte, erkend. Volgens het schadeformulier heeft de Volkswagen onvoldoende afstand gehouden en is achter op de SanggYong gereden. De materiële schade werd gecalculeerd op een bedrag van in totaal
€ 3.365,00 en is in twee gedeelten aan verdachte uitbetaald. Aan letselschade-uitkeringen is vervolgens tot een bedrag van ruim € 130.000,00 uitgekeerd. In totaal is € 133.770,40 aan schade uitgekeerd. [bedrijf 9] is in 2019 door de politie op de hoogte gesteld over het lopende strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte, waaruit blijkt dat de door verdachte verstrekte jaarcijfers van [bedrijf 4] , die zouden zijn opgemaakt door accountantskantoor [bedrijf 11] , valselijk zijn opgemaakt met als doel de letselschade-uitkering hoger te doen uitkomen. [bedrijf 9] heeft daarop aangifte tegen verdachte gedaan.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de schade-uitkering van het ongeval op 5 juni 2012. Een van de kostenposten waren de vervangingskosten voor verdachte, omdat hij door het ongeval niet meer zou kunnen werken, die waren gebaseerd op jaarcijfers die zouden zijn opgesteld door [bedrijf 11] .
[naam 1] , die in 2012 werkzaam was bij [bedrijf 11] , heeft verklaard dat de balans- en resultatenrekening 2011 van [bedrijf 4] niet is opgemaakt door [bedrijf 11] . Hij kan dat zien aan de stijl en het lettertype. [bedrijf 4] is geen klant geweest van [bedrijf 11] .
Verdachte was ten tijde van het ongeval betrokken bij de volgende bedrijven: [bedrijf 10] en [bedrijf 4] NV (hieronder valt ook de handelsnaam [bedrijf 15] ).
De politie heeft onderzoek gedaan naar de jaarcijfers van [bedrijf 4] door de originele cijfers op de usb-stick, aangeleverd door [getuige 1] , te vergelijken met de gebruikte jaarcijfers die zijn aangeleverd bij [bedrijf 9] voor de uitkering van de letselschade. Het blijkt dat de cijfers verschillen. Het grootste verschil is te zien bij het netto resultaat voor de belasting bij [bedrijf 4] . Het werkelijke netto resultaat is € 4.904,00 tegenover het voor de verzekeringsclaim gebruikte netto resultaat van € 43.309,00.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij werkzaam was voor verdachte bij het bedrijf [bedrijf 15] . Hij had een usb-stick met de officiële boekhouding en een bestand dat bedoeld was voor de belastingdienst. [getuige 1] moest van verdachte een boekhoudkantoor ( [bedrijf 11] ) uitzoeken en daar een briefhoofd van namaken als format voor de jaarcijfers. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte wel eens een ongeval heeft gehad en toen last van zijn nek had en dat hij daardoor veel minder op de zaak aanwezig was.
[getuige 2] heeft verklaard dat verdachte een ongeval heeft gehad in 2012 en haar heeft verteld dat hij de verzekering wel een poot zou uitdraaien. Hij leek nergens last van te hebben en had geen beperkingen. Hij wilde er veel geld uithalen. Verdachte vroeg [getuige 2] om rapportjes op te stellen hoe het ongeval was gebeurd en welke klachten hij had. [getuige 2] heeft verklaard dat zij van verdachte de opdracht kreeg de vervalste rapporten naar de verzekering te sturen.
Op de bankrekening van verdachte is te zien dat hij aan verzekeringsgeld meerdere bedragen heeft ontvangen, tot een bedrag van in totaal € 103.364,60. Bij deze overboekingen is steeds de tekst ‘ongeval 5 juni’ vermeld. Vervolgens is het geld weer doorgeboekt naar aan verdachte gelieerde bankrekeningen.
Conclusie
De rechtbank is, op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verdachte de (vervalste) jaarcijfers doelbewust heeft opgemaakt, dan wel heeft laten opmaken, om (de rechtsvoorganger van) [bedrijf 9] te misleiden en om ze daadwerkelijke daarvoor te gaan te gebruiken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verdachte door samen met anderen gebruik te maken van deze vervalste jaarcijfers – en aldus een valse voorstelling te geven van een goed lopende onderneming – [bedrijf 9] heeft bewogen tot het betalen van een (te hoge) schadevergoeding. Het oogmerk van verdachte kan niet anders zijn geweest dan wederrechtelijke bevoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zichzelf en anderen te bevoordelen nu het geld van de schadevergoeding werd weggesluisd naar aan verdachte gelieerde bankrekeningen dan wel naar anderen, zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag valt te herleiden.
