ECLI:NL:RBOVE:2025:2630

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
08-191106-23, 08-073689-22 en 05-308354-24 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en uitkeringsfraude door schoonmaakster met meerdere slachtoffers

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schoonmaakster werkzaam was en meerdere diefstallen heeft gepleegd. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal, meermalen gepleegd, en uitkeringsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2022 tot 2023 op verschillende adressen waar zij als schoonmaakster werkte, geld, sieraden en cadeaubonnen heeft gestolen. De verdachte heeft in totaal drie parketnummers tegen zich, waarbij de diefstallen zijn gepleegd uit woningen van haar werkgevers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en het betalen van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan in het kader van de Participatiewet, wat heeft geleid tot uitkeringsfraude. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de schadeposten goed zijn onderbouwd. De verdachte heeft geen verantwoording genomen voor haar daden en heeft geen contact opgenomen met de reclassering of de rechtbank, wat haar situatie verergerde. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, waaronder emotionele schade door de diefstal van erfstukken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-191106-23, 08-073689-22 en 05-308354-24 (gev. ttz) (P)
Datum vonnis: 29 april 2025
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de BRP op het adres [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door of namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], beiden bijgestaan door mr. M. Tijken, advocaat in Oldenzaal, [aangever 1] en [aangever 2] namens [aangever 3] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
08-073689-22geld heeft gestolen;
08-191106-23geld, sieraden, cadeaubonnen en een parfumfles heeft gestolen uit woningen, waar verdachte zich op dat moment niet behoorde te bevinden (
feit 1 en feit 2)en uitkeringsfraude heeft gepleegd (
feit 3);
05-308354-24geld heeft gestolen.
Voluit luiden de tenlasteleggingen aan verdachte, dat:
08-073689-22
zij op of omstreeks 24 maart 2022, althans in de maand maart 2022, in de gemeente [plaats 6], een bedrag aan geld (Euro 67,60, althans enig bedrag aan geld), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of een of meer kinderen van genoemde [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen (uit een of meer spaarpotten in een woning aan de [adres 1] aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
08-191106-23
1
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 18 juli 2022 tot 25
maart 2023 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], althans in Nederland,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de
[adres 2] ([plaats 1]) en/of de [adres 3] ([plaats 2]) en/of de
[adres 4] ([plaats 3]), alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van
de rechthebbende bevond,
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 1.500,- euro, in elk geval enig(e)
geldbedrag(en), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander
dan aan verdachte toebehoorde, en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 725,- euro, in elk geval enig(e)
geldbedrag(en), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een
ander dan aan verdachte toebehoorde, en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 2.000,- euro, in elk geval enig(e)
geldbedrag(en), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander
dan aan verdachte toebehoorde
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
dat/die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel
van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, te weten door zonder dat
zij, verdachte, daartoe gerechtigd was zich toegang tot de woning van die [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] te verschaffen door met een valse sleutel een
deur, toegang gevende tot die woning, te openen;
2
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 19 juli 2022 tot 7
april 2023 te [plaats 6] en/of [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [plaats 5], althans in
Nederland,
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 20,- euro en/of één of meerdere zilveren
ringen (met een totaal waarde van ongeveer 409,- euro) en/of één of meerdere
cadeaubonnen (met een totaal waarde van ongeveer 100,- euro), althans één of
meerdere goederen en/of geldbedragen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, en/of
- een kistje met daarin een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 350,- euro, althans
één of meerdere goederen en/of geldbedragen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 300,- euro en/of één of meerdere
gouden sieraden, althans één of meerdere goederen en/of geldbedragen, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte
toebehoorde, en/of
- een portemonnee met daarin een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 50,- euro,
althans één of meerdere goederen en/of geldbedragen, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde,
en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 200,- euro en/of een gouden ring met
drie diamanten, althans één of meerdere geldbedragen en/of goederen, dat/die
geheel of ten dele aan [aangever 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte
toebehoorde, en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 640,- euro en/of een parfumflesje van
Coco Mademoiselle, althans één of meerdere goederen en/of geldbedragen, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander dan aan verdachte
toebehoorde, en/of
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 17 september
2020 tot en met 31 mei 2023 te Almelo, althans in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten artikel 17 Participatiewet,
opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft de
verdachte (telkens) verzuimd aan de gemeente Almelo, dan wel aan het bestuur
en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat zij, verdachte,
- ( op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en/of had verricht (te weten:
schoonmaakwerkzaamheden bij derden), en/of
- over inkomsten beschikte en/of heeft kunnen beschikken
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht
op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de
Participatiewet,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander;
05-308354-24
zij op of omstreeks 19 december 2023 te [plaats 7] een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 1.000,- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele aan [aangever 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
