ECLI:NL:RBOVE:2025:2153

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
08.267890.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 1999 in Roemenië en woonachtig in Duitsland, reed op 21 mei 2024 met haar auto over de Jan Hooglandstraat in Olst. Tijdens het oversteken van een voetganger, mevrouw [slachtoffer], heeft de verdachte niet voldoende opgelet en niet afgeremd, waardoor zij de voetganger aanreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gedragen, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij de voetganger, waaronder een gebroken enkel en ribben. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een rijontzegging van zes maanden. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 24 maart 2025, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie en de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat het ongeval heeft geleid tot lichamelijk letsel van een ander.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.267890.24 (P)
Datum vonnis: 7 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats] (Roemenië),
wonende aan de [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij mevrouw [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt en meer subsidiair luidt de verdenking dat verdachte een voetganger op een voetgangersoversteekplaats (hierna ook: zebrapad) niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan een persoon is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
zij op of omstreeks 21 mei 2024 te Olst, gemeente Olst-Wijhe als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Jan Hooglandstraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het direct voor haar
gelegen weggedeelte van die weg (de Jan Hooglandstraat) en/of naar het verkeer op de direct voor haar gelegen voetgangersoversteekplaats en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was voormeld voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij genoemde weg en/of voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en/of te remmen, een op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een op die
voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, ten gevolge waarvan die voetganger ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 mei 2024 te Olst, gemeente Olst-Wijhe als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Jan Hooglandstraat,
- niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het direct voor haar
gelegen weggedeelte van die weg (de Jan Hooglandstraat) en/of naar het verkeer op de direct voor haar gelegen voetgangersoversteekplaats en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was voormeld voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij genoemde weg en/of voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en/of te remmen, een op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een op die
voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, ten gevolge waarvan die voetganger ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 mei 2024 te Olst, gemeente Olst-Wijhe als bestuurder
van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Jan Hooglandstraat, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is volgens haar sprake van aanmerkelijke schuld. Het lichamelijk letsel van [slachtoffer] kan volgens de officier van justitie gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feiten en omstandigheden
Op 21 mei 2024 vond een verkeersongeval plaats op de Jan Hooglandstraat in Olst. Verdachte reed met haar personenauto over de Jan Hooglandstraat. [slachtoffer] wilde oversteken en liep op de voetgangersoversteekplaats ter hoogte van huisnummer [nummer]. Verdachte heeft niet afgeremd voor het zebrapad en kwam met haar auto in aanrijding met [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] eerst op de motorkap van de auto terecht kwam en vervolgens op de grond belandde. [slachtoffer] liep hierdoor lichamelijk letsel op.
Verdachte wordt verweten dat zij schuldig is aan het veroorzaken van dit verkeersongeval. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en zo ja, in welke mate.
Schuld
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid danwel onachtzaamheid van verdachte. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft onder meer het volgende ter zitting verklaard. Verdachte reed vier jaar lang nagenoeg elke werkdag over de Jan Hooglandstraat in Olst omdat dit op haar woon-werkroute ligt. Ze kende de situatie om die reden goed en wist dat daar een zebrapad aanwezig was. Verdachte zag [slachtoffer] pas toen zij al ter hoogte van het zebrapad was. Ze heeft de voetganger op de stoep aan de andere kant van de weg helemaal niet gezien. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij niet op de stoep lette. Verdachte heeft niet afgeremd voor het zebrapad en kwam in aanrijding met [slachtoffer] die op het zebrapad liep.
Bij het naderen van een zebrapad wordt extra aandacht gevraagd van een automobilist en een automobilist moet zijn snelheid zodanig aanpassen dat hij tijdig kan stoppen. Verdachte heeft echter niet tijdig geremd, noch haar auto gestopt voor de op het zebrapad overstekende [slachtoffer]. De situatie ter plaatse was overzichtelijk. Verdachte had goed zicht op het zebrapad voor haar. Bovendien was verdachte goed bekend met de weg en wist zij dat daar een zebrapad was. Verdachte heeft echter onvoldoende gekeken naar de weg en het zebrapad voor haar. Dat blijkt uit haar verklaring dat zij, voorafgaand aan de aanrijding, de voetgangers aan beide kanten van de weg op de stoep bij het zebrapad niet heeft gezien. Van een enkel moment van onoplettendheid was dan ook geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven combinatie van gedragingen en omstandigheden tot de conclusie leiden dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gedragen in het verkeer. Het verkeersongeval is aan de schuld van verdachte te wijten in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Letsel
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het letsel van [slachtoffer] bestond uit een ontwrichte, gebroken enkel, een gebroken rib, een gekneusde elleboog en een vleeswond aan het hoofd en een heup. [slachtoffer] is aan haar enkel geopereerd, waarbij deze is vastgezet. Zij heeft in ieder geval ruim een maand in een revalidatiecentrum moeten verblijven om te revalideren, omdat zij niet zelfstandig kon lopen. Bovendien heeft zij langdurig fysiotherapie gevolgd voor haar pols en enkel. Ten tijde van het schrijven van de schriftelijke slachtofferverklaring eind januari 2025 had zij nog steeds veel pijnklachten en een stijve enkel, waardoor zij ook minder snel kon lopen.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat het letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen en het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 mei 2024 te Olst, gemeente Olst-Wijhe als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Jan Hooglandstraat,
aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en is blijven kijken naar het direct voor haar
gelegen weggedeelte van die weg (de Jan Hooglandstraat) en naar het verkeer op de direct voor haar gelegen voetgangersoversteekplaats en
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte, in staat was voormeld voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij genoemde weg en voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en
- in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en te remmen, een op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger niet voor heeft laten gaan en
- vervolgens in aanrijding is gekomen met een zich op die
voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger, ten gevolge waarvan die voetganger ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt dat aan haar schuld is te wijten. Verdachte heeft onvoldoende opgelet toen [slachtoffer] het zebrapad overstak, waardoor ze haar heeft aangereden. [slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat zij nog steeds veel boosheid en verdriet ervaart. Ze is angstig om naar haar werk te lopen, omdat het ongeval op die route plaatsvond. Door pijn en stijfheid wandelt ze minder in haar vrije tijd, terwijl dit haar altijd rust gaf. Ook kan ze niet meer mee op de jaarlijkse wandelvakantie.
