ECLI:NL:RBOVE:2025:2178

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11407754 \ CV EXPL 24-4113
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens gezag van gewijsde in huurgeschil over all-in prijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de huur van een chalet. [eiser] huurt sinds 2015 een chalet van [gedaagde] en heeft in een eerdere procedure bij de kantonrechter gevorderd dat [gedaagde] een bedrag van € 1.500,00 aan hem terugbetaalt wegens onverschuldigde betaling van servicekosten. De kantonrechter heeft deze vordering in een vonnis van 9 april 2024 afgewezen, omdat er sprake was van een all-in prijs in de huurovereenkomst. In de huidige procedure heeft [eiser] opnieuw gevorderd dat [gedaagde] hem dit bedrag terugbetaalt, maar [gedaagde] heeft aangevoerd dat de zaak al eerder is beslist en dat er gezag van gewijsde rust op het eerdere vonnis.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van 9 april 2024, waardoor dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechter heeft geoordeeld dat de eerdere beslissing bindend is en dat [eiser] zich niet opnieuw kan beroepen op de all-in prijs. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De proceskosten zijn begroot op € 813,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.

De uitspraak benadrukt het belang van gezag van gewijsde in civiele procedures en bevestigt dat eerdere rechterlijke uitspraken bindend zijn voor de betrokken partijen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11407754 \ CV EXPL 24-4113
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.T. van Dalen,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. de Boer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 november 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar deze zaak over gaat

