ECLI:NL:RBOVE:2025:2258

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
08.020415.24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en tbs voor poging tot zware mishandeling, bedreiging, vernieling en belaging

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vernieling en belaging. De zaak kwam voort uit een incident op 17 januari 2024, waarbij de verdachte zijn ex-vrouw bedreigde en met een hamer de voordeur van haar woning vernielde. Tijdens de zitting op 28 maart 2025 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en aangiften van de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, samen met een tbs-maatregel met dwangverpleging, gezien de psychische toestand van de verdachte en het risico op recidive. De benadeelde partij, de ex-vrouw van de verdachte, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de veiligheid van de samenleving een dwingende reden was voor de opgelegde maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.020415.24 (P)
Datum vonnis: 11 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Stam, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij door Slachtofferhulp Nederland is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 23 juli 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:op 17 januari 2024 in Nijverdal heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) te doden;
feit 1, subsidiair:op 17 januari 2024 in Nijverdal heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:in de periode van 15 januari 2024 tot en met 17 januari 2024 in Nijverdal [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 3:op 17 januari 2024 in Nijverdal (ruiten van) deuren heeft vernield;
feit 4:in de periode van 1 januari 2022 tot en met 17 januari 2024 in Nijverdal [slachtoffer] heeft belaagd;
feit 5:op 17 januari 2024 in Nijverdal een mes bij zich heeft gedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met dat opzet - zakelijk weergegeven -
- die [slachtoffer] te bellen en/of die [slachtoffer] (daarbij) te zeggen dat hij die [slachtoffer]
en/of de kinderen kapot en/of dood zal maken en/of
- zich (vervolgens) met een hamer en/of een mes, althans met
soortgelijke zware en/of scherpe en/of puntige voorwerpen, naar de
woning van die [slachtoffer] heeft begeven en/of
- zich (vervolgens) met voornoemde hamer, althans met geweld de
toegang tot die woning heeft verschaft en/of
- met voornoemde hamer de deur van de badkamer kapot heeft geslagen
en/of heeft ingeslagen (alwaar die [slachtoffer] en/of haar kind zich hadden
verschanst) en/of
(terwijl) genoemde [slachtoffer] op korte afstand achter de badkamerdeur
stond en verdachte die [slachtoffer] met voornoemde hamer (met kracht)
op/tegen het bovenlichaam heeft geraakt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zich met een hamer en/of een mes, althans met soortgelijke zware
en/of scherpe en/of puntige voorwerpen, naar de woning van die [slachtoffer]
heeft begeven en/of
- zich met een hamer, althans met geweld de toegang tot die woning
heeft verschaft en/of
- met voornoemde hamer de deur van de badkamer kapot heeft geslagen
en/of heeft ingeslagen (alwaar die [slachtoffer] en/of haar kind zich hadden
verschanst) en/of
(terwijl) genoemde [slachtoffer] op korte afstand achter de badkamerdeur
stond en verdachte die [slachtoffer] met voornoemde hamer (met kracht)
op/tegen het bovenlichaam heeft geraakt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15-01-2024
t/m 17-01-2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk
weergegeven - dat hij, verdachte, die [slachtoffer] en/of de kinderen kapot
en/of dood zal maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
3
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn
opzettelijk en wederrechtelijk een of meer (ruiten van) deuren, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 1januari
2022 tot en met 17 januari 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
althans in Nederland, (telkens)
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- die [slachtoffer] veelvuldig te bellen en/of berichten te sturen en/of
- zich veelvuldig, althans meermalen, te begeven naar de woning van die
[slachtoffer] en/of zich op te houden bij/voor de woning van die [slachtoffer] en/of
- zich (al dan niet met geweld) toegang te verschaffen tot de woning van
die [slachtoffer] en/of
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te
dulden en/of vrees aan te jagen;
5
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een mes
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de
omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden
aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te
dreigen
heeft gedragen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door het meermalen met kracht slaan met de hamer tegen de badkamerdeur waar het slachtoffer zich aan de andere zijde tegenaan bevond, het slachtoffer dodelijk kon raken.
Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte met een hamer heeft geslagen tegen de badkamerdeur, maar hij heeft niet rechtstreeks op het slachtoffer geslagen. In elk geval is er niet tegen haar hoofd geslagen. Ook de voor een bewezenverklaring vereiste aanmerkelijk kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 17 januari 2024 belde verdachte zijn ex-echtgenote [slachtoffer] . Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat verdachte tijdens dit gesprek tegen [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, zou hebben gezegd dat hij haar en haar kinderen dood zou maken en daarna zichzelf. Deze bedreiging vindt steun in de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie op 18 januari 2024 waarin hij heeft verklaard dat hij telefonisch met [slachtoffer] gesproken heeft op 17 januari 2024 en dat er over en weer gescholden werd. Nadat verdachte werd voorgehouden dat hij haar toen telefonisch zou hebben gezegd: “Ik maak jullie kapot, ik maak jullie dood en mijzelf ook”, antwoordde hij: “Zij heeft mij ook bedreigd”. Hierop volgend verklaarde verdachte dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “Ik kom naar binnen en dan zal je zien dat ik een echte man ben”. De rechtbank komt op basis van deze verklaringen tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven heeft bedreigd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank nog het volgende.
Na dit telefoongesprek is verdachte met een klauwhamer naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Daar aangekomen sloeg hij de ruit van de voordeur in met die hamer en verschafte hij zich toegang tot die woning. [slachtoffer] voelde zich bang en rende naar boven. Daar sloot zij zich samen met haar zoon op in de badkamer. In de woning sloeg verdachte (minimaal) vijf keer met de hamer op de deur van de eerste etage. De rechtbank neemt op foto 7 op pagina 29 van het dossier waar dat verdachte meermalen dwars door die deur heeft geslagen. Te zien is immers dat hierdoor vijf gaten in de deur zijn ontstaan.
Vervolgens sloeg verdachte, terwijl [slachtoffer] en haar zoon in de badkamer zaten en hij in elk geval wist dat [slachtoffer] zich daar bevond, - wederom meermalen en met kracht - tientallen keren op de badkamerdeur. Dit gebeurde met zoveel kracht dat de gehele deur werd vernield. De rechtbank neemt op foto 8 op pagina 30 van het dossier waar dat de badkamerdeur in meerdere stukken op de grond lag.
Uit de aangifte volgt voorts dat [slachtoffer] , toen zij zich in de badkamer bevond, doodsangsten uitstond en probeerde te voorkomen dat verdachte de badkamer in zou komen. Dit deed zij door met haar rug tegen de badkamerdeur aan te staan. Op dat moment was de onderkant van de deur al kapotgeslagen door verdachte. Terwijl [slachtoffer] tegen de deur aanstond bleef verdachte doorslaan met de hamer op de deur. De hamer kwam hierdoor tegen haar rug en [slachtoffer] viel door die klap op de grond. [slachtoffer] liep daarbij lichamelijk letsel op. De rechtbank neemt op de foto op pagina 70 van het dossier waar dat [slachtoffer] diverse rondvormige blauwe plekken op haar rug had.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van een andere oorzaak van het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] , dan zoals [slachtoffer] heeft verklaard, te weten dat dit is veroorzaakt doordat het slaan met de hamer door verdachte. De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen verder dat dit slaan met zoveel kracht moet zijn gebeurd, dat [slachtoffer] hierdoor niet alleen blauwe plekken op haar rug heeft opgelopen, maar als gevolg hiervan zelfs op de grond is gevallen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer] dat het opzet van verdachte daarop gericht is geweest. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] door dit handelen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat verdachte tientallen keren met zeer veel kracht met een klauwhamer tegen de badkamerdeur heeft geslagen. Kort daarvoor sloeg hij vijf gaten in de deur op de eerste etage. Verdachte moest zich er aldus bij het slaan op de badkamerdeur van bewust zijn geweest dat de hamer ook dwars door de badkamerdeur zou kunnen gaan. Hij heeft zich er desondanks tijdens dat slaan op de badkamerdeur niet van vergewist of [slachtoffer] zich daar kort achter of tegenaan bevond. Gezien de context van de gebeurtenissen in die woning, waar verdachte [slachtoffer] achterna kwam met een hamer na in elk geval de voordeur met de hamer te hebben vernield teneinde de woning binnen te komen, was de mogelijkheid zeer reëel en ook alleszins voorzienbaar dat [slachtoffer] , die zich met haar kind in de badkamer bevond, alles zou proberen om de op dat moment woedende en agressief gedragende verdachte buiten die badkamer te houden, daaronder begrepen het tegenhouden van de deur waartegen verdachte aan het slaan was. Door desondanks vele malen en met kracht met een hamer tegen die badkamerdeur te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het midden van het lichaam vitale organen bevinden die door harde klappen met een hamer zodanig beschadigd kunnen raken dat zij, minst genomen, zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
De stelling van de verdediging dat de verdachte niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop had toegenomen, omdat hij op een deur sloeg en niet rechtstreeks op [slachtoffer] wordt, gelet op het hiervoor overwogene, verworpen.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat de poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en de bedreiging (feit 2) wettig en overtuigend bewezen zijn, zoals hierna omschreven in de bewezenverklaring.
