ECLI:NL:RBOVE:2025:2238

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11302417 \ CV EXPL 24-3293
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en verjaring in consumentenkoop

In deze zaak vordert Coeo Securitisation Limited betaling van een factuur van € 763,86 van gedaagde, die een bestelling bij Zalando zou hebben geplaatst. Gedaagde betwist de overeenkomst en stelt dat de vordering is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen, ondanks dat de naam op de factuur niet overeenkomt met die van gedaagde. De kantonrechter concludeert dat Coeo voldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde de bestelling heeft ontvangen. Gedaagde doet een beroep op verjaring, maar de kantonrechter stelt vast dat Coeo de verjaring heeft gestuit door middel van brieven. Echter, de laatste stuitingshandeling was niet effectief omdat gedaagde op dat moment niet meer op het adres woonachtig was waar de brieven naartoe waren gestuurd. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van Coeo is verjaard en wijst de vorderingen af. Coeo wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11302417 \ CV EXPL 24-3293
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
COEO SECURITISATION LIMITED,
te Dublin (Ierland),
eisende partij,
hierna te noemen: Coeo,
gemachtigde: Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.J. Bijl.

1.De zaak in het kort

1.1.
In het kort gaat het geschil over de vraag of er sprake is van een overeenkomst tussen partijen. Indien dit het geval is verschillen partijen van mening over de vraag of de vordering tot betaling verjaard is en of er al dan niet rechtsgeldige stuitingshandelingen zijn verricht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Het geschil

