ECLI:NL:RBOVE:2025:220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/08/326262 / KG ZA 24-265
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over parate executie van onroerende zaken en misbruik van recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 16 januari 2025, hebben partijen een geschil over de parate executie van onroerende zaken van eiser, [eiser] B.V. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van recht aan de zijde van gedaagde, [gedaagde] B.V., als executant. Eiser had gevorderd dat de executieveiling van de panden gestaakt of geschorst zou worden, maar deze vordering is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser vanaf medio 2023 zijn (rente)verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet is nagekomen, en dat de titel van de executie niet in geschil is. Eiser had geen redelijk voorstel voor een spoedige verkoop van de panden gedaan, wat de voorzieningenrechter als onvoldoende heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat gedaagde een redelijk belang heeft bij de parate executie en dat er geen grond is voor het aannemen van misbruik van recht. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/326262 / KG ZA 24-265
Vonnis in kort geding van 16 januari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.M. van der Marel,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. B.A.J. van Lammeren.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben een geschil in verband met de parate executie van een aantal panden van [eiser] (artikel 438 Rv). De voorzieningenrechter oordeelt dat van misbruik van recht aan de zijde van [gedaagde] als executant geen sprake is. De vordering van [eiser] tot staking dan wel schorsing van de executie(veiling) zal daarom worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 december 2024 met 3 producties;
- de nagezonden producties 4 t/m 7 van [eiser];
- de conclusie van antwoord met 11 producties;
- de mondelinge behandeling van 8 januari 2025, ter gelegenheid waarvan [eiser] een e-mail van E. Bonte ([bedrijf 2] te Deventer) van 8 januari 2025 en [gedaagde] spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] houdt zich onder meer bezig met projectontwikkeling. De heer
[naam 1] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van [eiser].
3.2.
[gedaagde] houdt zich onder meer bezig met het verkrijgen, vervreemden, beheren en exploiteren van onroerende zaken. De heer [naam 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde].
3.3.
Op 29 juni 2022 hebben (Van [naam 1] in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijf 1] B.V. die op haar beurt heeft gehandeld als enig bestuurder van) [eiser] en [naam 2] een particuliere geldlening met hypotheekstelling gesloten uit hoofde waarvan [naam 2] aan [eiser] een bedrag van € 2.250.000,00 heeft geleend tegen een rentepercentage van 0,75 per maand, achteraf te voldoen in maandelijkse termijnen op de eerste van iedere (daaropvolgende) maand, voor het eerst 31 juli 2022, over het alsdan verstreken tijdvak. Tot zekerheid van verhaal heeft [eiser] ten gunste van [naam 2] een recht van eerste hypotheek verstrekt op, onder meer, de panden [adres], zijnde twee bedrijfspanden en vier appartementen (hierna: de Objecten). [naam 2] heeft zijn vorderingen op [eiser] uit de hiervoor bedoelde geldleningsovereenkomst middels cessie overgedragen aan [gedaagde].
3.4.
Vanaf medio 2023 heeft [eiser] geen rentebetalingen meer gedaan, waarna [gedaagde] bij brief van 5 februari 2024 de hoofdsom inclusief rente en kosten heeft opgeëist. Omdat [eiser] hieraan niet heeft voldaan, is [gedaagde] tot uitwinning van de aan haar verstrekte hypotheekrechten overgegaan. Daarbij heeft [gedaagde] aangegeven – zie haar
e-mail van 14 februari 2024 – dat dit traject van openbare verkoop onverlet laat dat de Objecten onderhands kunnen worden verkocht.
3.5.
Op 17 mei 2024 heeft (de notaris van) [gedaagde] aan [eiser] de openbare verkoop van de bedrijfspanden aan de [adres] op 4 juli 2024 aangezegd.
3.6.
Medio 2024 hebben partijen gesproken over een onderhandse verkoop van de Objecten aan [gedaagde]. Vanwege deze onderhandelingen heeft [gedaagde] de openbare verkoop van de in 3.5 bedoelde bedrijfspanden 'on hold' gezet. Vervolgens is tussen partijen een discussie ontstaan of zij met betrekking tot de Objecten een (rechtsgeldige) koopovereenkomst hebben gesloten. Bij brief van 17 oktober 2024 heeft [gedaagde] de door [eiser] betwiste koopovereenkomst ontbonden, waarna (de notaris van) [gedaagde] op 18 november 2024 [eiser] de openbare verkoop van de Objecten op 27 januari 2025 heeft aangezegd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [gedaagde] zal bevelen de executieveiling van de Objecten te staken en gestaakt te houden, althans te schorsen voor de duur van één jaar, althans voor een termijn in goede justitie te bepalen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.500.000,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, wanneer [gedaagde] met voldoening aan het bevel in gebreke blijft; en
(II) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Aan haar vordering legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] als hypotheekhouder door het uitwinnen van het hypotheekrecht misbruik van recht maakt, omdat zij geen redelijk in rechte te respecteren belang (meer) heeft bij de parate executie. Volgens [eiser] zal de verkoopopbrengst van een executieveiling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid lager zijn dan een verkoop met gebruikmaking van de diensten van een makelaar. Ook de belangen van [eiser] zullen door de executie worden geschaad. [eiser] wijst erop dat zij al op 16 november 2024 de opdracht tot verkoop van de Objecten heeft verstrekt aan [bedrijf 2], dat inmiddels foto’s en plattegronden van alle appartementen zijn gemaakt en dat de advertenties op de kortst mogelijke termijn openbaar zullen worden gemaakt. Daarnaast zullen binnenkort werkzaamheden beginnen om een deel van de appartementen van een eigen ingang te voorzien. Zonder eigen ingang brengen de appartementen minder op, aldus [eiser].