De verdenking tegen verdachte betreft (gekwalificeerde) diefstallen uit woningen waar verdachte tegen betaling schoonmaakwerkzaamheden verrichtte en het plegen van uitkeringsfraude. Dat laatste door het feit dat zij werkte en onder meer daaruit inkomen had niet op te geven aan de gemeente Almelo terwijl ze daartoe verplicht was omdat zij een uitkering genoot. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft verdachte de ten laste gelegde diefstallen aanvankelijk ontkend. Zij heeft wel erkend dat zij als schoonmaakster bij de aangevers van die diefstallen werkzaam is geweest. Ook heeft zij erkend dat zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet. Na confrontatie met belastend bewijsmaterieel heeft verdachte (alsnog) enkele diefstallen, al dan niet gedeeltelijk, bekend. Verdachte heeft haar bekennende verklaring in die gevallen echter beperkt tot de goederen die expliciet in het haar voorgehouden belastende materiaal naar voren kwamen. In de andere gevallen heeft verdachte betrokkenheid bij de diefstallen ontkend. De rechtbank onderscheidt drie categorieën feiten: de feiten die verdachte bekent, de feiten die zij gedeeltelijk bekent en de feiten die zij ontkent. In het geval van een bekennende verklaring van verdachte zal de rechtbank bij dat feit volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage. De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten die verdachte, al dan niet gedeeltelijk, heeft ontkend allereerst per parketnummer en vervolgens per aangever de relevante feiten en omstandigheden vast. De rechtbank overweegt vervolgens waarom zij op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag. De rechtbank zal gebruik maken van zogenoemd schakelbewijs en per feit vermelden wanneer dat het geval is. De vaststellingen en overwegingen over het schakelbewijs zijn aan het eind van de bewijsoverwegingen opgenomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft aangevoerd dat ook de feiten die door verdachte, al dan niet gedeeltelijk, worden ontkend bewezen kunnen worden verklaard met een schakelbewijsconstructie, nu sprake is van een specifieke werkwijze (een modus operandi) die overeenkomt met de door verdachte gehanteerde werkwijze bij de andere feiten. Ten aanzien van het onder parketnummer 08-191106-23 feit 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheden gevorderd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.3.2 08-191106-23
feiten 1 en 2
- [slachtoffer 5] (feit 1)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is in de periode van begin januari 2023 tot en met 30 maart 2023 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [slachtoffer 5] in [plaats 1]. Zij heeft in de periode van 28 januari 2023 tot en met 25 maart 2023 een enveloppe met daarin een bedrag ter hoogte van € 1.500,-- weggenomen uit deze woning. [slachtoffer 5] had deze enveloppe opgeborgen in de keukenla, onder een plastic bakje.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte (dat zij toen in de woning van [slachtoffer 5] werkzaam is geweest als schoonmaakster), in samenhang met het schakelbewijs, wettig en overtuigend kan worden verklaard dat verdachte het bedrag van € 1.500,-- uit de woning van aangever heeft weggenomen.
- [slachtoffer 2] (feit 1)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- [slachtoffer 10] (feit 1)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is in de periode van 18 juli 2022 tot en met 21 september 2022 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [slachtoffer 10] in [plaats 3]. Zij heeft in die periode diverse bedragen, tot een totaal van € 2.000,--, uit de woning weggenomen. [slachtoffer 10] had deze geldbedragen opgeborgen in een washandje achter haar lingerie in een kast en in een zonnebrilhoesje , die in een vaas lag.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is, op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte dat zij toen in de woning van [slachtoffer 10] werkzaam is geweest als schoonmaakster en daar geld heeft weggenomen, in samenhang met het schakelbewijs, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een bedrag van ongeveer € 2.000,-- uit de woning van aangever heeft weggenomen. Weliswaar heeft verdachte haar bekentenis beperkt tot een bedrag van
rondde duizend euro, maar dit past in haar wijze van aanvankelijk ontkennen en vervolgens niet meer toegeven dan waarvan zij op dat moment denkt dat bewijsbaar is. De rechtbank heeft bovendien geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever over een gestolen bedrag van
minstenstweeduizend euro. Als schoonmaakster had verdachte bovendien geen enkele goede reden om in een washandje achterin een kast met lingerie en in een brillenhoesje in een vaas te neuzen.
- [slachtoffer 7] (feit 2)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is op 15 februari 2023 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [slachtoffer 7] in [plaats 6]. Zij heeft op die datum een bedrag van € 20,--, drie ringen en twee cadeaubonnen uit de woning weggenomen. Het geld en de cadeaubonnen zijn uit de besteklade in de keuken weggenomen. De ringen zijn weggenomen uit een sieradenkistje dat op de zolder van de woning lag. [slachtoffer 7] heeft de verdachte op die datum op de zoldertrap gezien, terwijl de afspraak was dat verdachte niet op de zolder aan het werk zou gaan.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is, op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat zij toen in de woning van [slachtoffer 7] werkzaam is geweest als schoonmaakster en het schakelbewijs, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geld, de ringen en de cadeaubonnen uit de woning van aangever heeft weggenomen. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat verdachte zich tijdens het schoonmaken op de zoldertrap van de woning heeft bevonden, terwijl zij daar volgens de afspraak niet hoefde schoon te maken en de ringen in een kistje op die zolder hadden gelegen. Ook draagt aan het bewijs bij dat uit een nachtkastje een ring is weggenomen, een plek waar verdachte niets te zoeken had.
- [slachtoffer 8] (feit 2)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is op 15 februari 2023 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [slachtoffer 8] in [plaats 6]. Op die datum heeft verdachte een kistje met daarin een bedrag van € 350,-- uit de woning, uit de lade van het nachtkastje op de slaapkamer van [slachtoffer 8], weggenomen.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat zij in de woning van [slachtoffer 8] werkzaam is geweest als schoonmaakster en het schakelbewijs van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geldkistje met 350 euro uit de woning van aangever heeft weggenomen.