Verdachte is schuldig bevonden aan een verkeersongeluk. Dat betekent dat verdachte dit ongeluk niet met opzet heeft veroorzaakt of dit zo heeft gewild. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat ze spijt heeft van wat er gebeurd is en dat zij hoopt dat het binnenkort beter gaat met [slachtoffer]. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] boos en teleurgesteld is dat verdachte geen contact met haar heeft opgenomen. De rechtbank neemt dit alles mee bij de beoordeling.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 7 februari 2025 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij haar rijbewijs gebruikt voor haar werk. In het geval haar een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, kan zij met haar partner meerijden die bij dezelfde werkgever werkt.
Strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan als uitgangspunt het door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel. Het uitgangspunt betreft een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen strafverlichtende of strafverzwarende omstandigheden die tot een andere straf zouden moeten leiden.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024232324. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] van 25 juni 2024, pagina 16, voor zover inhoudende:
Ik kwam aan lopen vanaf de stoep. Ik keek eerst naar rechts, naar links en dan weer naar rechts. Ik wilde hierna het zebrapad oversteken, ineens lag ik op de grond. Toen ik naar rechts en links keek heb ik de auto van veraf gezien. Ik had gelijk veel pijn. Ik had mijn pols en mijn enkel gebroken. Ik had op mijn hoofd en heup een vleeswond.
Opmerking moeder: [slachtoffer] ligt nu nog in het revalidatiecentrum en zal hier voorlopig nog blijven, tot ze zelfstandig weer een beetje kan lopen. Het is onbekend hoe lang dat gaat duren.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 21 mei 2024, pagina 19, voor zover inhoudende:
Op 21 mei 2024 was ik op de Jan Hooglandstraat in Olst ter hoogte van nummer [nummer]. Ik stond voor het zebrapad aldaar te wachten tot ik kon oversteken. Het slachtoffer stond aan de andere kant van het zebrapad te wachten. Ik zag dat het slachtoffer wilde oversteken mijn richting op. Ik zag dat het slachtoffer het zebrapad opliep. Ik zag dat er vanuit de kant van het dorp Olst een auto aan kwam rijden. Ik zag dat de auto niet afremde voor het zebrapad en het slachtoffer op het zebrapad aanreed. Ik zag dat het slachtoffer op de motorkap van de auto terecht kwam en vervolgens op de grond belandde.
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5, Sv, te weten een brief van 21 mei 2024 van de Spoedeisende Hulp aan drs. H.E. Schulz-van Beek, de huisarts, over het letsel van [slachtoffer], pagina 14;
Betreft Mevr. [slachtoffer] ([geboortedatum 2]-1969)
Bovengenoemde patiënte zagen wij op 21 mei 2025 op de Spoedeisende Hulp.
Conclusie
Status na hoogenergetisch trauma, persoon vs. auto, met de volgende letsels
1. Enkel luxatiefractuur links
2. Distale radiusfractuur met acceptabele stand
3. Confusie elleboog links
4. Fractuur derde rib links
Beleid
1. Repositie enkelluxatie. X-controle: luxatie naar dorsaal opgeheven, wel nog lateralisatie in
enkelvork. Deze voor nu geaccepteerd. Morgen verder beleid. Operatie indicatie?
2. Dorsale spalk rechter pols. Controle foto 1week.
3. Expectatief
4. Expectatief
4. het proces-verbaal aanvullend verhoor verdachte van 24 mei 2024, pagina 27, voor zover inhoudende:
Ik heb niemand gezien bij het zebrapad voor het ongeluk. Ik lette niet op de stoep.
5. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 maart 2024, voor zover inhoudende:
Ik was bekend met de route. Ik ken de situatie daar goed. Ik reed daar al vier jaar lang elke dag voor mijn werk. Ik wist dat daar een zebrapad lag. Ik heb niet genoeg opgelet. Ik zag de mevrouw pas toen zij van de stoep afstapte de oversteekplaats op. Toen reed ik al over de oversteekplaats. Toen ik reageerde, was het al te laat. Ik heb de persoon op de stoep aan de andere kant van het zebrapad ook niet gezien.