De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 7 (het ongeval op 7 september 2016)
Inleiding
Op 7 september 2016 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan tussen verdachte en [naam 12] (hierna: [naam 12] ) naar aanleiding waarvan verdachte een schadeclaim heeft ingediend bij de verzekeringsmaatschappij van de veroorzaker van het ongeval: [bedrijf 2] .
Feiten en omstandigheden
Op 30 april 2019 is namens [bedrijf 14] NV (een onderdeel van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] )) aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte. [naam 12] heeft een schademelding gedaan van het ongeval en het volgende verklaard:
“Tegenpartij remde voor een vos. Verzekerde zag dit te laat en reed achterop de tegenpartij. Tegenpartij heeft last van hoofd- en spierpijn. Verzekerde is aansprakelijk.”
De materiële schade is vastgesteld op € 1.692,61 en uitbetaald aan verdachte. De letselschadeuitkeringen zijn op basis van de door verdachte verstrekte loon- en inkomensgegevens vastgesteld op € 177.500,00 en aan hem uitbetaald. Op 28 februari 2019 is [bedrijf 2] door de politie op de hoogte gesteld van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar verdachte, waaruit zou kunnen blijken dat verdachte mogelijk onjuiste, frauduleuze loon- en inkomensgegevens heeft verstrekt. Bovendien bestond het vermoeden dat [naam 12] opzettelijk behulpzaam is geweest om de verzekeringsfraude mogelijk te maken. [bedrijf 2] besluit daarop aangifte te doen.
De door [bedrijf 2] uitgekeerde bedragen komen voor het grootste gedeelte binnen op de privérekening van verdachte. In de omschrijving staat ‘schade [kenteken 1] ’. De auto, met het kenteken [kenteken 2] waarin [naam 12] reed, staat op naam van [naam 13] (hierna: [naam 13] ), de geadopteerde dochter van [naam 12] .
In het kader van het onderzoek zijn de telefoongesprekken van verdachte op het telefoonnummer + [telefoonnummer 1] opgenomen. Uit deze gesprekken blijkt dat verdachte en [naam 13] een relatie hebben gehad gedurende 6,5 jaar.Ook de telefoongesprekken van [naam 12] zijn opgenomen (+ [telefoonnummer 2] ). [naam 12] praat op 8 april 2019 met een medewerker van [bedrijf 2] en zegt dan dat hij de tegenpartij niet kende.
[naam 12] is op 5 juni 2019 als verdachte gehoord en verklaart halverwege het verhoor dat hij nu de waarheid gaat vertellen. Hij verklaart vervolgens dat het ongeval in scene is gezet op verzoek van verdachte. Verdachte wilde de verzekering oplichten om het schadebedrag op te strijken. Verdachte vertelde aan [naam 12] dat hij dat eerder met succes had gedaan. Verdachte heeft tegen [naam 12] gezegd dat hij zich moest houden aan het verhaal dat verdachte had bedacht.
[getuige 3] heeft op 15 mei 2019 verklaard dat hij betalingen heeft ontvangen van facturen van [bedrijf 19] aan [bedrijf 15] voor de uren die hij zogenaamd zou hebben gewerkt voor verdachte. Het geld daarvoor kreeg verdachte van de verzekering naar aanleiding van de letselschade.
Op 16 mei 2019 heeft [getuige 3] verklaard dat hij facturen namens [bedrijf 19] heeft ingediend bij verdachte voor uren die hij nooit heeft gewerkt. Hij heeft dat op verzoek van verdachte gedaan.Van de gefactureerde bedragen ontving [getuige 3] in werkelijkheid 20%. De rest behield verdachte.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte door een listige kunstgreep (het indienen van facturen voor niet verrichte werkzaamheden) en een samenweefsel van verdichtsels (het in scene zetten van een ongeval) [bedrijf 2] heeft bewogen tot het uitkeren van een schadevergoeding. Het oogmerk van verdachte kan niet anders zijn geweest dan wederrechtelijke bevoordeling.
De rechtbank acht het onder 7 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
Ten aanzien van het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek om in het geval van een bewezenverklaring [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] nogmaals als getuige te horen, omdat de eerder afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn, overweegt de rechtbank dat dit voorwaardelijke verzoek moet worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. De getuigen zijn (sommigen meermalen) gehoord door de politie en vervolgens door de rechter-commissaris. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar zouden zijn, zoals de verdediging heeft gesteld, nu zij op wezenlijke onderdelen worden ondersteund door feitelijkheden uit het dossier. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak de getuigen nogmaals te horen en wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsman af.