3.2
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 3, 4 en 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat verdachte dit feit heeft bekend. Wat betreft de feiten 4 en 5 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank zal met een opgave, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan omdat verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Ten aanzien van feit 4
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft belaagd. Verdachte ontkent de belaging en stelt dat hij in de tenlastegelegde periode weliswaar meermalen contact heeft gehad met [slachtoffer] , maar dit contact betrekking had op de kinderen en op de problemen tussen [slachtoffer] en hem.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 21 januari 2024 doet [slachtoffer] aangifte van belaging. Uit deze aangifte volgt dat [slachtoffer] sinds twee maanden dagelijks meerdere keren door verdachte wordt gebeld en geappt. Ook komt verdachte sinds die tijd iedere dag bij [slachtoffer] aan de deur. Hij bedreigt [slachtoffer] en de kinderen dan met de dood. [slachtoffer] heeft meerdere keren aan verdachte gevraagd om te stoppen. [slachtoffer] verklaart dat verdachte hiermee haar leven zodanig beheerst dat zij geen normaal leven meer heeft. [slachtoffer] kijkt, als zij naar buiten gaat, altijd om zich heen of zij verdachte ziet. Verder verklaart zij dat zij erg bang is dat verdachte haar of de kinderen “dood gaat maken”.
Dat verdachte steeds naar het huis van [slachtoffer] gaat wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf die hij op 18 januari 2024 bij de politie heeft afgelegd. Hierin verklaart hij onder andere: “als ik thuis zit dan komt er in een keer binnen dat ik naar mijn vrouw moet gaan”, “dat is enkele weken geleden begonnen”, “als ik het huis heb gezien kan ik weer slapen” en “ ik moet naar het huis van mijn ex-vrouw”. Dat verdachte bijna dagelijks meerdere keren per dag belt naar [slachtoffer] vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2024. Hieruit volgt dat verdachte in de periode van 18 december 2023 tot 17 januari 2024 112 keer naar [slachtoffer] heeft gebeld. Ook heeft verdachte naar [slachtoffer] berichten verstuurd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte gedurende een periode van in ieder geval een aantal weken (december 2023 tot en met 17 januari 2024) stelselmatig, intensief en veelvuldig met [slachtoffer] contact heeft opgenomen door haar te bellen en berichten te sturen en door zich veelvuldig naar de woning van [slachtoffer] en zijn kinderen te begeven. Hierdoor heeft bij [slachtoffer] de vrees aangejaagd dat hij haar of de kinderen wat zou aandoen en heeft hij een inbreuk gemaakt op het persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
De rechtbank acht hiermee het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe dat niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het mes bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte dit mes – anders dan de hamer – niet heeft meegenomen de woning in, maar verpakt in zijn fietstas heeft gelaten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 17 januari 2024 te Nijverdal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- zich met een hamer , naar de woning van die [slachtoffer]
heeft begeven en
- zich met een hamer, de toegang tot die woning
heeft verschaft en
- met voornoemde hamer de deur van de badkamer kapot heeft geslagen
en heeft ingeslagen (alwaar die [slachtoffer] en haar kind zich hadden
verschanst) en
terwijl genoemde [slachtoffer] op korte afstand achter de badkamerdeur stond en verdachte die [slachtoffer] met voornoemde hamer (met kracht) op/tegen het bovenlichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 17 januari 2024 te Nijverdal
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk
weergegeven - dat hij, verdachte, die [slachtoffer] en de kinderen kapot
en/of dood zal maken;
3
hij op 17 januari 2024 te Nijverdal,
opzettelijk en wederrechtelijk deuren, die geheel aan [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander toebehoorden heeft vernield;
4
