ECLI:NL:RBOVE:2025:2605

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
84.110123.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift, belastingfraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 april 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift, belastingfraude, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de FIOD naar fraudemeldingen bij de Belastingdienst, waarbij verdachte betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met riooltechniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de onjuiste belastingaangiften die door anderen namens hem werden ingediend. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet betrokken was bij de frauduleuze activiteiten en dat hij geen wetenschap had van de misdrijven die binnen de organisatie werden gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en andere monteurs in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft ook de rol van de organisatie en de betrokkenheid van andere medeverdachten besproken, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. De uitspraak is openbaar gedaan en is geregistreerd onder ECLI:NL:RBOVE:2025:2605.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.110123.22 (P)
Datum vonnis: 28 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3, 6, 10 en 13 maart 2025 en 14 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan;
feit 2:al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift;
feit 3:al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen meerdere geldbedragen en goederen heeft witgewassen, terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt en het feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf;
feit 4:tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift, belastingfraude, witwassen en/of oplichting, van welke organisatie hij (mede-)bestuurder was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] , op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2020 tot en met 31 januari 2022,
in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting over
-het tweede en/of het derde en/of het vierde kwartaal van 2020, en/of
-het eerste en/of het tweede en/of het derde en/of het vierde kwartaal van 2021,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben doen/laten doen, door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting / voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
2.
hij, al dan niet handelend onder de naam) [bedrijf 1] , op of omstreeks 24 mei 2020, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken, van een of meer vals(e) geschrift(en) – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – te weten een suppletie met betrekking tot de omzetbelasting ten name van [verdachte] , al dan niet handelend onder de na(a)m(en) [bedrijf 1] , over:
-het eerste kwartaal van 2020,
als ware die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken (telkens) in het overleggen en/of indienen van dat/die digita(a)l(e)) geschrift(en) aan/bij de belastingdienst,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin, dat (telkens) in die (digita(a)l(e)) geschrift(en) een onjuist bedrag aan omzet en/of af te dragen omzetbelasting was vermeld,
dan wel opzettelijk zodanig die geschrift(en) heeft afgeleverd aan de belastingdienst,
terwijl hij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik;
3.
hij, al dan niet handelend onder de naam [bedrijf 1] , op een of meer
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2018 tot en met heden in de
gemeente Almere, althans in Nederland en/of Bulgarije en/of Marokko, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, meermalen, althans eenmaal,
Sub a)
(telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten van:
-(ongeveer) euro 726.000,--, althans van een of meer geldbedrag(en), en/of
-(ongeveer) euro 199.737,---, althans van een of meer geldbedrag(en), en/of
-een of meer voertuig(en) aangeschaft bij, en/of diensten afgenomen van
- [naam 1] en/of [bedrijf 2] , ten bedrage van (ongeveer) euro 199.737,-- ,
althans van enig geldbedrag, en/of
-een of meer (luxe) artikelen aangeschaft met een waarde van in totaal (ongeveer) euro 84.820,--, althans van enig geldbedrag, van (het merk): [bedrijf 3] en/of Louis Vuitton en/of Prada en/of Moncler,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing, heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had,
en/of
Sub b)
(telkens) een of meer voorwerp(en), te weten:
-(ongeveer) euro 726.000,--, althans een of meer geldbedrag(en), en/of
-(ongeveer) euro 199.737,---, althans een of meer geldbedrag(en), en/of
-een of meer voertuig(en) aangeschaft bij, en/of diensten afgenomen van
- [naam 1] en/of [bedrijf 2] , ten bedrage van (ongeveer) euro 199.737,-- ,
althans van enig geldbedrag, en/of
-een of meer (luxe) artikelen aangeschaft met een waarde van in totaal (ongeveer) euro 84.820,--, althans van enig geldbedrag, van (het merk): [bedrijf 3] en/of Louis Vuitton en/of Prada en/of Moncler,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat de/het bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – (deels) afkomstig was/waren uit enig(e)
gepleegde misdrij(f)(ven), terwijl hij
-van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of
-zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf;
4.
