3.3.1Organisatie en werkwijze
Het onderzoek Waterscheerling is door de FIOD gestart naar aanleiding van fraudemeldingen bij de Belastingdienst en signalen van de Financial Intelligence Unit (FIU) over bedrijven die actief zijn in de riooltechniek. De meldingen hadden onder meer betrekking op de bedrijven [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 1] en [bedrijf 9] . Dit zijn eenmanszaken van respectievelijk [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . Dit zijn broers en neven van elkaar, en medeverdachten. Omwille van de begrijpelijkheid en leesbaarheid van het vonnis, worden de verdachten hierna bij hun voornaam genoemd.
De organisatie van de verdachten
De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] op zitting het volgende af.
[medeverdachte 2] begon op 10 november 2014 met zijn eenmanszaak [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ). De eenmanszaak had onder meer als activiteit Loodgieter/Loodgieterswerk. Later breidde hij zijn activiteiten uit. Er werden verschillende B.V.’s opgericht en [medeverdachte 2] nam andere monteurs als onderaannemer in de arm die de opdrachten bij de klanten uitvoerden. Dit betroffen onder andere [medeverdachte 2] broer [medeverdachte 3] en zijn neven [medeverdachte 5] en [verdachte] . In totaal hebben enkele tientallen monteurs voor [medeverdachte 2] gewerkt.
-
De B.V.’s
Op 20 december 2019 is [bedrijf 4] B.V. opgericht. Tot en met 10 mei 2021 was [medeverdachte 2] enig bestuurder. Zijn broer [medeverdachte 4] werd enig bestuurder vanaf 10 mei 2021.
[bedrijf 4] B.V. is een holding en enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V.
[bedrijf 5] B.V. is op 8 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten acquisitie van opdrachten binnen diverse facilitaire gebieden.
[bedrijf 6] B.V. is op 17 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten overige zakelijke dienstverlening. [medeverdachte 4] was vanaf 1 mei 2021 één van de bestuurders.
-
De bedrijfsvoering
De opdrachten kwamen binnen via ‘de centrale’. Hier werkten onder andere [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] zette vanuit [bedrijf 6] B.V. het callcenter voor de organisatie op. [medeverdachte 2] zorgde ervoor dat bij zoekopdrachten via Google de contactgegevens van de eenmanszaken hoog op de lijst stonden, zodat potentiële klanten met name bij spoedopdrachten terechtkwamen bij de organisatie. In het callcenter werden de telefonische opdrachten aangenomen en uitgezet naar de diverse monteurs. Ook werd vanuit het callcenter de klachtenafhandeling gedaan. [medeverdachte 4] ontving hiervoor een managementvergoeding, die hij in de periode van januari 2021 tot en met september 2022 factureerde aan [bedrijf 5] B.V.
Nieuwe monteurs startten op verzoek van [medeverdachte 2] een eigen eenmanszaak, openden een zakelijke bankrekening en leverden hun pinpas, pincode en DigiD in bij de organisatie.
De monteurs voerden de opdrachten bij de klanten uit. Zij kregen daartoe een tablet, waarop zij hun planning konden zien en waarin zij de door hen verrichte werkzaamheden registreerden. Ook kregen ze een mobiel pinapparaat. In het onderzoek zijn pinapparaten van [bedrijf 10] en van [bedrijf 11] gevonden. Betaling door de klanten vond plaats door gebruikmaking van de pinapparaten, via een Tikkie, overboeking of contant. De niet contante betalingen kwamen aanvankelijk binnen op de zakelijke bankrekeningen van de monteurs, die door de organisatie werden beheerd. Later begonnen de banken vragen te stellen over de geldstromen op de bankrekeningen, en werden ook bankrekeningen afgesloten. Vervolgens werden er Bulgaarse bankrekeningen op naam van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] geopend, waarop geldbedragen die door opdrachtgevers werden betaald via [bedrijf 11] terechtkwamen. De gelden werden vervolgens overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V.
De monteurs ontvingen 15% tot 20% van de door hen gerealiseerde omzet. Ze betaalden
€ 363,-- per maand aan administratiekosten aan de organisatie.
Vanaf het moment dat er meerdere monteurs werkzaam waren voor de organisatie stopten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met hun monteurswerkzaamheden en verrichtten zij meer faciliterende werkzaamheden. Zij voorzagen nieuwe monteurs van vervoermiddelen, zoals een busje, gereedschappen en materialen en zij stonden monteurs bij die hulp nodig hadden. [medeverdachte 3] haalde ook nieuwe monteurs binnen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] namen ook van monteurs bankpassen, pincodes en de DigiD in ontvangst om die vervolgens af te geven aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] , de vrouw van [medeverdachte 2] , had een administratiekantoor genaamd [bedrijf 12] . Zij deed met [medeverdachte 2] de administratie van alle eenmanszaken en de B.V.’s en diende de belastingaangiften in. De administratie van de organisatie werd beheerd via Dropbox en was toegankelijk voor meerdere personen. De ‘eigenaar’ van de verschillende digitale mappen met administratie was [medeverdachte 1] .