hij op meer tijdstippen in de periode van 18 december 2023 tot en met 17 januari 2024 te Nijverdal, telkens
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
- die [slachtoffer] veelvuldig te bellen en berichten te sturen en
- zich veelvuldig . te begeven naar de woning van die
[slachtoffer] en zich op te houden bij/voor de woning van die [slachtoffer] en
- zich (al dan niet met geweld) toegang te verschaffen tot de woning van
die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285, 285b, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4
het misdrijf: belaging.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair, 2, 3 en 4, verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend. De officier heeft gevorderd dat voor deze feiten aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden met daarnaast de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met dwangverpleging. Ook heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna ook: GVM) op te leggen op grond van artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleitte vrijspraak voor de feiten 1 en 2, er geen indexdelict is op basis waarvan een tbs-maatregel kan worden opgelegd. Mocht de rechtbank wel komen tot een bewezenverklaring van deze feiten dan zou er geen tbs met dwang maar een tbs met voorwaarden opgelegd moeten worden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, die in een korte tijd zijn gepleegd. Hij heeft zijn ex-vrouw [slachtoffer] eerst een maand of twee belaagd, toen heeft hij haar telefonisch bedreigd en is daarna met een hamer naar haar woning gegaan. Door met de hamer de voordeur te vernielen is hij de woning binnengedrongen. Vervolgens is verdachte [slachtoffer] achterna gegaan naar de badkamer waar [slachtoffer] zich met hun jongste zoon had opgesloten. Verdachte heeft in de woning meerdere deuren vernield en hiermee niet alleen een ravage in de woning aangericht, maar ook [slachtoffer] letsel heeft toegebracht door met die hamer met kracht tegen en door een deur te slaan die zij tegen probeerde te houden. Dat dit zeer angstig is geweest voor zowel [slachtoffer] als haar twee kinderen blijkt alleen al uit de uitgewerkte 112 melding in het dossier. Door zo te handelen heeft verdachte geen enkele rekening gehouden met de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze feiten heeft gepleegd in de woning van [slachtoffer] en hun kinderen. Een plek waar zij zich bij uitstek veilig behoren te voelen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages.
Er is over verdachte een psychiatrisch pro-justitia rapport opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater, gedateerd 16 juli 2024.
Door de psychiater is vastgesteld (DSM-5 classificatie) dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde schizofrenie spectrum en andere psychotische stoornis (eerste psychose met wanen en hallucinaties op middelbare leeftijd). Deze stoornis was ook ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten aan de orde. De psychiater adviseert gelet hierop om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Er zijn diverse factoren waaruit af is te leiden dat er een matig tot hoog risico is op voortgaande stalking met eventueel geweld. De psychotische fenomenen en eerdere geweldpleging zijn factoren die het risico op geweld hoog maken. Er zijn weinig beschermende factoren. De psychiater benoemt het recidive risico in algemene zin als matig tot hoog.
Door de psychiater wordt een klinische behandeling geadviseerd waarbij, gelet op het ontbreken van ziekte-inzicht en ziektebesef bij verdachte, een dwingend kader noodzakelijk is. Het is de vraag of verdachte zich aan voorwaarden kan en wil houden. Een tbs-maatregel met last tot verpleging komt in aanmerking en heeft als voordeel dat de voortgang van een klinische behandeling niet afhankelijk is van de intrinsieke motivatie van verdachte. Hij blijft niet onbehandeld en vanuit de stabiliteit van een klinische behandeling kan worden gewerkt aan risicovermindering en uiteindelijk aan resocialisatie, ook al lijkt het zeer hoge beveiligingsniveau van de TBS met dwangverpleging niet nodig om het recidiverisico te verminderen.
