ECLI:NL:RBOVE:2025:2439

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11426766 \ CV EXPL 24-4237
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van resterende hoofdsom, rente en incassokosten na werkzaamheden door Annhil Systeemplafonds B.V.

In deze zaak vordert Annhil Systeemplafonds B.V. betaling van de resterende hoofdsom, rente en incassokosten van de gedaagde partij, die in opdracht van de gedaagde werkzaamheden heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft op 15 april 2025 uitspraak gedaan. Annhil heeft op 17 april 2024 een offerte uitgebracht voor werkzaamheden aan de nieuwbouwwoning van de gedaagde, maar na uitvoering van de werkzaamheden ontstond er een geschil over de factuur. De gedaagde betwistte de hoogte van de factuur en heeft in verschillende gesprekken en correspondentie aangegeven dat hij het gefactureerde bedrag onjuist vond. Annhil heeft daarop verschillende creditfacturen gestuurd, maar de gedaagde bleef bij zijn standpunt dat de factuur niet klopte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de offerte als uitgangspunt gold en dat de factuur na correcties juist was. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 458,84, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11426766 \ CV EXPL 24-4237
Vonnis van 15 april 2025
in de zaak van
ANNHIL SYSTEEMPLAFONDS B.V.,
te Hoogeveen,
eisende partij,
hierna te noemen: Annhil ,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
Samenvatting
Annhil heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd en vordert betaling van de resterende hoofdsom, rente en incassokosten. De kantonrechter wijst het nog openstaande deel van de hoofdsom toe en wijst de vordering voor het overige af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1-7)
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Annhil is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het plaatsen van systeemplafonds.
2.2.
Op 17 april 2024 heeft Annhil een offerte uitgebracht voor werkzaamheden aan de nieuwbouwwoning van [gedaagde], bestaande uit het aanbrengen van een plafond en kitwerkzaamheden. De offerte is naar de architect van Annhil verstuurd.
De offerte bedraagt € 21.316,75 (exclusief btw): € 20.067,75 voor het plafond (135 m2 keer 148,65), € 954,00 voor kitwerk (120 m keer € 7,95) en € 295,00 voor sparingen in het plafond.
2.3.
Nadat de werkzaamheden waren uitgevoerd, heeft Annhil op 31 juli 2024 een factuur van € 25.739,27 (inclusief btw) naar de aannemer van [gedaagde] gestuurd. In september 2024 heeft Annhil de factuur ook per e-mail naar [gedaagde] gestuurd.
2.4.
Op 9 september 2024 hebben partijen telefonisch contact gehad naar aanleiding van voornoemde factuur. [gedaagde] heeft in dit gesprek aangegeven dat de factuur volgens hem onjuist is, omdat voor het plafond te veel vierkante metsers zijn berekend en voor de kit te veel strekkende meters.
2.5.
Op 25 september 2024 heeft Annhil een credit-factuur naar [gedaagde] gestuurd van
- € 5.644,92. Hierbij zijn 29,4 m2 voor het plafond en 27 m voor het kitwerk in mindering gebracht.
2.6.
Op 7 oktober 2024 heeft de gemachtigde van Annhil een brief naar [gedaagde] gestuurd met het verzoek om binnen 14 dagen een bedrag van € 20.148,34 te betalen en met de aankondiging dat als [gedaagde] hieraan geen gehoor geeft, hij € 976,48 exclusief btw aan incassokosten verschuldigd is.
2.7.
Op 9 oktober 2024 hebben partijen weer telefonisch contact over het openstaande bedrag gehad. [gedaagde] heeft hierbij aangegeven dat het gefactureerde bedrag volgens hem nog steeds onjuist is.
2.8.
Op 22 oktober 2022 heeft Annhil een tweede credit-factuur naar [gedaagde] gestuurd, nu met een bedrag van - € 1.530,49. In deze factuur is voor het plafond 10,06 m2 in mindering gebracht en voor het kitwerk 29 m extra in rekening gebracht.
2.9.
Op 31 oktober 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 18.159,01 aan Annhil betaald.
2.10.
Op 5 november 2024 heeft de gemachtigde van Annhil een concept-dagvaarding naar [gedaagde] gestuurd, met de mededeling dat een procedure voorkomen kan worden als [gedaagde] uiterlijk 8 november 2024 een bedrag van € 2.011,58 voldoet. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven, waarna de dagvaarding op 25 november 2024 aan [gedaagde] is betekend.