Uit het onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat een groot deel van de aangiften voor de omzetbelasting van eenmanszaken [bedrijf 12] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 1] en de vennootschappen [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V. onjuist en/of onvolledig zijn.
Het oogmerk van de organisatie
De verdachten wordt onder andere verweten dat zij hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van onder meer oplichting tot oogmerk had. Nu dit verwijt bij de behandeling van de strafzaken veel aandacht heeft gekregen zal de rechtbank zich daarover eerst uitlaten.
Het dossier bevat zeven aangiften van oplichting tegen met name [verdachte] en twee meldingen over [bedrijf 7] en [bedrijf 1] .
In de meldingen wordt gesteld dat de bedrijven slecht werk leverden. Verstoppingen zouden niet verholpen zijn en er zouden extreem hoge bedragen in rekening zijn gebracht. Monteurs zouden zich hebben voorgedaan als werknemer van een ander bedrijf. Ook zouden monteurs onduidelijk zijn over de tarieven.
Het dossier bevat verder berichtgeving van de televisieprogramma’s Tros Opgelicht?! en Max Meldpunt over ‘malafide rioolontstoppers’. Uit die berichtgeving is echter niet af te leiden of dit over aan de organisatie gelieerde monteurs gaat.
Een aantal monteurs die als onderaannemer voor de organisatie hebben gewerkt, is door de FIOD verhoord. Over de werkwijze van de organisatie hebben zij het volgende verklaard.
[naam 2] is ingewerkt door een neef van [medeverdachte 2] . Die neef vroeg enorme bedragen. De monteurs mochten hun eigen bedragen bepalen. [naam 2] vroeg zelf nooit veel. Hij sprak een prijs af met de klant en ging na akkoord van de klant aan het werk. Ook [naam 3] verklaarde dat hij de prijzen zelf mocht vaststellen. Hij rekende een starttarief inclusief voorrijkosten. Dan nam hij de meters door. Hij rekende nooit meer meters spiraal dan hij gebruikte.
[naam 4] verklaarde dat hij werd ingewerkt door iemand en dat hij schrok van de prijzen die werden gerekend. Verder verklaarde hij dat de organisatie een boete in rekening bracht bij monteurs als een klant een klacht indiende.
Ook [naam 5] noemde de prijzen die werden gerekend absurd hoog.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de wijze van het presenteren van diensten en tarieven, de aanname van een valse hoedanigheid (het zich voordoen als een werknemer van een ander bedrijf), het in strijd met de waarheid verkondigen dat de kosten gedekt worden door de verzekering en het melden van de kosten van het gebruik per meter spiraal, maar niet vermelden om hoeveel meter het gaat, geconcludeerd kan worden dat sprake was van oplichting.
De rechtbank overweegt dat voor het bewijs van het oogmerk van de organisatie onder meer betekenis kan toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De rechtbank stelt vast dat de meldingen van klanten niet verder zijn onderzocht. De aangiften van oplichting die tegen [verdachte] zijn gedaan, zijn geseponeerd. Daar waar het de oplichting betreft, is dus geen sprake van concrete, binnen de organisatie reeds gepleegde misdrijven waaruit het oogmerk van de organisatie blijkt.
Vast staat dat in bepaalde gevallen hoge prijzen werden gerekend. Hiermee staat echter niet vast dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had.
Uit de verklaringen van de monteurs volgt dat monteurs vrij waren om hun eigen prijzen te bepalen. In de periode van 20 juli 2020 tot en met 26 april 2023 is in totaal € 35.533.575,77 omgezet. Dat is een omzet van meer dan € 1.000.000,-- per maand, waarvoor honderden opdrachten werden uitgevoerd. In de gehele periode zijn tientallen monteurs actief geweest voor de organisatie. In dat verband zijn de zeven aangiften en twee meldingen die uit het dossier blijken volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat de gehele organisatie het oogmerk had tot het plegen van oplichting.
Ook de door de officier van justitie gestelde leugenachtige mededelingen kunnen niet leiden tot het oordeel dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had.
De rechtbank zal in de navolgende paragrafen de ten laste gelegde feiten bespreken.
3.3.2Beoordeling feit 1 – de aangiften voor de omzetbelasting
[verdachte] voerde met zijn eenmanszaak [bedrijf 1] opdrachten uit voor [medeverdachte 2] . Hij had twee zakelijke bankrekeningen, met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . Op deze rekeningen werden inkomsten in batch-vorm ontvangen van [bedrijf 13] en [bedrijf 14] , ondernemingen die de transacties van bedrijven verwerken. Ook kwamen op deze rekeningen inkomsten binnen door middel van Tikkie-bijschrijvingen dan wel reguliere bijschrijvingen afkomstig van bedrijven en particulieren onder vermelding van een factuurnummer dan wel omschrijvingen die te koppelen waren aan rioolontstopping-gerelateerde werkzaamheden.
De organisatie maakte onder andere gebruik van pinapparaten van [bedrijf 11] . De betalingen van klanten die met gebruikmaking van deze pinapparaten werden gedaan, werden gestort op Bulgaarse bankrekeningen. Op de zakelijke bankrekening van [verdachte] met nummer [rekeningnummer 1] werden gelden ontvangen van de Bulgaarse bankrekeningen [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] en [rekeningnummer 4] op naam van [naam 6] .