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
Het spoedeisend belang is bij een executiegeschil als dit een gegeven. [eiser] is dus ontvankelijk in haar vordering.
5.2.
Vast staat dat [eiser] vanaf medio 2023 haar (rente)verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst tegenover [gedaagde] niet is nagekomen. Voorts is tussen partijen de juistheid van de titel van de executie niet in geschil, zodat de voorzieningenrechter daarvan zal uitgaan.
5.3.
In een executiegeschil waarin het recht van parate executie als bedoeld in artikel 3:268 lid 1 BW ter discussie staat, kan staking van de tenuitvoerlegging worden bevolen, indien niet aan de vereisten voor het uitoefenen van het recht van parate executie is voldaan of indien wordt geoordeeld dat [gedaagde] misbruik van recht maakt. Van dat laatste kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn, bijvoorbeeld als [gedaagde] geen redelijk te respecteren belang heeft bij de parate executie. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. Daartoe is het volgende redengevend.
5.4.
Het moge zo zijn dat bij een verkoop anders dan door middel van een executieveiling een hogere opbrengst te verwachten is, dat staat er niet aan in de weg , zoals [gedaagde] terecht aanvoert, dat openbare verkoop onder omstandigheden mogelijk moet blijven. In bijzondere gevallen moet echter aan andere dan openbare verkoop door middel van veiling voorrang krijgen. Zoals reeds overwogen is dat hier niet het geval. In februari 2024 kondigde [gedaagde] aan dat zij over zou gaan tot uitwinning van haar zekerheidsrecht. Zij gaf [eiser] echter, zo heeft [gedaagde] onbetwist naar voren gebracht, de mogelijkheid om de Objecten onderhands te verkopen. Dit heeft echter niet tot verkoop daarvan geleid. In mei 2024 heeft [gedaagde], zo staat tussen partijen vast, aan [eiser] een voorstel gedaan om de Objecten zelf over te nemen. Dat heeft evenmin tot verkoop geleid. Daarna heeft [gedaagde] aangekondigd de weg van de executie weer te gaan bewandelen. Gelet daarop, onder meer op het geschetste tijdsverloop, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] op dit moment in ieder geval een concreet redelijk voorstel voor een spoedige verkoop van de Objecten had moeten doen aan [gedaagde] om voldoende tegemoet te komen aan de belangen van die laatste. Daarvan is geen sprake als het gaat om de onderhandse biedingen van in totaal € 250.000,00 die de heer [naam 3] voor de Objecten heeft gedaan. [eiser] wijst erop dat het aan [gedaagde] ligt dat [bedrijf 2] niet tot verkoop van de Objecten kan overgaan. Daartoe verwijst [eiser] naar de e-mail van [bedrijf 2] van 8 januari 2025 waarin is aangegeven dat de makelaar pas in actie kan komen als [gedaagde] als de financier van [eiser] hiervoor akkoord geeft en dat [gedaagde] dat nog niet (definitief) heeft gedaan. Dat maakt het voorgaande niet anders. In de eerste plaats heeft [gedaagde] in oktober 2024 opnieuw de keuze voor parate executie gemaakt waartoe zij bevoegd was. Los daarvan heeft [eiser] ook geen (ander) voorstel voor de verkoop van de Objecten gedaan. De stelling van [eiser] over het aanbrengen van een eigen ingang van de appartementen heeft [gedaagde] betwist door naar voren te brengen dat [eiser] nooit eerder de behoefte gevoeld heeft die aanpassingen te realiseren, hoewel zij de Objecten als beleggingsobjecten beschouwt en bovendien zegt de appartementen nu te koop aan te bieden, zonder dat die aanpassingen uitgevoerd zijn. Hierop heeft [eiser] niet meer gereageerd, zodat haar argument weinig gewicht in de schaal kan leggen. In het hiervoor beschreven tijdsverloop vindt de voorzieningenrechter ook grond om geen uitstel te verlenen door de veiling voor een bepaalde tijd te schorsen.
5.5.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat zich niet voordoet de situatie waarin [gedaagde] geen redelijk te respecteren belang heeft bij de parate executie. Van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW aan de zijde van [gedaagde] is niet gebleken. De voorzieningenrechter zal het gevraagde bevel dan ook afwijzen.
Proceskosten
5.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2025. (PS)