3.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 16 op 17 december 2023 is na sluitingstijd, buiten bij discotheek [bedrijf] in [plaats], ruzie ontstaan. De aanleiding van deze ruzie is niet duidelijk geworden. Vervolgens is een groep personen, waaronder aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], achter één of twee personen aangerend. Allen renden de naastgelegen [adres] in. Daar heeft medeverdachte [medeverdachte] een balletjespistool uit zijn jaszak gepakt en dit pistool op deze groep gericht. Hierna is een vechtpartij ontstaan waarbij het pistool van [medeverdachte] is afgepakt. [medeverdachte] is op de grond terecht gekomen en door verschillende personen uit de groep geslagen en geschopt.
Verdachte stond tijdens deze vechtpartij op enige afstand en werd toen door een dikke kale jongen achternagezeten.
Kort na de vechtpartij is [medeverdachte] de voortuin van een woning gelegen aan de [adres] in gelopen. Na anderhalve minuut heeft verdachte de dikke kale jongen van zich afgeschud. Verdachte is toen naar [medeverdachte], die met een bebloed gezicht in de tuin lag, teruggegaan omdat verdachte samen met hem naar de auto terug wilde lopen. Op het moment dat zij met zijn tweeën in de tuin stonden heeft [medeverdachte] een mes aan verdachte gevraagd. Verdachte had het mes in zijn zak omdat [medeverdachte] dit mes enige tijd voor de vechtpartij, bij de auto, aan hem had gegeven. [medeverdachte] had daarbij gezegd dat verdachte het mes bij zich moest houden. Verdachte heeft het mes toen in zijn zak gestoken, zonder zich af te vragen waarom hij dit moest doen.
Toen [medeverdachte] het mes later in de voortuin aan verdachte vroeg, wilde verdachte het mes niet geven, maar toen [medeverdachte] het voor de tweede keer vroeg en daarbij toen boos werd en ging dreigen, heeft verdachte het ingeklapte mes toch aan [medeverdachte] afgegeven. Vervolgens werd verdachte opnieuw door de dikke kale jongen achternagezeten en heeft verdachte [medeverdachte] in de tuin achtergelaten.
Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn hierna achter [medeverdachte] aan de tuin ingelopen. Vervolgens heeft [medeverdachte] aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met dit mes in de tuin gestoken. Verdachte is niet bij dit steken geweest. Hij heeft het steken ook niet gezien.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer 2] één keer gestoken, waarbij [slachtoffer 2] aan de linkerzijde van de borstkas, een aantal centimeter onder de linker oksel, een steekwond heeft opgelopen. Hierbij is de linker onderkwab van de long aangeprikt waardoor [slachtoffer 2] een klaplong heeft opgelopen.
[medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] ook één keer gestoken, waarbij [slachtoffer 1] aan de linkerzijde van de buik, in verticale lijn van de oksel, ter hoogte ven de achtste rib, een steekwond heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft hierdoor orgaanschade van de dikke darm, linker nier en milt opgelopen.
Bij vonnis van 5 november 2024, geregistreerd onder parketnummer 08.336001.23, heeft de rechtbank medeverdachte [medeverdachte] voor poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door zijn gedraging, het afgeven van het mes aan [medeverdachte] voorafgaand aan het steekincident, zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de door [medeverdachte] gepleegde feiten.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat het opzet van verdachte was gericht op het verlenen van hulp of het verschaffen van middelen aan [medeverdachte] (aangezien verdachte het mes pas aan [medeverdachte] heeft afgegeven nadat deze de nodige druk op verdachte heeft uitgeoefend), bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen voor het opzet van verdachte op de door [medeverdachte] gepleegde misdrijven.
Niet is vast te stellen dat verdachte door het afgeven van het mes (ingeklapte) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] met het mes zou proberen om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om het leven te brengen, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat verdachte zich, op het moment dat hij het mes aan [medeverdachte] heeft afgegeven, bewust was van het feit dat [medeverdachte] de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een later moment met dit mes zou kunnen gaan steken.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vechtpartij op dat moment al voorbij was en dat verdachte toen alleen met [medeverdachte] in de tuin was. Twee andere personen stonden op dat moment op 15 meter afstand.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nooit had verwacht dat [medeverdachte] met het mes zou gaan steken, dat hij niet heeft gedacht dat het uit de hand zou gaan lopen en dat hij het mes in dat geval nooit aan [medeverdachte] zou hebben gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, mede in het licht van de door GZ-psycholoog drs. M.G.E. Hobbelen op 14 maart 2024 opgemaakte pro Justitia rapportage over de persoon van verdachte, geloofwaardig. Hobbelen heeft in dit rapport onder meer geschreven dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit een achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling had, waardoor hij naïeve inschattingen maakte en kwetsbaar was in het maken van de juiste keuzes in probleemsituaties.
Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een laag IQ heeft, dat er sprake is van een leeftijdsverschil tussen [medeverdachte] en verdachte (verdachte was ten tijde van het voorval 16 jaar en [medeverdachte] 18 jaar) en dat [medeverdachte] daardoor een zeker overwicht op verdachte had.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op een misdrijf dat voldoende verband houdt met de ten laste gelegde gronddelicten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van medeplichtigheid.
De verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.