3.1.
Coeo vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 763,86, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Coeo legt aan haar vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft een bestelling geplaats bij Zalando voor een bedrag van € 595,49. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald. Zalando heeft haar vordering middels cessie overgedragen aan Coeo. Coeo vordert betaling van de factuur met nevenvorderingen.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering van Coeo betwist en voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Coeo, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Coeo, met veroordeling van Coeo in de kosten van deze procedure. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de bestelling niet heeft geplaatst en dat er daardoor geen overeenkomst tot stand is gekomen. Daarnaast stelt zij dat de vordering van Coeo verjaard is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is sprake van een overeenkomst tussen partijen? Ja.
4.1.
Coeo stelt dat tussen Zalando en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] voert aan dat zij de artikelen nooit heeft besteld en ook nooit heeft ontvangen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3.
Uit de overgelegde factuur (productie 4 van de dagvaarding) blijkt dat er gegevens van [gedaagde] aan de bestelling zijn gekoppeld. Hoewel de naam op de factuur, [naam] , niet met die de naam van [gedaagde] overeenkomt, kloppen de overige gegevens wel. [gedaagde] houdt zelfs de mogelijkheid open dat haar, inmiddels overleden, partner de bestelling destijds heeft geplaatst maar zij kan dit niet bevestigen. Het opgegeven afleveradres ( [adres 1] ) en de geboortedatum ( [geboortedatum] ) komen overeen met de gegevens van [gedaagde] uit de basisregistratie Personen. Daarnaast heeft [gedaagde] bevestigd dat zij op het moment van de bestelling (31 januari 2021) woonachtig was op voorgenoemd adres. Ook is door [gedaagde] niet betwist dat het voor de bestelling gebruikte emailadres ( [e-mailadres] ) van haar is.
4.4.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat Coeo voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] de betreffende producten heeft ontvangen.
4.5.
Omdat [gedaagde] aanvoert dat zij de bestelling niet heeft ontvangen en dat zij daarom niet hoeft te betalen, zou zij op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv hier de bewijslast van dragen. In dit geval geldt daar echter een uitzondering op. Op grond van artikel 7:11 BW gaat bij bezorging van zaken het risico op de consument over op het moment dat de consument de zaak heeft ontvangen. Met ‘ontvangen’ wordt bedoeld dat de consument daadwerkelijk de zaak in handen heeft gekregen. De verkoper is dus verantwoordelijk voor het pakket tot de feitelijke aflevering aan de consument. Op Coeo rust daarom de bewijslast dat [gedaagde] de bestelling heeft ontvangen. Coeo heeft in dit kader een afleverbewijs overgelegd, waaruit volgens de kantonrechter voldoende blijkt dat zij de bestelling aan [gedaagde] heeft afgeleverd en dat [gedaagde] de bestelling heeft ontvangen.
Succesvol beroep op verjaring
4.6.
[gedaagde] doet een beroep op verjaring als bedoeld in artikel 7:28 BW. In dit artikel is bepaald dat de vordering tot betaling bij een consumentenkoop na twee jaar verjaart. Tussen het moment dat zij de bestelling zou hebben geplaatst en de dagvaarding ligt volgens haar ruim drie en een half jaar. Daarnaast stelt [gedaagde] dat zij voorafgaand aan het moment van dagvaarden op 26 augustus 2024 geen correspondentie heeft ontvangen van Zalando en/of Coeo.
4.7.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Uit artikel 3:316 BW volgt dat verjaring in sommige gevallen voorkomen kan worden. De schuldeiser moet in dat geval actie ondernemen, bijvoorbeeld door het versturen van een schriftelijke aanmaning. Coeo stelt dat zij de verjaring heeft gestuit middels brieven van 9 april 2021, 3 mei 2021, 7 juni 2021, 14 juli 2021 en 7 oktober 2021. Deze brieven zijn per post verstuurd naar het voormalig woonadres van [gedaagde] . Verder heeft de gemachtigde van Coeo [gedaagde] per post aangeschreven op 3 mei 2023 en 27 februari 2024. Tevens is de brief van 27 februari 2024 per e-mail aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft betwist dat zij de brieven heeft ontvangen.
4.8.
Een aanmaning of stuiting dient, om werking te hebben, de debiteur te hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Als uitgangspunt geldt dat een aanmaning of stuiting de geadresseerde heeft bereikt indien de aanmaning of stuiting door de geadresseerde is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Coeo voldoende aangetoond dat [gedaagde] de brieven tot en met 7 oktober 2021 op haar voormalig adres heeft ontvangen. [gedaagde] heeft erkend dat zij tot september 2022 op dit adres heeft gewoond en dit blijkt ook uit de Basisregistratie personen. Daarnaast heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij de brieven niet op dit adres kon ontvangen. Dit betekent dat Coeo de verjaring voor het laatst heeft gestuit op 7 oktober 2021. De brief van Coeo van 3 mei 2023 heeft er niet voor gezorgd dat de verjaring is gestuit. De kantonrechter stelt namelijk vast dat [gedaagde] op 3 mei 2023 niet meer aan de [adres 1] woonde maar aan de [adres 2] . Van de brief van 3 mei 2023 kan dus niet worden vastgesteld dat [gedaagde] deze heeft ontvangen. Coeo stelt dat zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] op het voormalige adres kon worden bereikt omdat Coeo zelf dit adres heeft gebruikt bij haar bestelling en geen nieuw adres heeft doorgegeven. Daarnaast voert Coeo aan dat haar gemachtigde in het kader van het uitbrengen van de dagvaarding voor het eerst uitgekomen is bij het nieuwe adres van [gedaagde] . Volgens Coeo was zij toen pas gerechtigd om het bevolkingsregister te raadplegen en kon het adres niet eerder gecontroleerd worden.
4.10.
[gedaagde] was op basis van de overeenkomst of de algemene voorwaarden niet verplicht om een adreswijziging door te geven. Coeo heeft de aanmaningsbrief van 3 mei 2023 zonder enig adressenonderzoek naar het voormalig adres van [gedaagde] gestuurd. Coeo heeft niet aangetoond dat er, afgezien van het uitbrengen van de dagvaarding, geen andere mogelijkheden waren om het adres van [gedaagde] te controleren. De gevolgen van de (kennelijke) keuze om het poststuk bijvoorbeeld niet aangetekend te versturen en de e-mail pas 24 februari 2024 te sturen, dienen voor rekening en risico van Coeo te komen. Dit geldt te meer, nu het al dan niet ontvangen door [gedaagde] van een aanmaning van belang was voor het stuiten van de verjaring van de vordering. De kantonrechter oordeelt daarom dat de gestelde stuitingshandeling van 3 mei 2023 na de laatste rechtsgeldige stuiting van 7 oktober 2021 [gedaagde] niet heeft bereikt. De verjaringstermijn van twee jaar is daarna dus niet nogmaals gestuit. Dit betekent dat de vordering van Coeo is verjaard op 7 oktober 2023. Nu deze datum op het moment van de mail van 24 februari 2024, de 14-dagen brief van 19 juni 2024, de laatste aanmaning van 5 juli 2024 en de dag van dagvaarden (26 augustus 2024) al was verstreken, leidt dat tot de slotconclusie dat de vordering van Coeo moet worden afgewezen.
Ambtshalve toetsen
4.11.
Aangezien de kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering is verjaard, bestaat er geen noodzaak om te toetsen of aan alle essentiële informatieplichten is voldaan.
Proceskosten
4.12.
Coeo is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Het salaris van de gemachtigde is afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
337,50.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Coeo af,
5.2.
veroordeelt Coeo in de proceskosten van € 337,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Coeo niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.