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2018 tot en met heden, in de gemeente(n) Almere en/of Utrecht en/of Woerden, in elk geval in Nederland, en/of Bulgarije en/of Marokko,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door:
- [medeverdachte 1] , en/of
- [medeverdachte 2] , en/of
- [medeverdachte 3] , en/of
- [medeverdachte 4] , en/of
- [verdachte] , en/of
- [medeverdachte 5] , en/of
- [bedrijf 4] B.V., en/of
- [bedrijf 5] B.V., en/of
- [bedrijf 6] B.V., en/of
een of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het plegen van valsheid in geschrift en/of
- het plegen van belastingfraude en/of
- het plegen van witwassen en/of
- het plegen van oplichting,
van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-)oprichter en/of (feitelijk) (mede-) bestuurder was.

3.De overwegingen van de rechtbank

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Organisatie en werkwijze
Het onderzoek Waterscheerling is door de FIOD gestart naar aanleiding van fraudemeldingen bij de Belastingdienst en signalen van de Financial Intelligence Unit (FIU) over bedrijven die actief zijn in de riooltechniek. De meldingen hadden onder meer betrekking op de bedrijven [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 1] en [bedrijf 9] . Dit zijn eenmanszaken van respectievelijk [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . Dit zijn broers en neven van elkaar, en medeverdachten. Omwille van de begrijpelijkheid en leesbaarheid van het vonnis, worden de verdachten hierna bij hun voornaam genoemd.
De organisatie van de verdachten
De rechtbank leidt uit het dossier en de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] op zitting het volgende af.
[medeverdachte 2] begon op 10 november 2014 met zijn eenmanszaak [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ). De eenmanszaak had onder meer als activiteit Loodgieter/Loodgieterswerk. Later breidde hij zijn activiteiten uit. Er werden verschillende B.V.’s opgericht en [medeverdachte 2] nam andere monteurs als onderaannemer in de arm die de opdrachten bij de klanten uitvoerden. Dit betroffen onder andere [medeverdachte 2] broer [medeverdachte 3] en zijn neven [medeverdachte 5] en [verdachte] . In totaal hebben enkele tientallen monteurs voor [medeverdachte 2] gewerkt.
-
De B.V.’s
Op 20 december 2019 is [bedrijf 4] B.V. opgericht. Tot en met 10 mei 2021 was [medeverdachte 2] enig bestuurder. Zijn broer [medeverdachte 4] werd enig bestuurder vanaf 10 mei 2021.
[bedrijf 4] B.V. is een holding en enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V.
[bedrijf 5] B.V. is op 8 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten acquisitie van opdrachten binnen diverse facilitaire gebieden.
[bedrijf 6] B.V. is op 17 september 2020 opgericht en heeft als activiteiten overige zakelijke dienstverlening. [medeverdachte 4] was vanaf 1 mei 2021 één van de bestuurders.
-
De bedrijfsvoering
De opdrachten kwamen binnen via ‘de centrale’. Hier werkten onder andere [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] zette vanuit [bedrijf 6] B.V. het callcenter voor de organisatie op. [medeverdachte 2] zorgde ervoor dat bij zoekopdrachten via Google de contactgegevens van de eenmanszaken hoog op de lijst stonden, zodat potentiële klanten met name bij spoedopdrachten terechtkwamen bij de organisatie. In het callcenter werden de telefonische opdrachten aangenomen en uitgezet naar de diverse monteurs. Ook werd vanuit het callcenter de klachtenafhandeling gedaan. [medeverdachte 4] ontving hiervoor een managementvergoeding, die hij in de periode van januari 2021 tot en met september 2022 factureerde aan [bedrijf 5] B.V.
Nieuwe monteurs startten op verzoek van [medeverdachte 2] een eigen eenmanszaak, openden een zakelijke bankrekening en leverden hun pinpas, pincode en DigiD in bij de organisatie.
De monteurs voerden de opdrachten bij de klanten uit. Zij kregen daartoe een tablet, waarop zij hun planning konden zien en waarin zij de door hen verrichte werkzaamheden registreerden. Ook kregen ze een mobiel pinapparaat. In het onderzoek zijn pinapparaten van [bedrijf 10] en van [bedrijf 11] gevonden. Betaling door de klanten vond plaats door gebruikmaking van de pinapparaten, via een Tikkie, overboeking of contant. De niet contante betalingen kwamen aanvankelijk binnen op de zakelijke bankrekeningen van de monteurs, die door de organisatie werden beheerd. Later begonnen de banken vragen te stellen over de geldstromen op de bankrekeningen, en werden ook bankrekeningen afgesloten. Vervolgens werden er Bulgaarse bankrekeningen op naam van [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] geopend, waarop geldbedragen die door opdrachtgevers werden betaald via [bedrijf 11] terechtkwamen. De gelden werden vervolgens overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V.