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 2)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is vanaf 17 november 2022 tot en met 26 januari 2023 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [slachtoffer 3] en in de naastgelegen woning van haar broer, [slachtoffer 4], in [plaats 4]. In die periode heeft verdachte een bedrag van € 300,-- en gouden sieraden uit de woning van [slachtoffer 3] weggenomen. Uit woning van [slachtoffer 4] heeft verdachte een portemonnee met inhoud, een bedrag van € 50,--, weggenomen. Een deel van de weggenomen sieraden is weggenomen uit een afgesloten kistje, dat in het keukenkastje van [slachtoffer 4] was opgeborgen. De andere sieraden zijn weggenomen uit een doosje dat was opgeborgen in een kast in de woonkamer van [slachtoffer 3].
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is, op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei waarin aangeefster meldt dat zij later nog meer, alleen op feestdagen te dragen sieraden miste, de verklaring van verdachte (dat zij destijds in de woningen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werkzaam is geweest als schoonmaakster en daar sieraden heeft weggenomen) en het schakelbewijs van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte niet alleen de sieraden – die zij bekent – maar ook de portemonnee met daarin € 50,-- en het bedrag van € 300,-- uit de woningen heeft weggenomen. Ook hier geldt dat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaar van aangever. Illustratief (en bijdragend tot het bewijs) is verder dat verdachte ook hier aanvankelijk alles ontkent maar, geconfronteerd met de bevindingen van de politie dat zij de sieraden heeft verkocht aan een goudinkoper ([bedrijf]), zoals uit onderzoek door de politie vastgesteld kan worden), alleen dat deel schoorvoetend toegeeft. Aangeefster heeft de sieraden die bij [bedrijf] ingeleverd en inmiddels omgesmolten waren, herkend (pagina 47).
- [aangever 1] (feit 2)
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is vanaf 18 juli 2022 tot en met (omstreeks) 21 september 2022 als schoonmaakster werkzaam geweest in de woning van [aangever 1] in [plaats 3]. In die periode heeft verdachte een bedrag van € 200,-- en een gouden ring met drie diamanten uit de woning weggenomen. De ring is weggenomen uit een kistje dat in het nachtkastje lag. Het geldbedrag is weggenomen uit de keukenlade.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte (dat zij in de woning van [aangever 1] werkzaam is geweest als schoonmaakster en een gouden ring heeft weggenomen) en het schakelbewijs, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte behalve de gouden ring ook het geld uit de woningen van aangever heeft weggenomen. Ook in dit geval reageert verdachte verbolgen als ze met de verdenking wordt geconfronteerd, later zelfs dreigend: “Dat kan niet, ik heb nergens aangezeten, ik ben er wel klaar mee. Ik ga die mensen nog wel een bezoekje brengen”. Als zij wordt geconfronteerd met de onderzoeksresultaten bij de goudinkoper blijft zij ontkennen en liegt zij dat het een ring uit haar familie is (pagina 138). Een dag later bekent zij de ring alsnog, maar ook niet meer dan dat. De rechtbank twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever en zal de diefstal van zowel de ring als het geld bewezen verklaren.
- [slachtoffer 9] (feit 2)
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal van de parfum. Verdachte ontkent de diefstal van parfum en dit voorwerp past niet in de gebruikelijke werkwijze zoals bij het schakelbewijs omschreven.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit (met uitzondering van de tenlastegelegde diefstal van de parfum) heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Nadere overwegingen van de rechtbank
- Partiële vrijspraak (08-191106-23 feit 1)
Met de officier van justitie acht de rechtbank de strafverzwarende onderdelen, zoals onder parketnummer 08-191106-23 feit 1 ten laste gelegd
,niet wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Op basis van het dossier is er onvoldoende bewijs dat verdachte zich de toegang tot de woningen van de aangevers heeft verschaft door middel van een valse sleutel en dat zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond.
- Schakelbewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van de tenlastegelegde diefstallen bij [slachtoffer 5], [slachtoffer 10], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [aangever 1] nog het volgende.