Uit het onderzoek is gebleken dat in de onder 1 op de tenlastelegging genoemde kwartalen aanzienlijk meer inkomsten zijn ontvangen op de zakelijke bankrekeningen van [verdachte] dan in de aangiften voor de omzetbelasting over die kwartalen is aangegeven. Daardoor is te weinig belasting afgedragen.
De vraag die voorligt is of [verdachte] wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften werden gedaan en of hij deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat de verplichting tot het doen van de belastingaangiften rustte op [verdachte] en dat namens hem ook aangifte is gedaan. [verdachte] heeft verklaard dat de administratie van zijn eenmanszaak werd gedaan door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat zij de belastingaangiften deden. Hij heeft zijn bankpas en DigiD-gegevens aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gegeven. Hij had geen inzage in de belastingaangiften. Brieven van de Belastingdienst zag hij niet, omdat zijn post door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werd onderschept. Hij kreeg geen vast percentage van de door hem gerealiseerde omzet, maar kreeg geld van [medeverdachte 2] als hij dat nodig had.
De verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door de verklaringen van andere monteurs die voor de organisatie hebben gewerkt. Ook zij hebben de bankgegevens en bankpas van hun zakelijke bankrekening en hun DigiD-inloggegevens afgestaan en hadden geen zicht op de administratie en belastingaangiften die namens hen door de organisatie werden gedaan. De monteurs ontvingen een percentage op hun privérekening. De organisatie trok het beheer over de administratie en de bankrekeningen van de monteurs naar zich toe en kon zo belastingfraude plegen.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] betrokken is geweest bij het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, noch dat hij op de hoogte was van de inhoud van de namens hem ingediende belastingaangiften. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften zouden worden gedaan en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard, en zal hem vrijspreken van het medeplegen van het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
3.3.4Beoordeling feit 3 - witwassen
[verdachte] wordt verweten dat hij de uit belastingfraude afkomstige geldbedragen heeft witgewassen.
In 2020 en het eerste kwartaal van 2021 werd op de zakelijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] in totaal € 726.357,01 ontvangen van de Bulgaarse bankrekeningen [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en [rekeningnummer 4] ten name van [naam 6] .
In de periode van 3 augustus 2021 tot en met 28 oktober 2021 is van een of meer bankrekeningen van [verdachte] in totaal € 199.737,-- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. Onduidelijk van welke bankrekening(en) deze betalingen zijn gedaan.
Verder werd in de periode van 9 december 2020 tot en met 22 februari 2022 in totaal
€ 33.150,-- aan luxe goederen uitgegeven van de privérekening met nummer [rekeningnummer 5] en € 50.000,-- van de zakelijke rekening met nummer [rekeningnummer 2] en € 1.670,-- van de zakelijke rekening met nummer [rekeningnummer 1] .
De rechtbank stelt vast dat voor zover de door belastingfraude verkregen gelden op de Nederlandse bankrekeningen van [verdachte] zijn ontvangen, het grootste deel daarvan naar zijn zakelijke rekeningen is gegaan. Zoals vastgesteld kon hij niet over die rekeningen beschikken en had hij ook geen zicht op wat er op die zakelijke rekeningen gebeurde. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de gelden die op deze rekeningen werden ontvangen en uitgegeven, van misdrijf afkomstig waren.
Voor zover hij gelden op zijn privérekening heeft ontvangen en daarvan uitgaven heeft gedaan, geldt dat dit, gelet op de door hem verrichte werkzaamheden, geen opmerkelijk hoge bedragen waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook op basis daarvan niet worden geoordeeld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem persoonlijk ontvangen en uitgegeven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
3.3.5Beoordeling feit 4 – deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op basis van de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Hoewel op het oog normale bedrijfsactiviteiten (namelijk loodgieterswerkzaamheden) ontplooid werden, had de organisatie het doel om belastingfraude en witwassen te plegen. Dat blijkt uit de bedrijfsvoering van de organisatie. De organisatie faciliteerde monteurs bij hun werkzaamheden en nam hen vervolgens hun administratie en financiële bedrijfsvoering uit handen. De organisatie deed de administratie en de belastingaangiften van de eenmanszaken van de monteurs en had de beschikking over hun bankgegevens, bankpassen en pincodes.
Daardoor was de organisatie in staat de omzetten van de verschillende onderaannemers te beheren. De geldstromen werden, soms met verhullende omschrijvingen, over de zakelijke bankrekeningen van de onderaannemers en de B.V.’s en de Bulgaarse bankrekeningen op naam van [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] geleid. Binnen deze constructie kon de organisatie belastingfraude plegen en grote bedragen witwassen.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Gelet op de overwegingen van de rechtbank onder 3.3.2 en 3.3.4 wist [verdachte] niet dat er binnen de organisatie belastingfraude werd gepleegd en dat de daaruit verkregen gelden werden witgewassen. Ook overigens volgt uit het dossier niet dat [verdachte] in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het doel had om misdrijven te plegen. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit.