ECLI:NL:RBOVE:2025:228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11262542 \ CV EXPL 24-2983
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van verlofuren en laadkosten elektrische auto na beëindiging arbeidsovereenkomst met finale kwijting

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer van Logis.P B.V., betaling van verlofuren en laadkosten voor een elektrische auto. De werknemer had een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever, waarin de arbeidsovereenkomst werd beëindigd en finale kwijting werd verleend. De eiser stelde dat de werkgever de verlofuren niet had uitbetaald en dat de laadkosten niet waren vergoed. De werkgever voerde aan dat de werknemer de laadkosten niet had gedeclareerd en dat er geen verlofuren meer waren om uit te betalen, omdat de werknemer in februari 2024 vrijgesteld was van werk. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de openstaande verlofdagen niet had uitbetaald, wat in strijd was met de vaststellingsovereenkomst. De vordering tot betaling van de verlofuren werd toegewezen, evenals een wettelijke verhoging. De vordering tot betaling van de laadkosten werd afgewezen, omdat de werknemer niet tijdig had aangegeven dat hij deze kosten vergoed wilde hebben. De kantonrechter compenseerde de proceskosten tussen partijen, waardoor iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11262542 \ CV EXPL 24-2983
Vonnis van 14 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Incassocenter B.V., onttrokken bij bericht van 3 december 2024,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOGIS.P B.V.,
gevestigd in Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen: Logis.P,
vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juli 2024;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waar [eiser] een nadere schriftelijke reactie heeft overgelegd en [naam 1] spreekaantekeningen heeft overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.2.
Ter zitting heeft Logis.P aangegeven een vordering in reconventie te willen indienen. Dat verzoek heeft de kantonrechter afgewezen, omdat deze vordering te laat en dus in strijd met de goede procesorde is ingediend.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 15 april 2020 bij Logis.P in dienst getreden. Sinds maart 2021 had [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor een arbeidsduur van 32 uur per week. [eiser] had de beschikking over een elektrische leaseauto.
2.2.
Een paar dagen voor kerst 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld.
2.3.
Op 27 december 2023 hebben [eiser] en Logis.P een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd per 1 maart 2024. In de vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“4.2 Vanaf 9 januari 2024 tot en met 31 januari 2024 werkt de werknemer voor 24 uur per week op de maandag, dinsdag en woensdag voor 8 uur per dag van 8:30 uur tot 17:00 uur ten kantore van Logis.P in Zwolle. Dit zijn 11 werkdagen.
4.3
Vanaf 1 februari 2024 tot 1 maart 2024 is werknemer vrijgesteld van arbeid.
4.4
De werkgever betaalt de werknemer zijn loon door tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Ook bouwt de werknemer tot dat moment vakantiegeld en vakantiedagen op en blijft hij gebruikmaken van de andere arbeidsvoorwaarden, bestaande uit leaseauto, oudedagcompensatie en onbelaste onkostenvergoeding.
4.5
De werkgever stelt uiterlijk op 29 februari de financiële eindafrekening van de arbeidsovereenkomst op. Daarin staat een overzicht van:
  • vakantiedagen die de werknemer heeft opgebouwd maar niet heeft opgenomen;
  • vakantiegeld dat de werknemer heeft opgebouwd;
  • reiskosten die de werknemer nog vergoed krijgt;
  • declaraties die de werknemer heeft ingediend;
  • schulden van de werknemer aan de werkgever de hij nog moet aflossen;
  • eventuele andere kosten die de werkgever of de werknemer nog moet betalen.
4.6
Alle kosten uit dit overzicht worden tegelijk afgerekend. Dat gebeurt uiterlijk op 24 maart 2024. De werknemer ontvangt tegelijk met de afrekening een specificatie van de werkgever.
4.7
De werkgever en werknemer hebben na de financiële eindafrekening niets meer van elkaar te vorderen. Zij verlenen elkaar finale kwijting.”
2.4.
Op 8 januari 2024 is [eiser] weer aan het werk gegaan.
2.5.
Op 15 maart 2024 heeft Logis.P een specificatie met het aan [eiser] uit te betalen vakantiegeld opgesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat Logis.P bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van de eindafrekening, zulks op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
om een bedrag van € 1.450,34 aan [eiser] te betalen, bestaande uit een hoofdsom van € 1.194,38, de wettelijke rente van € 39,18 en buitengerechtelijke incassokosten van € 216,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dagvaarding;
met veroordeling van Logis.P in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
Logis.P voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarin partijen de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd en waarin zij hebben beoogd de daaruit voortvloeiende aanspraken definitief af te wikkelen. Zij hebben in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat zij elkaar na de financiële eindafrekening finale kwijting verlenen. Die afspraak zal dan ook het uitgangspunt zijn in de beoordeling van deze zaak.