De monteurs ontvingen 15% tot 20% van de door hen gerealiseerde omzet. Ze betaalden
€ 363,-- per maand aan administratiekosten aan de organisatie.
Vanaf het moment dat er meerdere monteurs werkzaam waren voor de organisatie stopten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met hun monteurswerkzaamheden en verrichtten zij meer faciliterende werkzaamheden. Zij voorzagen nieuwe monteurs van vervoermiddelen, zoals een busje, gereedschappen en materialen en zij stonden monteurs bij die hulp nodig hadden. [medeverdachte 3] haalde ook nieuwe monteurs binnen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] namen ook van monteurs bankpassen, pincodes en de DigiD in ontvangst om die vervolgens af te geven aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] , de vrouw van [medeverdachte 2] , had een administratiekantoor genaamd [bedrijf 12] . Zij deed met [medeverdachte 2] de administratie van alle eenmanszaken en de B.V.’s en diende de belastingaangiften in. De administratie van de organisatie werd beheerd via Dropbox en was toegankelijk voor meerdere personen. De ‘eigenaar’ van de verschillende digitale mappen met administratie was [medeverdachte 1] .
Uit het onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat een groot deel van de aangiften voor de omzetbelasting van eenmanszaken [bedrijf 12] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [bedrijf 1] en de vennootschappen [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V. onjuist en/of onvolledig zijn.
Het oogmerk van de organisatie
De verdachten wordt onder andere verweten dat zij hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van onder meer oplichting tot oogmerk had. Nu dit verwijt bij de behandeling van de strafzaken veel aandacht heeft gekregen zal de rechtbank zich daarover eerst uitlaten.
Het dossier bevat zeven aangiften van oplichting tegen met name [verdachte] en twee meldingen over [bedrijf 7] en [bedrijf 1] .
In de meldingen wordt gesteld dat de bedrijven slecht werk leverden. Verstoppingen zouden niet verholpen zijn en er zouden extreem hoge bedragen in rekening zijn gebracht. Monteurs zouden zich hebben voorgedaan als werknemer van een ander bedrijf. Ook zouden monteurs onduidelijk zijn over de tarieven.
Het dossier bevat verder berichtgeving van de televisieprogramma’s Tros Opgelicht?! en Max Meldpunt over ‘malafide rioolontstoppers’. Uit die berichtgeving is echter niet af te leiden of dit over aan de organisatie gelieerde monteurs gaat.
Een aantal monteurs die als onderaannemer voor de organisatie hebben gewerkt, is door de FIOD verhoord. Over de werkwijze van de organisatie hebben zij het volgende verklaard.
[naam 2] is ingewerkt door een neef van [medeverdachte 2] . Die neef vroeg enorme bedragen. De monteurs mochten hun eigen bedragen bepalen. [naam 2] vroeg zelf nooit veel. Hij sprak een prijs af met de klant en ging na akkoord van de klant aan het werk. Ook [naam 3] verklaarde dat hij de prijzen zelf mocht vaststellen. Hij rekende een starttarief inclusief voorrijkosten. Dan nam hij de meters door. Hij rekende nooit meer meters spiraal dan hij gebruikte.
[naam 4] verklaarde dat hij werd ingewerkt door iemand en dat hij schrok van de prijzen die werden gerekend. Verder verklaarde hij dat de organisatie een boete in rekening bracht bij monteurs als een klant een klacht indiende.
Ook [naam 5] noemde de prijzen die werden gerekend absurd hoog.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de wijze van het presenteren van diensten en tarieven, de aanname van een valse hoedanigheid (het zich voordoen als een werknemer van een ander bedrijf), het in strijd met de waarheid verkondigen dat de kosten gedekt worden door de verzekering en het melden van de kosten van het gebruik per meter spiraal, maar niet vermelden om hoeveel meter het gaat, geconcludeerd kan worden dat sprake was van oplichting.
De rechtbank overweegt dat voor het bewijs van het oogmerk van de organisatie onder meer betekenis kan toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De rechtbank stelt vast dat de meldingen van klanten niet verder zijn onderzocht. De aangiften van oplichting die tegen [verdachte] zijn gedaan, zijn geseponeerd. Daar waar het de oplichting betreft, is dus geen sprake van concrete, binnen de organisatie reeds gepleegde misdrijven waaruit het oogmerk van de organisatie blijkt.