3.Het geschil

3.1.
Annhil vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.807,58, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.806,37 vanaf 2 november 2024, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
hoofdsom: € 18.617,85
buitengerechtelijke incassokosten € 961,18
rente tot 2 november 2024 € 387,56
rente vanaf 2 november 2024 € p.m.
waarop in mindering is voldaan - € 18.159,01
Totaal € 1.807,58 + p.m.
3.2.
Annhil heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ten onrechte niet tijdig tot betaling van de factuur is overgegaan en een deel van de factuur onbetaald heeft gelaten. Volgens Annhil had [gedaagde] in ieder geval het deel van de factuur waar hij het wel mee eens was moeten betalen. De rente, incassokosten en proceskosten komen daarom voor rekening van [gedaagde], aldus Annhil.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Annhil, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Annhil, met veroordeling van Annhil in de kosten van deze procedure.
3.4.
Volgens [gedaagde] is de factuur van Annhil onjuist, omdat hierin voor het plafond een onjuist aantal vierkante meters en een te hoge prijs ver vierkante meter is berekend en voor het kitwerk een onjuist aantal strekkende meters in rekening is gebracht. Daarnaast zijn volgens hem ten onrechte incassokosten in rekening gebracht, omdat er nooit een juiste factuur naar hem is gestuurd en het gefactureerde bedrag ook na de twee creditfacturen nog onjuist was. Volgens [gedaagde] heeft hij met het bedrag dat hij op 31 oktober 2024 aan Annhil heeft voldaan zelfs te veel betaald.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De hoofdsom
4.1.
Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over het antwoord op de vraag welk bedrag [gedaagde] aan Annhil moest voldoen voor het door haar uitgevoerde werk. Daarbij verschillen partijen enerzijds van mening over het aantal in rekening gebrachte vierkante meters en strekkende meters en anderzijds over de prijs per vierkante meter.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat niet betwist is dat Annhil op 17 april 2024 een offerte heeft uitgebracht aan de architect van [gedaagde] en dat de architect die offerte namens [gedaagde] heeft ontvangen. Ook staat vast dat de werkzaamheden hierna, zonder nader overleg tussen partijen, van start zijn gegaan. Hieruit maakt de kantonrechter op dat de offerte van 17 april 2024 als uitgangspunt gold voor de werkzaamheden die Annhil als opdrachtnemer voor [gedaagde] heeft uitgevoerd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat partijen de in de offerte genoemde prijzen per vierkante meter en per strekkende meter zijn overeengekomen. Voor het plafond zijn partijen dus een prijs van € 148,65 (excl. btw) per vierkante meter overeengekomen. [gedaagde] heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat zijn architect tegen hem had gezegd dat een prijs van € 130,00 per vierkante meter gold, maar daarbij heeft hij - toen de kantonrechter daarnaar vroeg - aangegeven dat hij niet weet wat de architect daarover met Annhil had afgesproken en dat het zo zou kunnen zijn dat wel een prijs van € 148,65 is afgesproken. De kantonrechter gaat voor het plafond daarom uit van een prijs van € 148,65 (excl. btw) per vierkante meter.
4.3.
Ten aanzien van het aantal vierkante meters plafond en strekkende meters kitwerk, zijn partijen het erover eens dat het werkelijke aantal kon afwijken van de in de offerte genoemde aantallen en dat bij de facturering uitgegaan zou worden van het werkelijke aantal vierkante meters en strekkende meters. Ook zijn partijen het erover eens dat in de factuur van 31 juli 2025 niet het juiste aantal vierkante meters (135) en strekkende meters (120) in rekening zijn gebracht. Volgens Annhil heeft zij na de tweede credit-factuur wel de juiste aantallen gefactureerd, namelijk 95 m2 en 122 m. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar het als productie 7 overlegde overzicht, waarin precies per ruimte is aangegeven welk aantal vierkante meters aan plafond en welk aantal strekkende meters aan kit is aangebracht. Volgens [gedaagde] zijn de juiste aantallen 94 m2 en 93 m. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat hij dit per ruimte heeft nagemeten, maar dat hij het overzicht van de meting nog thuis heeft liggen. Gelet op de gedetailleerde berekening van Annhil had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat hij uiterlijk op de zitting inzicht had gegeven in zijn berekening van de vierkante en strekkende meters. Dat heeft hij niet gedaan en die gelegenheid is er nu niet meer. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de berekening in productie 7 van Annhil klopt. Voor het plafond mocht dus 135 m2 in rekening worden gebracht en voor het kitwerk 122 m. Dit betekent dat het bedrag dat na de twee credit-facturen is berekend - € 18.617,85 - juist is.
Rente en kosten
4.4.
Annhil stelt dat [gedaagde] haar naast voornoemde hoofdsom, een bedrag van € 387,56 aan rente (tot 2 november 2024) en € 961,18 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.5.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten stelt de kantonrechter vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat er geen aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De aanmaning van 14 oktober 2024 bevat weliswaar een betalingstermijn van 14 dagen, maar het daarin genoemde tarief is niet juist. Hierna is namelijk op 22 oktober 2024 nog een credit-factuur verstuurd, waarmee de hoofdsom lager uitkwam. Hierna is niet meer een aanmaning verstuurd die wel aan de eisen van artikel 6:96 BW voldoet. De aanschrijving van 5 november 2024 voldoet hier uitdrukkelijk niet aan.
4.6.
Ook de tot en met 2 november 2024 berekende rente is niet toewijsbaar, omdat pas na de tweede credit-factuur van 22 oktober 2024 het juiste bedrag werd gefactureerd. Op
31 oktober 2024 heeft [gedaagde] het grootste deel van dit bedrag voldaan. De wettelijke rente over het nog openstaande bedrag zal vanaf de datum van dit vonnis worden toegewezen.
Openstaande bedrag
4.7.
Gelet op het voorgaande moet [gedaagde] nog een bedrag van € 458,84 (€ 18.617,85 -
€ 18.159,01) aan Annhil voldoen. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis.
Proceskosten
4.8.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daartoe overweegt de kantonechter dat pas vanaf de tweede credit-factuur op 22 oktober 2024 het gefactureerde bedrag correct was en kort daarna - op 31 oktober 2024 - [gedaagde] een groot deel hiervan heeft betaald. Hierna heeft Annhil geen kloppend en gespecificeerd overzicht meer naar [gedaagde] gestuurd van het nog openstaande bedrag. In de aanschrijving van 5 november 2024 heeft zij enkel aanspraak gemaakt op niet inzichtelijke bedragen aan hoofdsom, incassokosten en kosten voor het opstellen van de dagvaarding, waarna op 25 november 2024 de dagvaarding is gevolgd. Hiermee heeft Annhil [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter te lichtvaardig in deze procedure betrokken.

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 458.84, te vermeerderen met de wettelijke hierover vanaf dat datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.