De rechtbank maakt voor de bewezenverklaring gebruik van zogenoemd schakelbewijs. Dit is een wijze van bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Daarvan is in deze zaak sprake. Het bewijsmateriaal voor de feiten vertoont op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen en duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Alle tenlastegelegde diefstallen hebben plaatsgevonden in de periode dat verdachte bij de aangevers werkzaam was als schoonmaakster. Verdachte komt, zoals aangevers verklaren, via online advertenties op Markplaats, Facebook of andere sociale media) of via mond-tot-mondreclame in contact met de aangevers. Verdachte verricht de schoonmaakwerkzaamheden bij alle aangevers zonder daarvan opgave bij de gemeente Almelo te doen. Zij ontvangt de betalingen van de aangevers contant of door middel van een zogeheten “Tikkie”, ook dat stelt de rechtbank op basis van de aangiftes vast. Kort nadat verdachte met haar werkzaamheden als schoonmaakster is begonnen, ontdekken de aangevers dat zij contant geld, sieraden of cadeaubonnen missen uit hun woning. Het geld, de cadeaubonnen en/of de sieraden worden uit verschillende bergplaatsen weggenomen (spaarpotten, lades, kistjes, enveloppes etc.). Bergplaatsen waar verdachte voor haar schoonmaakwerkzaamheden niets te zoeken had
De rechtbank is van oordeel dat de redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot de afzonderlijke zaken, in samenhang met de verklaring van verdachte dat zij bij alle aangevers van de ten laste gelegde feiten als schoonmaakster werkzaam is geweest, voor ieder van die zaken afzonderlijk voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren. In samenhang bezien versterken die feiten en omstandigheden bovendien het bewijs in elk van die zaken en in zoverre zijn deze over en weer redengevend omdat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte alle diefstallen heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank acht het onder parketnummer 08-191106-23 feit 1, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheden, en het onder parketnummer 08-191106-23 feit 2, met uitzondering van de diefstal van de parfum van aangever [slachtoffer 9], wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3 08-191106-23
feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
08-073689-22
zij op 24 maart 2022 in de gemeente [plaats 6], een bedrag aan geld (euro 67,60), dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of een of meer kinderen van genoemde [slachtoffer 1], toebehoorde heeft weggenomen (uit een of meer spaarpotten in een woning aan de [adres 1] aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
08-191106-23
1.
zij in de periode van 18 juli 2022 tot 25 maart 2023 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3],
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 1.500,- euro, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], toebehoorde, en
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 725,- euro, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], toebehoorde, en
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 2.000,- euro, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 10], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij in de periode van 19 juli 2022 tot 7 april 2023 te [plaats 6] en/of [plaats 4] en/of [plaats 3] en/of [plaats 5],
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 20,- euro en zilveren ringen (met een totaal waarde van ongeveer 409,- euro) en cadeaubonnen (met een totaal waarde van ongeveer 100,- euro), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] toebehoorden, en
- een kistje met daarin een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 350,- euro, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] toebehoorde, en
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 300,- euro en gouden sieraden, die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], toebehoorden, en
- een portemonnee met daarin een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 50,- euro,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] toebehoorde, en
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 200,- euro en een gouden ring met
drie diamanten die geheel of ten dele aan [aangever 1] toebehoorden, en
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 640,- euro, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 9], toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij in de periode van 17 september 2020 tot en met 31 mei 2023 in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft de verdachte (telkens) verzuimd aan de gemeente Almelo, dan wel aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat zij, verdachte,
- ( op geld waardeerbare) arbeid verrichtte en/of had verricht (te weten:
schoonmaakwerkzaamheden bij derden), en
- over inkomsten beschikte en/of heeft kunnen beschikken
terwijl zij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
05-308354-24
zij op 19 december 2023 te [plaats 7] een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 1.000,- euro, dat geheel of ten dele aan [aangever 3], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 227b zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde feit en 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
08-073689-22 en 05-308354-24
telkens het misdrijf: diefstal;
08-191106-23 feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: diefstal, meermalen gepleegd;
08-191106-23 feit 3
het misdrijf: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn van een jaar in de zaak onder parketnummer 08-073689-22, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van bijna twee jaren op verschillende adressen waar zij als schoonmaakster werkzaam was geld, sieraden en cadeaubonnen weggenomen. Daarnaast heeft zij gedurende een periode van bijna drie jaren, terwijl zij een uitkering genoot, niet aan haar inlichtingenplicht voldaan. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van de aangevers en daarmee haarzelf of een ander kunnen bevoordelen. Bij sommige van de diefstallen waren aangevers nota bene zelfs thuis terwijl verdachte bezig was met het zoeken naar en het wegnemen van de waardevolle goederen. In het geval van aangevers [slachtoffer 3] en aangever [aangever 1] waren de weggenomen sieraden erfstukken van hun overleden ouders met een grote emotionele waarde. Deze sieraden konden niet aan hen worden teruggegeven, omdat verdachte deze had verkocht aan goudinkopers en de sieraden al waren omgesmolten. Dit heeft veel verdriet bij hen veroorzaakt, zoals ook indringend is verwoord in de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 3]. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de materiële en immateriële schade die zij veroorzaakte, maar heeft enkel oog gehad voor haar eigen financiële gewin. Hoewel verdachte gedurende het onderzoek meermaals te kennen heeft gegeven dat zij schoon schip wilde maken, heeft zij slechts zeer beperkt verantwoordelijkheid genomen voor haar gedrag. Verdachte bekent enkel de feiten te hebben gepleegd in de gevallen waarin zij daar niet onderuit kon komen, geconfronteerd met door aangevers zelf of door de politie verzameld bewijs. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geschetst wat volgens hem de gebruikelijke werkwijze was die verdachte volgde wanneer zij met de verdenking en het bewijs werd geconfronteerd: in eerste instantie liegen, dan ontkennen, vervolgens proberen te onderhandelen en uiteindelijk negeren. De rechtbank herkent dit door de officier van justitie geschetste gedragspatroon, met dien verstande dat verdachte soms mondjesmaat bekende als het bewijs te overduidelijk was en dat het onderhandelen gebeurde met de slachtoffers die zo probeerden hun zaken terug te krijgen. Het negeren volgde nadat verdachte, soms diverse keren, had beloofd terug te betalen. Deze houding heeft verdachte ook aangenomen in haar contacten met haar advocaat, de reclassering, de politie, en het openbaar ministerie en uiteindelijk de rechtbank. De ter terechtzitting niet verschenen advocaat heeft de rechtbank bericht dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met verdachte en niet gemachtigd was. De reclassering heeft ook slechts - na herhaald aandringen - een kort en telefonisch contact met haar gehad. Uiteindelijk is verdachte ook niet ter terechtzitting verschenen. De afspraken die zij had gemaakt met aangevers om tot terugbetaling van de schade te komen heeft zij niet nageleefd en zij heeft niks meer van zich laten horen. Zij heeft kortom geen enkele verantwoording genomen voor de reeks aan door haar gepleegde strafbare feiten. Met name het feit dat zij dat ook niet heeft gedaan ter zitting, tegenover de in grote getale aanwezige benadeelden, is een omstandigheid die niet in haar voordeel spreekt. Dat zij met dit alles ook fors misbruik heeft gemaakt van sociale voorzieningen voegt aan het van verdachte uit de stukken ontstane beeld niets positiefs toe.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 4 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies, opgemaakt en ondertekend door [naam 1], reclasseringswerker, van 28 maart 2025. Hierin staat onder meer het volgende. Nadat verdachte eenmaal zonder tegenbericht niet was verschenen op een afspraak en tweemaal een afspraak had afgezegd, heeft de reclasseringswerker verdachte telefonisch kort gesproken. In dit gesprek vertelde verdachte dat haar uitkering is stopgezet en dat zij sindsdien financieel wordt ondersteund door haar dochter. Verdachte stelt dat zij de huur van haar woning heeft opgezegd en dat zij nu tijdelijk bij haar andere dochter in een chaletwoning woont. Verdachte had ten tijde van het plegen van de feiten een financieel motief en op dit moment bevindt zij zich opnieuw in een kwetsbare en risico financiële situatie. De reclassering schat het recidiverisico om die reden in als gemiddeld. De reclassering adviseert, naar het lijkt niet van harte, de oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden, hetgeen de rechtbank afleidt uit de toevoeging dat verdachte het voordeel van de twijfel krijgt.
De rechtbank merkt op deze daarvoor wat ongebruikelijke plaats nog het volgende op. De rechtbank heeft erbij stilgestaan dat verdachte tegenover de reclassering de indruk heeft gewekt dat zij niet langer woont op het BRP-adres waar de dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend. Omdat dit niet geverifieerd is (kunnen worden) door de reclassering en verdachte niet de indruk wekt steeds de waarheid te spreken heeft de rechtbank daarin geen aanleiding gezien nader onderzoek naar het eventueel van het BRP-adres afwijkende verblijfadres van verdachte te doen.
Overschrijding van de redelijke termijn?
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in de zaak onder parketnummer 08-073689-22 niet is geschonden. Op 1 april 2025 heeft er een rechtsgeldige betekening van de dagvaarding plaatsgevonden. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor andere handelingen van de Nederlandse Staat waaraan veroordeelde, op een eerder moment dan op die datum, in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar een strafzaak aanhangig zou worden gemaakt. Daarom geldt 1 april 2025 als het aanvangsmoment van de redelijke termijn. Hoewel er in geen sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt de rechtbank wel vast dat de afdoening van deze strafzaak aanzienlijke tijd op zich heeft laten wachten. Consequenties worden daaraan niet verbonden.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank is van oordeel niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dus , anders dan gevorderd, niet met oplegging van een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarvoor neemt de rechtbank al het voorgaande in aanmerking en met name de lange periode waarin verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd, het stelselmatige karakter daarvan, de ernst van deze feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, waaronder het geschonden vertrouwen bij de slachtoffers, het onherroepelijk teloorgaan van ook emotioneel waardevolle familiesieraden én de houding van verdachte. De rechtbank ziet, anders dan de reclassering, geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en hieraan reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden te verbinden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] (parketnummer 08-073689-22)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.060,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- geld uit spaarpot € 60,--
- verjaardagen van elk jaar kind 1 € 600,--
- verjaardagen van elk jaar kind 2 € 400,--
[slachtoffer 5] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.100,--, ter vergoeding van affectieschade.
[slachtoffer 2] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 725,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- geld verjaardag dochter € 250,--
- geld keukenkastje € 300,--
- kleingeld zakjes € 175,--
[slachtoffer 10] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.140,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- contant geld gestolen € 2.500,--
- nieuwe sloten thuis € 640,--
[slachtoffer 8] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
[slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 350,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de schadepost “spaarpot met inhoud”.
[slachtoffer 3] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert, na wijziging van de vordering door de raadsman ter terechtzitting, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.540,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- sierraden € 9.240,--
- weggenomen bedrag € 300,--
Ter vergoeding van proceskosten wordt een bedrag van € 560,-- gevorderd.
[slachtoffer 4] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 50,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de schadepost “geldbedrag gestolen uit portemonnee slachtoffer”. Ter vergoeding van proceskosten wordt een bedrag van € 280,-- gevorderd.
[aangever 1] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.355,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- contant geld € 200,--
- geelgouden ring met drie diamanten € 1.535,--
- terugkopen van de diamanten € 120,--
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 500,-- gevorderd.