De vaststaande feiten
2.1.
[eiser] huurt sinds 2015 een chalet op een camping van [gedaagde] . Bij aanvang van de huur hebben partijen afgesproken dat [eiser] € 300,00 per maand aan huur zou betalen, te vermeerderen met de kosten voor stroom, gas en water, waarvoor een voorschot van € 50,00 per maand werd overeengekomen. In de huurovereenkomst is de huurprijs bepaald op het totaalbedrag van € 350,00 per maand. Daarna is deze huurprijs af en toe in overleg verhoogd.
2.2.
In 2023 is er tussen partijen een geschil ontstaan. Dat geschil ging onder andere over de vraag of [eiser] te veel servicekosten aan [gedaagde] zou hebben betaald. In 2023 is [eiser] met het oog op (onder andere) dat geschilpunt een procedure bij de kantonrechter gestart. [eiser] heeft in die procedure onder andere gevorderd om [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 1.500,00 aan [eiser] (terug) te betalen op grond van onverschuldigde betaling. Daartoe voerde [eiser] aan dat [gedaagde] hem nota’s had gestuurd voor extra kosten voor de levering van gas, water en stroom. Er was volgens [eiser] echter sprake van een all-in prijs, zodat [gedaagde] niet apart servicekosten in rekening mocht brengen zonder dat er eerst een splitsing tussen de kale huur en het voorschot servicekosten heeft plaatsgevonden.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vordering van [eiser] bij vonnis van 9 april 2024 afgewezen.
Wat wil [eiser] ?
2.4.
[eiser] vindt dat, nu er sprake is van een all-in prijs voor de huur van het chalet, [gedaagde] hem geen bedragen voor de gas, elektra en water in rekening had mogen brengen. De bedragen die [eiser] op die grond aan [gedaagde] heeft voldaan, heeft hij dus onverschuldigd betaald, aldus [eiser] . [eiser] vordert daarom dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om een bedrag van € 9.650,17 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.5.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft de kantonrechter in het vonnis van 9 april 2024 al beslist over dit geschilpunt. [gedaagde] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tegen het vonnis van de kantonrechter van 9 april 2024 geen hoger beroep is ingesteld. Daarmee is het vonnis in kracht van gewijsde gegaan en hebben zowel de overwegingen en de beslissingen in dat vonnis van de kantonrechter tussen partijen gezag van gewijsde (bindende kracht) gekregen. Nu [gedaagde] in deze procedure heeft aangevoerd dat er al over deze zaak is beslist, zal de kantonrechter beoordelen wat het gezag van gewijsde van de beslissingen in het vonnis van de kantonrechter van 9 april 2024 betekent voor de onderhavige vorderingen van [eiser] .
3.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 april 2024 het volgende overwogen:
“5.7. De kantonrechter stelt vast dat het huurcontract een all-in prijs als bedoeld in artikel 7:258 lid 1 BW bevat. Dit artikellid bepaalt dat, indien de huurovereenkomst meer omvat dan het enkele gebruik van de woonruimte en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de prijs en niet die van de huurprijs is vastgesteld, de huurder aan de verhuurder een voorstel kan doen tot vaststelling van de huurprijs en het voorschot van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten. Dit voorstel moet ten minste twee maanden voor de voorgestelde ingangsdatum schriftelijk aan de verhuurder worden gedaan en de in lid 2 genoemde gegevens bevatten. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dit heeft gedaan. Uit de door [gedaagde] overgelegde eindafrekeningen 2015 t/m 2023 volgt echter dat [gedaagde] de prijs vanaf het begin (als het gaat om het door [eiser] gehuurde chalet/jaarplaats H1) heeft gesplitst in de huurprijs, de internetkosten en de verbruikskosten (elektra, water en propaangas) en dat [eiser] deze afrekeningen tot op heden zonder protest heeft behouden en betaald. Onder deze omstandigheden kan [eiser] zich er niet op beroepen dat hij slechts de all-in prijs is verschuldigd, zoals partijen die in het huurcontract zijn overeengekomen. Daarbij komt dat [eiser] niet heeft toegelicht op welke wijze het beweerdelijk teveel betaalde bedrag van € 1.500,00 aan servicekosten tot stand is gekomen. Dat volgens [eiser] sprake zou zijn van een abstracte schadeberekening als bedoeld in artikel 6:97 BW, is daarvoor onvoldoende. Hieruit volgt dat de gevorderde betaling van het bedrag van € 1.500,00 moet worden afgewezen.”
3.3.
[eiser] heeft in deze procedure aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de kantonrechter in het vonnis van 9 april 2024 heeft beslist dat er sprake is van een all-in prijs. Dat heeft volgens [eiser] tot gevolg dat [gedaagde] ten tijde van de huurovereenkomst niet gerechtigd was om naast de all-in prijs nog andere kosten aan [eiser] in rekening te brengen. Alle (service)kosten worden immers geacht deel uit te maken van die all-in prijs. Nu [eiser] de door [gedaagde] in rekening gebrachte (service)kosten wel heeft voldaan, heeft [eiser] die onverschuldigd betaald en moet [gedaagde] de betaalde bedragen terugbetalen. Hij heeft het bedrag aan teveel betaalde kosten dat hij vordert in deze procedure beter onderbouwd dan in de vorige procedure, aldus [eiser] .
3.4.
De kantonrechter overweegt dat hier feitelijk dezelfde vraag voorligt als in de eerdere procedure bij de kantonrechter waarin op 9 april 2024 vonnis is gewezen. [eiser] heeft zijn vordering tot terugbetaling van teveel betaalde servicekosten namelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat de huurprijs een all-in prijs is en dat [gedaagde] daarom geen extra bedrag aan servicekosten in rekening mag brengen. Dat is echter precies het geschilpunt waarover de kantonrechter in het vonnis van 9 april 2024 al heeft geoordeeld en waarop de kantonrechter juist heeft beslist dat [eiser] geen beroep kan doen op de afspraak in de huurovereenkomst dat hij een all-in prijs is verschuldigd. Dat betekent voor de onderhavige zaak dat dat oordeel tussen partijen bindend vaststaat. Met andere woorden: die beslissing heeft tussen partijen gezag van gewijsde en kan, ter voorkoming van tegenstrijdige rechterlijke beslissingen, niet worden aangetast. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] ten aanzien van de betaalde servicekosten daarom niet (opnieuw) inhoudelijk beoordelen. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
3.5.
[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld om de proceskosten van [gedaagde] te betalen. Deze worden begroot op
salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
nakosten
€ 135,00
totaal € 813,00
3.6.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna te bepalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 813,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.(SB)