Ook is over verdachte een psychologisch pro-justitia rapport opgemaakt door K.A. Rose, GZ-psycholoog, gedateerd 28 november 2024. De psycholoog rapporteert dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis met hallucinaties en wanen. Als gevolg hiervan kan er sprake zijn van een verminderde impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie. Dit was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Het psychiatrisch toestandsbeeld kan zijn agressieregulatie hebben beperkt waardoor verdachte tot agressie is overgegaan. De informatie die hij geeft en zijn beweegredenen worden gekleurd door achterdochtige gedachten. Niet uit te sluiten is dat de feiten 1 tot en met 3 verdachte in het geheel niet zijn toe te rekenen, maar dit kan onvoldoende onderbouwd worden omdat een specifiek delictscenario ontbreekt. Wat betreft het onder feit 4 ten laste gelegde is sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De kans op toekomstig gewelddadig gedrag is matig tot hoog. Het psychotisch toestandsbeeld is niet helemaal opgeklaard en verdachte is kwetsbaar voor een terugval in psychose bij oplopende stress zonder behandeling en toezicht. Verdachte heeft weinig interne mogelijkheden om zijn gedrag te reguleren. Hij heeft geen probleeminzicht en er is instabiliteit op alle leefgebieden. Om de kans op recidive van gewelddadig gedrag en/of belaging te voorkomen, is behandeling van zijn psychische stoornis noodzakelijk, onder andere door medicatie. Omdat er geen sprake is van ziekte-inzicht is gedwongen behandeling noodzakelijk. De psycholoog adviseert een behandeling in een forensische kliniek waarbij toegewerkt kan worden naar een intensief ambulant vervolgtraject met behandeling gericht op zijn psychische kwetsbaarheid en beperkte coping. Het hoge beveiligingsniveau van tbs met dwangverpleging lijkt niet nodig te zijn om recidive te verminderen, maar daarbij is, behandeling en nazorg wel gewaarborgd. Met name voor het toedienen van dwangmedicatie, omdat hij dit vrijwillig niet wil.
Tot slot is er door [reclasseringswerker 1] reclasseringswerker en door [reclasseringswerker 2] unitmanager, een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden opgemaakt, gedateerd 11 maart 2025.
De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden omdat zij onvoldoende mogelijkheden zien om toezicht te houden op en uitvoering te geven aan naleving van bijzondere voorwaarden. Verdachte zegt vanuit plichtsbesef overal aan te zullen meewerken maar vindt behandeling niet nodig. Hij ziet ook geen noodzaak tot het gebruiken van (anti-psychotische) medicatie terwijl binnen het kader van tbs met voorwaarden geen dwangbehandeling mogelijk is. Er is er geen sprake van ziekte-inzicht of probleembesef en hier is met verdachte, vanwege de taal- en cultuurbarrière, vooralsnog geen adequaat gesprek over te voeren. Hoewel de reclassering verwacht dat er functioneel contact mogelijk zal zijn in het Nederlands, is het niet mogelijk om een goede werkalliantie op te bouwen. Dit is echter wel noodzakelijk om verdachte te blijven motiveren en stimuleren tot het conformeren aan de voorwaarden. Inhoudelijk vorm geven aan bijzondere voorwaarden acht de reclassering op dit moment dan ook niet mogelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en stelt op basis daarvan vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
- Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. De rechtbank komt ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Gelet op het voorgaande en gelet op de oplegging van de hierna te noemen maatregel, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
- Tbs
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de maatregel van tbs passend en noodzakelijk is in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beperking van het recidiverisico. De rechtbank baseert deze beslissing op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten en de ernst van de feiten.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs is voldaan. De bewezenverklaarde (poging tot) zware mishandeling is een misdrijf waarop, naar de wettelijke omschrijving, een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Daar komt bij dat het de bewezenverklaarde belaging een misdrijf is zoals beschreven in artikel 37a, eerste lid onder 2 Sr. Ook bestond er bij verdachte, tijdens het begaan van het feit, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Er is door de deskundigen vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde schizofrenie spectrum en andere psychotische stoornis. Verder is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Het recidiverisico in algemene zin wordt als matig tot hoog ingeschat evenals het risico op toekomstig gewelddadig gedrag, als de psychische stoornis van verdachte onbehandeld blijft.
- Dwangverpleging
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is welk kader, tbs met voorwaarden dan wel een tbs met dwangverpleging, passend en geboden is. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de rapportages blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat een dwingend kader nodig is. De psychiater en psycholoog hebben evenwel overwogen dat het hoge beveiligingsniveau van een tbs met dwangverpleging niet noodzakelijk is. Oplegging hiervan zorgt er daarentegen voor dat verdachte niet onbehandeld blijft en mogelijkheden biedt om tot dwangmedicatie over te gaan. Ook kan op deze manier gewerkt worden aan resocialisatie en is nazorg gewaarborgd.
De rechtbank heeft in haar belangenafweging betrokken dat een zorgmachtiging is overwogen maar dat deze procedure niet verder in gang is gezet omdat de geneesheer directeur hierover negatief heeft geadviseerd. [1] De rechtbank kent echter doorslaggevend gewicht toe aan het advies van de reclassering dat zij geen mogelijkheden zien om toezicht te houden op en uitvoering te geven aan de naleving van voorwaarden. Verdachte zelf ziet geen noodzaak tot het gebruik van (voor de behandeling noodzakelijk geachte) medicatie. Binnen een tbs met voorwaarden is geen dwangbehandeling mogelijk en de vraag is of verdachte in staat is zich aan de voorwaarden te houden.
Dit alles afwegende, bezien tegen de achtergrond van de beschreven kans op recidive op geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen andere maatregel dan de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd kan worden.
De rechtbank merkt daarbij op dat de totale duur van de tbs met dwangverpleging in dit geval een periode van vier jaar te boven kan gaan omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
- GVM
Door de officier van justitie is tevens een GVM maatregel gevorderd.
Gelet op de conclusies van de deskundigen en het advies van de reclassering dat mogelijk langdurig toezicht nodig is om nieuwe slachtoffers te voorkomen, acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat na het aflopen van de tbs-maatregel de hulpverlening aan verdachte eindigt, terwijl hier nog wel noodzaak toe bestaat. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een maatregel op grond van artikel 38z Sr, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding ter hoogte van van € 7.795,02 (zevenduizend zevenhonderdvijfennegentig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit € 795,02 voor herstel van de voor- en badkamerdeur. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en in het geheel toegewezen kan worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor toewijzing vatbaar is.
Wat de gevorderde immateriële schade betreft heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat er, gelet op de bepleitte vrijspraak voor de feiten 1, 2 en 4, geen rechtstreekse schade is geleden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de juridische grondslag voor het toekennen van immateriële schade onvoldoende is gesteld en onderbouwd en dat daarom de vordering moet worden afgewezen. Voor zover het lichamelijk letsel een grondslag zou kunnen opleveren, moet de hoogte van de gevorderde immateriële schade worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade (feit 3)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit (vernieling) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 795,02.
Immateriële schade (feiten 1, 2 en 4)
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde onder feit 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling), lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef, onder b, BW heeft [slachtoffer] recht op een vergoeding van immateriële schade.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank anders wat betreft de gestelde geleden immateriële schade veroorzaakt door de bedreiging en de belaging (feiten 2 en 4). Dat [slachtoffer] door deze feiten op andere manier in haar persoon is aangetast is onvoldoende onderbouwd. Het in gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank acht het billijk, gelet op de aard en de ernst van het letsel, de omstandigheden waaronder het feit (feit 1) is begaan en gelet op wat in vergelijkbare gevallen is toegewezen om een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen, met niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde.
Conclusie
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.295,02, bestaande uit € 795,02 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 32 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair, het misdrijf:poging tot zware mishandeling;
feit 2, het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3, het misdrijf:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4, het misdrijf:belaging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
Schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij:
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 2.295,02, bestaande uit € 795,02 materiële schade (feit 3) en € 1.500,00 immateriële schade (feit 1);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feiten 1 en 3) van een bedrag van € 2.295,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.295,02, (zegge: tweeduizend tweehonderdvijfennegentig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
32 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.L.P. Fauser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
Buiten staat
Mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.L.P. Fauser zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024026078 van 22 januari 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 17 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 20-22):
Ik woon met mijn twee zonen aan de [adres] . Op woensdag 17 januari 2024 omstreeks 15:00 uur was ik thuis en hoorde ik dat de deurbel ging. Ik zag dat het mijn ex man [verdachte] betrof. Ik heb niet open gedaan omdat hij mij daarvoor telefonisch bedreigd had met de dood. Hij belde mij voordat hij aan de deur kwam en vertelde mij dat hij ons kapot en dood zou maken, en daarna zichzelf.
Direct daarna hoorde en zag ik dat hij met een hamer de ruit insloeg van de voordeur. Ik voelde mij erg bang en bedreigd door hem. Ik ben daarop direct naar boven naar de badkamer gerend en heb mij daar samen met mijn zoon [naam van zoon] opgesloten. Toen ik naar boven rende, belde ik ondertussen de politie. Mijn andere zoon zat op zijn slaapkamer.
Toen we in de badkamer zaten, hoorde ik dat hij tegen de badkamerdeur sloeg met een hard voorwerp, ik denk diezelfde hamer. Ondertussen hoorde ik dat hij een aantal keer riep: "waarom doe jij dit?" Even daarna zag ik dat hij de hele deur kapotsloeg met deze hamer. Het is inmiddels een grote ravage, de hele deur is vernield.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het fotoblad met proces-verbaal nummer: 2024025867, pagina’s 29 en 31:
[afbeelding]
[afbeelding]
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 januari 2024, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven (pagina’s 58-61, 63 en 64):
Ik heb een paar keer gesprek met haar (de rechtbank begrijpt: met [slachtoffer] ) gehad, maar ze geeft mij geen antwoord. Ik ga ook naar de woning, maar zij gaat mij niet toelaten.
Gisteren rond 12.00 uur heb ik door de telefoon met haar gesproken. Ik zei ik kom zo bij jou. Toen heb ik gezegd ik kom 1 keertje. Als ik bij haar ben doet zij niet open. Ik heb daarom de deur gebroken en ik ben naar binnen gegaan.
Als ik thuis zit dan komt er in een keer binnen dat ik naar mijn vrouw moet gaan. Dit is sinds 3 weken begonnen. Ik moet dan ineens naar mijn vrouw en ik moet dan vertrekken terwijl ik weet dat zij mij niet binnen gaat laten. Dit is enkele weken geleden begonnen. De laatste tijd is er iets in mijn hoofd. Ik moet naar het huis. Als ik langsloop en de fiets van mijn kinderen zie word ik gerustgesteld. Als ik het huis heb gezien ga ik weer naar huis en kan ik weer slapen. De laatste tijd is dit veel erger geworden. Ik moet naar het huis van mijn ex-vrouw.
O: Jouw ex-vrouw heeft verklaard dat jij haar gisteren hebt gebeld en dat jij hebt gezegd: "Ik maak jullie kapot, ik maak jullie dood en mijzelf ook". V: Klopt dit?
A: Zij heeft mij ook bedreigd. Ik heb toen gezegd oké. Ik kom en ik kom naar binnen dan zal je zien dat ik een echte man ben. Dat heb ik gezegd.
Ik had vanuit mijn woning een hamer meegenomen.
4. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , inclusief bijlagen, van 18 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 65, 67-69 en 70):
Hij belt mij heel vaak. Hij heeft drie verschillende nummers. Hij wil altijd praten over de scheiding en dat hij bij ons wil zijn in de woning. Hij wil bij ons komen. Soms ga ik wel met hem in gesprek, maar dat wil ik niet altijd. Hij wordt dan nog bozer. Ik zal u laten zien hoe vaak hij mij belt. Ik pak dus niet altijd op. Hij appt me ook veel.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten het fotoblad met proces-verbaal nummer: 2024026059, pagina 70.