[slachtoffer 9] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
[slachtoffer 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 808,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- spaar-/verjaardagsgeld kinderen € 640,--
- parfum Chanel € 168,--
[aangever 3] en [aangever 2] (parketnummer 05-308354-24)
[aangever 3] en [aangever 2] hebben zich door het indienen van gelijkluidende vorderingen als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de schadepost “bedrijfsomzet en spaargeld” van € 1.600,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen op de volgende standpunten gesteld.
[slachtoffer 1] (parketnummer 08-073689-22)
Het gevorderde bedrag is reeds voor een deel, te weten € 60,--, aan de benadeelde partij teruggegeven. Dit deel van de vordering dient afgewezen te worden. Het overige gevorderde is niet in de tenlastelegging opgenomen. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering.
[slachtoffer 5] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
De vordering is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 10] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 2.640,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 8] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
De vordering is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 3] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
De vordering is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 4] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
De vordering is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangever 1] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
De vordering van zowel de materiële als de immateriële schade is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 9] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
De vordering is in het geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangever 3] en [aangever 2] (parketnummer 05-308354-24)
De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient in de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] (parketnummer 08-073689-22)
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte een gedeelte van het gevorderde bedrag, een bedrag van € 60,--, heeft achtergelaten in de woning van de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering daarom voor een bedrag van € 60,--afwijzen. De overige gevorderde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering, een bedrag van € 1.000,--, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[slachtoffer 5] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
De rechtbank overweegt dat het voor de in artikel 6:107, tweede lid, BW en artikel 6:108, vierde lid, BW, genoemde naasten van slachtoffers mogelijk is om een vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
[slachtoffer 2] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 725,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 10] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost “nieuwe sloten thuis” is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De opgevoerde schadepost “contact geld gestolen” is tot een bedrag van € 2.000,--, het bedrag zoals ten laste is gelegd en bewezen is verklaard, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 2.640,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 500,-, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[slachtoffer 8] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 350,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 3] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
-
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 9.540,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
-
Proceskosten
De benadeelde partij procedeert bij gemachtigde. Op grond van artikel 238, tweede lid, Wetboek van Rechtsvordering komen in dat geval de kosten voor het salaris en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking. Die kosten zijn door de rechtbank begroot aan de hand van het ‘Liquidatietarief kanton per 1 februari 2024’. Daarbij gaat de rechtbank uit van een salaris van € 339 per punt (passend bij een vordering tussen de € 5.000 en € 10.000). Voor de verrichte werkzaamheden worden twee punten gehanteerd (één voor het indienen van de vordering en één voor het aanwezig zijn op de zitting). In beginsel acht de rechtbank gelet op het voorgaande een vergoeding van de proceskosten van € 678,-- toewijsbaar. De gemachtigde heeft een bedrag van € 560,-- gevorderd ter vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal de hoogte van de proceskosten derhalve vaststellen op het door de gemachtigde gevorderde bedrag.
[slachtoffer 4] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
-
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 50,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
-
Proceskosten
De benadeelde partij procedeert bij gemachtigde. Op grond van artikel 238, tweede lid, Wetboek van Rechtsvordering komen in dat geval de kosten voor het salaris en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking. Die kosten zijn door de rechtbank begroot aan de hand van het ‘Liquidatietarief kanton per 1 februari 2024’. Daarbij gaat de rechtbank uit van een salaris van € 40,-- per punt (passend bij een vordering tot € 250,--). De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om voor het bijwonen van de zitting als gemachtigde van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] één punt toe te rekenen en dit punt bij de vordering van [slachtoffer 3] mee te rekenen. Voor de verrichte werkzaamheden wordt derhalve één punt gehanteerd (voor het indienen van de vordering). Op basis hiervan stelt de rechtbank de hoogte van de proceskosten vast op een bedrag van in totaal € 40,--.
[aangever 1] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
-Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten “contant geld” en “geelgouden ring met drie diamanten” zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.735,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De onder de schadepost “terugkopen van diamanten” opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat de teruggekochte diamanten niet de uit de gestolen ring afkomstige diamanten waren en daarnaast is in de opgevoerde schadepost “geelgouden ring met drie diamanten” reeds de waarde van de drie diamanten opgenomen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
-
Immateriële schade
De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat vergoeding van immateriële schade gevorderd wordt op de grondslag van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW: aantasting in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Volgens vaste rechtspraak zal degene die zich hierop beroept, voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen zijn daarvoor onvoldoende en vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 BW. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat niet voldoende concrete gegevens zijn aangevoerd als hiervoor bedoeld terwijl er evenmin sprake van is dat aantasting in de persoon op basis van de aard en de ernst van de normschending kan worden aangenomen. Nu een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
[slachtoffer 9] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost “spaar-/verjaardagsgeld” is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 640,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Omdat verdachte partieel van de diefstal van de parfum van Chanel wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, een bedrag van € 168,--.
[aangever 3] en [aangever 2] (parketnummer 05-308354-24)
-
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten “bedrijfsomzet” en “spaargeld” zijn tot een bedrag van € 1.000,--, het bedrag zoals ten laste is gelegd en bewezen is verklaard, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 600,-, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
-
Immateriële schade
De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat vergoeding van immateriële schade gevorderd wordt op de grondslag van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW: aantasting in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Volgens vaste rechtspraak zal degene die zich hierop beroept, voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen zijn daarvoor onvoldoende en vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 BW. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat niet voldoende concrete gegevens zijn aangevoerd als hiervoor bedoeld terwijl er evenmin sprake van is dat aantasting in de persoon op basis van de aard en de ernst van de normschending kan worden aangenomen. Nu een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met de in het dictum genoemde aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
strafbeschikking
- vernietigt de strafbeschikking in de zaak onder parketnummer 08-073689-22;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08-191106-23 feiten 1 tot en met 3, 08-073689-22 en 05-308354-24 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
08-073689-22 en 05-308354-24
telkens het misdrijf: diefstal;
08-191106-23 feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: diefstal, meermalen gepleegd;
08-191106-23 feit 3
het misdrijf: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
vordering [slachtoffer 1] (parketnummer 08-073689-22)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 60,--;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 1.000,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
vordering [slachtoffer 5] (parketnummer 08-191106-23, feit 1)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
vordering [slachtoffer 2] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 725,-- (bestaande uit
materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 725,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 725,--, (zegge: zevenhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 14 (veertien) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
vordering [slachtoffer 10] (parketnummer 08-191106-23 feit 1)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.640,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.640,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.640,--, (zegge: tweeduizendzeshonderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 36 (zesendertig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 500,--. niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering [slachtoffer 8] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 350,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 350,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 350,--, (zegge: driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 7 (zeven) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
vordering [slachtoffer 3] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 9.540,--, (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 9.540,--, (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 560,-- , alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 9.540,--, (zegge: negenduizend vijfhonderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 82 (tweeëntachtig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
vordering [slachtoffer 4] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 50,--, (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 50,--, (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 40,-- , alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 50,--, (zegge: vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 (één) dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
vordering [aangever 1] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 500,-- (bestaande uit immateriële schade);
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.735,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.735,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.735,-- (zegge: duizend zevenhonderdvijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 120,--, niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering [slachtoffer 9] (parketnummer 08-191106-23 feit 2)
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 640,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 640,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 640,-- (zegge: zeshonderdveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 168,--, niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering [aangever 3] en [aangever 2] (parketnummer 05-308354-24)
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 3.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.000,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 (twintig) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige, een bedrag van € 600,--, niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08-073689-22
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de digitaal genummerde pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022128154. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 maart 2022, p. 20-21;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 24 maart 2022, p. 3-4.
Parketnummer 08-191106-23, feit 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de digitaal genummerde pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023068519. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- Feit 1. [slachtoffer 5]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] van 14 april 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 59-60:
Plaats delict: [plaats 1]
[verdachte] is begin januari 2023 voor mij komen werken. Op 28 januari 2023 heb ik mijn verjaardag gevierd. Aan het einde van de dag had ik een bedrag van 1500,-- euro gekregen. Dit geld heb ik in een goudkleurige enveloppe gedaan. Deze enveloppe heb ik in de keukenla onder een wit plastic bakje gelegd. Op 25 maart 2023 zag ik dat de enveloppe met geld uit de la weggenomen was. Op 30 maart 2023 vertelde ik haar dat ze niet meer hoefde komen werken voor mij.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 151:
Aangever [slachtoffer 5] te [plaats 1]
A: Ik heb daar gewerkt. Volgens mij ben ik begin dit jaar daar begonnen.
-
Feit 1. [slachtoffer 2]
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, p. 151;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 april 2023, p. 99-100.
-
Feit 1.
[slachtoffer 10]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 10] van 3 november 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 13-14:
Plaats delict: [plaats 3]
[verdachte] heeft bij ons schoongemaakt vanaf 18 juli 2022 t/m 21 september 2022. In deze periode heeft zij meerdere keren contant geld uit onze woning weggenomen en zich toegeëigend. Dit bedrag lag in een washandje achter mijn lingerie in de kast en in een vaas in een zonnebrilhoesje. Wij misten minstens 2000 euro.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 132:
Het klopt inderdaad dat ik rond de 1000 euro heb weggenomen bij [slachtoffer 6] en [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 10]).
- Feit 2. [slachtoffer 7]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7] van 6 maart 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 85 t/m 90:
Plaats delict: [plaats 6], [adres 5]
Pleegdatum: 15 februari 2023
Ik doe aangifte van diefstal van geld, drie ringen, en cadeaubonnen met een waarde van vijftig euro per stuk. Het geld, de sieraden en de cadeaubonnen zijn gestolen op de dag dat de schoonmaakster voor het eerst bij mij aan het werk was. De naam van de schoonmaakster is: [verdachte] .
Bijlage goederen
Ring
Gucci
Waarde EUR 260,00
Ring
Waarde EUR 20,00
Ring
Budha to Budha
Waarde 129,00
Bon
2 stuks
Waarde 100 Euro
Geld
1. stuks
20 20 EUR
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 92:
Ik hoorde aangeefster zeggen dat ze in eerste instantie twintig euro miste. Deze twintig euro had in de besteklade in de keuken gelegen. Ik hoorde aangeefster zeggen dat ze op zolder had gekeken. Eigenlijk was dit niet nodig omdat [verdachte] niet de zolder op zou gaan. Echter, toen aangeefster naar boven kwam om iets op te halen trof ze [verdachte] op de zoldertrap aan. Aangeefster vertelde dat ze twee ringen in een grijs sieradenkistje op de make-up tafel op zolder had liggen. In haar nachtkastje op haar slaapkamer had een Lucardi ring gelegen. Deze ring was die dag ook weggenomen. Als laatste had ze nog een tweetal cadeaubonnen in de besteklade in de keuken gehad. Maar toen ze in de verpakkingen keek bleken beide leeg te zijn.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 157:
O: [slachtoffer 7] heeft aangifte gedaan van diefstal sieraden, geld en cadeaubonnen.