De eindafrekening
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat Logis.P geen eindafrekening heeft verstrekt zoals is overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Logis.P heeft daartegen aangevoerd dat zij op 15 maart 2024 een specificatie heeft opgesteld met daarin de berekening van het vakantiegeld dat [eiser] nog tegoed had. Volgens Logis.P waren er geen andere posten die nog moesten worden afgerekend.
4.3.
De kantonrechter zal de vordering tot afgifte van een eindafrekening afwijzen. Logis.P heeft een specificatie verstrekt van de enige financiële post die – volgens Logis.P – nog moest worden afgerekend. Dat [eiser] het niet eens is met de afrekening omdat hij - naar het oordeel van de kantonrechter terecht (zie daarover hierna) - van mening is dat dit geen complete eindafrekening is, betekent niet dat Logis.P geen eindafrekening heeft opgesteld in de zin van 4.5 van de vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter zal Logis.P dan ook niet veroordelen tot het opstellen van een nieuwe eindafrekening.
4.4.
Verder heeft [eiser] onder vordering 2. een bedrag van € 1.194,38 aan hoofdsom gevorderd. Dat bedrag bestaat uit € 611,25 aan kosten voor het laden van de elektrische auto, € 388,75 aan verlofuren en € 194,38 aan wettelijke verhoging.
De laadkosten
4.5.
[eiser] heeft gesteld dat Logis.P de laadkosten voor de elektrische auto niet heeft uitbetaald. Hij heeft 2.445,757 kWh verbruikt, wat uitgaande van een vergoeding van € 0,25 per kWh leidt tot een vordering van € 611,25.
4.6.
Logis.P heeft aangevoerd dat [eiser] de laadkosten had moeten declareren. Dat heeft hij niet gedaan. Verder wordt de vaste vergoeding van € 0,25 per kWh niet meer gebruikt, omdat de kosten van elektra zo verschillen, dat werknemers sinds 2023 de daadwerkelijke laadkosten moeten declareren.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [eiser] geen declaratie van de gevorderde laadkosten bij Logis.P heeft ingediend. Ook staat vast dat [eiser] wist dat Logis.P in januari 2023 is overgegaan op een andere systematiek voor het declareren en vergoeden van de laadkosten. [eiser] heeft niet weersproken dat hij al eerder een declaratie voor zijn laadkosten heeft ingediend. Partijen zijn een vaststellingsovereenkomst met daarin een beding tot finale kwijting overeengekomen, waarin ook duidelijk staat beschreven wat er onder de finale kwijting valt (
“declaraties die de werknemer heeft ingediend”en
“eventuele andere kosten die de werkgever of de werknemer nog moet betalen”). Gelet op deze inhoud van de overeenkomst had het op de weg van [eiser] gelegen om tijdig bij Logis.P aan te geven dat hij de laadkosten nog vergoed wenste te zien. [eiser] heeft daar vanaf het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst de tijd voor gehad. De omstandigheden dat [eiser] niet het beheer over de laadpaal had, dat [eiser] de laadpaal niet aan kon melden (wat Logis.P overigens betwist) of dat betalingen soms ook via EVBox liepen, doen daar niet aan af. Ook in die gevallen was het aan [eiser] om tijdig bij Logis.P aan te geven en aan te blijven geven dat hij zijn laadkosten nog vergoed wilde hebben. De vordering tot betaling van de laadkosten zal dan ook worden afgewezen.
De verlofuren
4.8.
Verder heeft [eiser] gesteld dat Logis.P zijn openstaande verlofdagen niet heeft uitbetaald.
4.9.
Logis.P heeft daartegen aangevoerd dat [eiser] in januari 2024 niet het aantal dagen heeft gewerkt dat in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Daarnaast is met een voormalige gemachtigde van [eiser] bij het onderhandelen over de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat [eiser] in februari 2024 zou worden vrijgesteld van werk tegen verrekening van zijn openstaande verlofdagen. Er waren dus geen verlofdagen meer om uit te betalen.