Vast staat dat in bepaalde gevallen hoge prijzen werden gerekend. Hiermee staat echter niet vast dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had.
Uit de verklaringen van de monteurs volgt dat monteurs vrij waren om hun eigen prijzen te bepalen. In de periode van 20 juli 2020 tot en met 26 april 2023 is in totaal € 35.533.575,77 omgezet. Dat is een omzet van meer dan € 1.000.000,-- per maand, waarvoor honderden opdrachten werden uitgevoerd. In de gehele periode zijn tientallen monteurs actief geweest voor de organisatie. In dat verband zijn de zeven aangiften en twee meldingen die uit het dossier blijken volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat de gehele organisatie het oogmerk had tot het plegen van oplichting.
Ook de door de officier van justitie gestelde leugenachtige mededelingen kunnen niet leiden tot het oordeel dat de organisatie het plegen van oplichting tot oogmerk had. [1]
De rechtbank zal in de navolgende paragrafen de ten laste gelegde feiten bespreken.
3.3.2
Beoordeling feit 1 – de aangiften voor de omzetbelasting
[verdachte] voerde met zijn eenmanszaak [bedrijf 1] opdrachten uit voor [medeverdachte 2] . Hij had twee zakelijke bankrekeningen, met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . Op deze rekeningen werden inkomsten in batch-vorm ontvangen van [bedrijf 13] en [bedrijf 14] , ondernemingen die de transacties van bedrijven verwerken. Ook kwamen op deze rekeningen inkomsten binnen door middel van Tikkie-bijschrijvingen dan wel reguliere bijschrijvingen afkomstig van bedrijven en particulieren onder vermelding van een factuurnummer dan wel omschrijvingen die te koppelen waren aan rioolontstopping-gerelateerde werkzaamheden.
De organisatie maakte onder andere gebruik van pinapparaten van [bedrijf 11] . De betalingen van klanten die met gebruikmaking van deze pinapparaten werden gedaan, werden gestort op Bulgaarse bankrekeningen. Op de zakelijke bankrekening van [verdachte] met nummer [rekeningnummer 1] werden gelden ontvangen van de Bulgaarse bankrekeningen [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] en [rekeningnummer 4] op naam van [naam 6] .
Uit het onderzoek is gebleken dat in de onder 1 op de tenlastelegging genoemde kwartalen aanzienlijk meer inkomsten zijn ontvangen op de zakelijke bankrekeningen van [verdachte] dan in de aangiften voor de omzetbelasting over die kwartalen is aangegeven. Daardoor is te weinig belasting afgedragen.
Voorwaardelijk opzet
De vraag die voorligt is of [verdachte] wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften werden gedaan en of hij deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat de verplichting tot het doen van de belastingaangiften rustte op [verdachte] en dat namens hem ook aangifte is gedaan. [verdachte] heeft verklaard dat de administratie van zijn eenmanszaak werd gedaan door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en dat zij de belastingaangiften deden. Hij heeft zijn bankpas en DigiD-gegevens aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gegeven. Hij had geen inzage in de belastingaangiften. Brieven van de Belastingdienst zag hij niet, omdat zijn post door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werd onderschept. Hij kreeg geen vast percentage van de door hem gerealiseerde omzet, maar kreeg geld van [medeverdachte 2] als hij dat nodig had.
De verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door de verklaringen van andere monteurs die voor de organisatie hebben gewerkt. Ook zij hebben de bankgegevens en bankpas van hun zakelijke bankrekening en hun DigiD-inloggegevens afgestaan en hadden geen zicht op de administratie en belastingaangiften die namens hen door de organisatie werden gedaan. De monteurs ontvingen een percentage op hun privérekening. De organisatie trok het beheer over de administratie en de bankrekeningen van de monteurs naar zich toe en kon zo belastingfraude plegen.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] betrokken is geweest bij het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, noch dat hij op de hoogte was van de inhoud van de namens hem ingediende belastingaangiften. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften zouden worden gedaan en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard, en zal hem vrijspreken van het medeplegen van het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
3.3.3
Beoordeling feit 2 – valsheid in geschrift
Aan [verdachte] is tenlastegelegd het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, te weten een suppletieaangifte voor de omzetbelasting die met betrekking tot [bedrijf 1] zijn ingediend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze suppleties te laat ingediende aangiften voor de omzetbelasting betreffen die zijn gedaan nadat naheffingsaanslagen waren opgelegd en daarom zijn aan te merken als bezwaarschriften. De verdediging heeft dit standpunt onderschreven.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2024 [2] overweegt de rechtbank dat aan een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift als zodanig, voor zover het bezwaarschrift ertoe strekt het bedrag van de aanslag tot een bepaald bedrag te verminderen, in het maatschappelijk verkeer niet een zodanige betekenis voor het bewijs van de inhoud ervan pleegt te worden toegekend dat daaraan een bewijsbestemming in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toekomt.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook reeds daarom vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
3.3.4
Beoordeling feit 3 - witwassen
[verdachte] wordt verweten dat hij de uit belastingfraude afkomstige geldbedragen heeft witgewassen.
In 2020 en het eerste kwartaal van 2021 werd op de zakelijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] in totaal € 726.357,01 ontvangen van de Bulgaarse bankrekeningen [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en [rekeningnummer 4] ten name van [naam 6] .
In de periode van 3 augustus 2021 tot en met 28 oktober 2021 is van een of meer bankrekeningen van [verdachte] in totaal € 199.737,-- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. Onduidelijk van welke bankrekening(en) deze betalingen zijn gedaan.
Verder werd in de periode van 9 december 2020 tot en met 22 februari 2022 in totaal
€ 33.150,-- aan luxe goederen uitgegeven van de privérekening met nummer [rekeningnummer 5] en € 50.000,-- van de zakelijke rekening met nummer [rekeningnummer 2] en € 1.670,-- van de zakelijke rekening met nummer [rekeningnummer 1] .
De rechtbank stelt vast dat voor zover de door belastingfraude verkregen gelden op de Nederlandse bankrekeningen van [verdachte] zijn ontvangen, het grootste deel daarvan naar zijn zakelijke rekeningen is gegaan. Zoals vastgesteld kon hij niet over die rekeningen beschikken en had hij ook geen zicht op wat er op die zakelijke rekeningen gebeurde. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [verdachte] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de gelden die op deze rekeningen werden ontvangen en uitgegeven, van misdrijf afkomstig waren.
Voor zover hij gelden op zijn privérekening heeft ontvangen en daarvan uitgaven heeft gedaan, geldt dat dit, gelet op de door hem verrichte werkzaamheden, geen opmerkelijk hoge bedragen waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook op basis daarvan niet worden geoordeeld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem persoonlijk ontvangen en uitgegeven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
3.3.5
Beoordeling feit 4 – deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op basis van de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Hoewel op het oog normale bedrijfsactiviteiten (namelijk loodgieterswerkzaamheden) ontplooid werden, had de organisatie het doel om belastingfraude en witwassen te plegen. Dat blijkt uit de bedrijfsvoering van de organisatie. De organisatie faciliteerde monteurs bij hun werkzaamheden en nam hen vervolgens hun administratie en financiële bedrijfsvoering uit handen. De organisatie deed de administratie en de belastingaangiften van de eenmanszaken van de monteurs en had de beschikking over hun bankgegevens, bankpassen en pincodes.
Daardoor was de organisatie in staat de omzetten van de verschillende onderaannemers te beheren. De geldstromen werden, soms met verhullende omschrijvingen, over de zakelijke bankrekeningen van de onderaannemers en de B.V.’s en de Bulgaarse bankrekeningen op naam van [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] geleid. Binnen deze constructie kon de organisatie belastingfraude plegen en grote bedragen witwassen.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Gelet op de overwegingen van de rechtbank onder 3.3.2 en 3.3.4 wist [verdachte] niet dat er binnen de organisatie belastingfraude werd gepleegd en dat de daaruit verkregen gelden werden witgewassen. Ook overigens volgt uit het dossier niet dat [verdachte] in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het doel had om misdrijven te plegen. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit.
3.4
Conclusie
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.

4.De inbeslaggenomen voorwerpen

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Vorderingen ABN AMRO Bank [rekeningnummer 1] (€ 4.649,01);
2. 1 STK Vorderingen ABN AMRO Bank [rekeningnummer 5] (€ 13,72);
3. 1 STK Vorderingen Rabobank [rekeningnummer 6] (€ 247,52).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2025.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft in dit verband mede acht geslagen op het arrest van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 21 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2024:3602.