[afbeelding]
6. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 21 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 93-96):
Ik wil aangifte doen tegen [verdachte] omdat hij mij stalkt.
Als ik naar buiten ga dan kijk ik altijd om me heen of ik hem zie. Ik loop de andere kant op als ik hem zie of ik ga weer naar binnen. Hij weet niet van ophouden. Ik ben ook erg bang dat hij mij en mijn kinderen dood gaat maken. Ik ben bang dat als hij vrij komt dit alsnog gaat doen.
De 17e januari 2024 had ik hem ook aan de telefoon. Hij dreigde mij al dood te maken tijdens dit telefoontje. Hierna is hij direct gekomen. [verdachte] bedreigt mij en de kinderen vaker met de dood maar nu hij ook echt kwam betekent voor mij dat hij het echt gaat doen.
Ik hoorde dat [verdachte] tegen de voordeur aan sloeg. Ik werd erg bang dat hij mij wat aan zou doen, dat hij mij en de kinderen zou doden. Mijn zoon smeekte zijn vader om op te houden. We stonden doodsangsten uit. Ik probeerde door met mijn rug tegen de badkamerdeur aan te staan te voorkomen dat [verdachte] de badkamer binnenkwam. Ik voelde dat de deur kapot werd geslagen. Ik zag dat [verdachte] dit deed met een hamer. Ik zag dit, omdat [verdachte] tegen mij praatte en de onderkant van de deur al kapot was. Ik keek dus naar [verdachte] door deze opening en toen zag ik dat hij die hamer in de hand had. [verdachte] bleef doorslaan met die hamer op de deur. Ik voelde toen dat [verdachte] nog steeds met de hamer aan het slaan was en dat de hamer tegen mijn rug aan kwam. Ik ben door deze slag gevallen op de badkamervloer. Ik was zo bang dat hij mij en mijn kinderen op dat moment dood zou slaan. Ik ben nu nog bang dat als hij vrijkomt hij ons nog steeds dood gaat maken.
Ik word dagelijks meerdere keren door [verdachte] gebeld. Als ik de deur uitga dan kijk ik altijd om me heen of [verdachte] in de buurt is. Als ik hem zie dan ga ik de andere kant op of dan ga ik weer naar binnen. Hij beheerst mijn leven zo erg. Ik kan niet normaal meer leven door hem. Ik kan niet normaal mijn dagelijkse dingen doen. Ik heb [verdachte] meerdere keren gevraagd te stoppen. De laatste twee maanden komt hij elke dag bij mij aan de deur. Hij staat dan voor de deur en belt aan. Hij praat dan ook tegen mij door de dichte deur. Ik heb hem meerdere keren gezegd dat ik hem niet binnen ga laten. Ik ben altijd bang als hij aan de deur komt. Ik heb ook nog nooit de deur voor hem geopend. Dus de laatste paar maanden belt hij meerdere keren per dag, komt hij elke dag bij mij aan de deur en appt hij mij ook nog.
7. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant] van 19 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 99-102):
Ik keek naar de belgeschiedenis van aangeefster. Het nummer + [telefoonnummer]
is van haar ex-man [verdachte] .
In een kort tijdsbestek van 31 dagen, tussen 18 december 2023 en 17 januari 2024, heeft de verdachte 112 keer gebeld naar aangeefster. Aangeefster liet ook berichten zien die de verdachte naar aangeefster had gestuurd.
8. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 28 maart 2025, voor zover inhoudende:
Ik ben op 17 januari 2024 naar het huis van mijn ex vrouw [slachtoffer] in [plaats] gegaan. Ik was boos omdat ik geen contact kon krijgen met mijn kinderen. Ik was ook boos aan de telefoon. Ik heb een raam uit de deur geslagen en ben de woning ingegaan. Daar ben ik [slachtoffer] met een hamer in de hand achterna gegaan op de trap. Ik heb de deur van de badkamer kapot geslagen. Ik was woedend. Mijn vrouw en mijn zoon waren toen in de badkamer.
Ten aanzien van feit 3
In aanvulling op de aangifte van [slachtoffer] , zoals hiervoor genoemd en genummerd 1 (ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4);
2. het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 september 2024.