4.10.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen verschillen ten eerste van mening over de vraag of [eiser] in januari 2024 wel of niet het aantal dagen heeft gewerkt dat in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Dat geschilpunt behoeft echter geen behandeling, gelet op het volgende. Ook als uitgegaan zou worden van de stelling van Logis.P dat [eiser] in januari 2024 te weinig dagen zou hebben gewerkt of zijn werkzaamheden niet of niet goed zou hebben uitgevoerd, had het op de weg van Logis.P gelegen om [eiser] te waarschuwen of daartegen op te treden. Dat [eiser] volgens Logis.P minder uren of minder dagen heeft gewerkt dan is overeengekomen, maakt niet dat Logis.P die uren of dagen mag verrekenen met verlofuren van [eiser] . Daartoe is een werkgever zonder verzoek of instemming van de werknemer namelijk niet gerechtigd.
Het verweer - dat Logis.P pas ter zitting heeft aangevoerd - dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] zijn verlofuren zou inzetten om daarmee te worden vrijgesteld van werk, faalt eveneens. Voor het opnemen van verlofdagen geldt dat een werkgever niet zonder verzoek of instemming van de werknemer ervanuit mag gaan dat de werknemer verlof opneemt. Dat geldt ook als partijen afspraken hebben gemaakt in een vaststellingsovereenkomst die zij hebben gesloten. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] van 1 februari 2024 tot 1 maart 2024 is vrijgesteld van arbeid. Nergens is opgenomen dat [eiser] zijn resterende verlofdagen zou opnemen in ruil voor die vrijstelling van arbeid. Ook uit de bewoordingen “vrijgesteld van arbeid”, blijkt dat [eiser] niet hoeft te werken, maar niet dat dat ten koste zou gaan van zijn verlofdagen. Bovendien hebben partijen in de vaststellingsovereenkomst vermeld dat in de eindafrekening ook de
“vakantiedagen die de werknemer heeft opgebouwd maar niet heeft opgenomen”zullen worden opgenomen. Dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] zijn resterende verlofdagen zou inzetten, heeft Logis.P dan ook onvoldoende onderbouwd. Door de openstaande verlofdagen niet uit te betalen, heeft Logis.P niet voldaan aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Daarom gaat het beroep van Logis.P op het beding tot finale kwijting niet op. Logis.P moet de openstaande verlofdagen dus nog aan [eiser] uitbetalen.
4.11.
Logis.P heeft geen afzonderlijk (subsidiair) verweer gevoerd tegen het aantal verlofdagen of tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. De vordering tot betaling van het bedrag van € 388,75 zal dan ook worden toegewezen.
4.12.
Omdat Logis.P de verlofdagen te laat heeft uitgekeerd, moet zij de wettelijke verhoging betalen. Gelet op de discussie die bestond over de vraag of de verlofdagen moesten worden uitbetaald zal de kantonrechter de wettelijke verhoging over de verlofdagen toewijzen voor 25%. Dat komt neer op een bedrag van € 97,19.
4.13.
Nu [eiser] niet nader heeft toegelicht of de bedragen die hij vordert bruto of netto bedragen zijn, zal de kantonrechter de bedragen als zijnde brutobedragen toewijzen.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
De wettelijke handelsrente, die [eiser] vordert, is niet van toepassing, nu de betalingsverplichting van Logis.P niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. De wettelijke rente over de verlofuren ten bedrage van € 388,75 zal worden toegewezen vanaf 1 april 2024 tot de dag van volledige betaling. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging van € 97,19 zal worden toegewezen vanaf 31 mei 2024 (zeven dagen na de eerste aanmaning voor de wettelijke verhoging) tot de dag van volledige betaling. De wettelijke rente over de achterstallige rente zal worden afgewezen. Op grond van artikel 6:119 lid 2 BW kan alleen rente worden gevorderd over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is, mits wordt aangegeven hoe groot het rentebedrag over dat jaar is. Daarvoor heeft [eiser] onvoldoende gesteld.
4.15.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Er zijn zowel voor de uitbetaling van verlofuren als voor de wettelijke verhoging verschillende aanmaningen naar Logis.P gestuurd. De vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten zal worden gebaseerd op het toe te wijzen bedrag van (€ 388,75 + € 97,19 =) € 485,94. Aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal een bedrag van € 88,20 worden toegewezen.
4.16.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.17.
Nu beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Logis.P om een bedrag van € 485,94 bruto aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 388,75 vanaf 1 april 2024 tot en met 30 mei 2024 en over het totaalbedrag van € 485,94 vanaf 31 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Logis.P om een bedrag van € 88,20 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.(SB)