V: Sinds wanneer bent u daar aan het werk gegaan en hoe lang hebt u daar gewerkt?
A: In februari 2023, ik ben daar 1 of 2 keer geweest.
-
Feit 2. [slachtoffer 8]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] van 14 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 93:
Plaats delict: [plaats 6], [adres 6]
Pleegdatum: 15 februari 2023
Ik doe aangifte van diefstal van onze spaarpot met inhoud door [verdachte] . [verdachte] heeft deze spaarpot, een zwart kistje, met inhoud weggenomen en zich toegeëigend. Het kistje met een slot erop, lag achterin de lade van het nachtkastje op onze slaapkamer. Op woensdag 15 februari 2023 heeft [verdachte] bij ons schoongemaakt.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 146-147:
V: op 15 februari heeft u gewerkt aan de [adres 6] in [plaats 6].
A: Ik ben hier maar 1 keer geweest voor twee uur.
- Feit 2. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 20 april 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 36:
Ik doe aangifte van diefstal van sieraden en geld uit mijn woning [adres 7] te [plaats 4], gemeente [plaats 5]. Eind vorig jaar heb ik op marktplaats een advertentie geplaatst met een oproep voor een schoonmaakster. Daarop reageerde een vrouw met de naam [verdachte] . Ze is voor het eerst bij ons op 17 november 2022 begonnen. Tegelijkertijd startte [verdachte] ook met schoonmaken bij mijn broer die naast mij woont. p een gegeven moment misten wij 300 euro aan contant geld uit de portemonnee van mijn man. Eind januari 2023 was er bij mijn broer een portemonnee verdwenen met daarin 50 euro. Op 26 januari 2023 heeft zij voor het laatst schoongemaakt bij ons. Op goede vrijdag 7 april 2023 wilde ik mijn sieraden voor Pasen pakken. Ik draag deze alleen met feestdagen. Deze sieraden lagen in een doosje in de kast in de woonkamer. Ik pakte het doosje en toen ik het openmaakte zag ik dat er een ring en een ketting verdwenen waren.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 153-154:
V: Aangeefster [slachtoffer 3] heeft namens haar en haar broer aangifte gedaan tegen u. Het gaat hier om het adres [adres 7] in [plaats 4].
A: Ik heb daar ongeveer 2 maanden gewerkt. Ik werkte daar op beide adressen.
A: Ik heb ringen uit de la bij [slachtoffer 3] weggenomen. Ik heb de ringen uit een ladekast in de woonkamer weggenomen.
V: Waren dit meerdere ringen?
A: Volgens mij wel.
O: Wij tonen u foto's van sieraden die door u zijn ingeleverd bij [bedrijf].
V: Herkent u deze sieraden?
A: Ja, ik heb deze weggenomen bij [slachtoffer 3] en haar broer. Ik weet nog dat er een van soort dasspeld bij zat en trouwringen. De sieraden die u mij toont op de foto van het opkopersregister herken ik als sieraden die ik bij [slachtoffer 3] en haar broer heb weggenomen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 44:
Ik, verbalisant [verbalisant], heb een telefoongesprek gevoerd met aangeefster [slachtoffer 3].
[slachtoffer 3] gaf aan dat ze nadat ze aangifte had gedaan ook nog achter een diefstal van
de trouwringen van haar overleden ouders is gekomen. Deze twee trouwringen hadden in een afgesloten kistje in het keukenkastje bij haar broertje gestaan. Op het moment dat ze het kistje pakte merkte ze dat het niet meer afgesloten was. Uit het kistje missen in ieder geval beide trouwringen. Ook dunnere ringetjes waarvan l bijna versleten was. Ook een paar broches zouden weg zijn volgens [slachtoffer 3]. De trouwringen zijn gladde wat bredere trouwringen. Een van vader en een van moeder.
In de ringen stonden resp. de letters [naam 3] en [naam 4] en in de ring van moeder de datum
[datum]. Ik verbalisant heb in het door mijn collega uitgedraaide DOR register gekeken.
Het blijkt dat [verdachte] op 14 december 2022 een aantal gouden sieraden heeft
ingeleverd bij de [bedrijf] [plaats 6]. Ik, verbalisant heb bij de uitdraai, een foto waarop meerdere ringen staan waaronder ook een grote en een kleinere trouwring.
In het DOR-overzicht heeft [verdachte] zich gelegitimeerd met haar rijbewijs met nummer
[nummer]. Ik verbalisant [verbalisant] heb in BVIB nagetrokken of dit een geldig
rijbewijs is van [verdachte]. Dit was het geval. Het rijbewijs staat ook niet als zijnde gestolen of verloren. Dus de persoon die de gouden sieraden heeft ingeleverd is daadwerkelijk [verdachte] geweest. (De rechtbank neemt deze conclusie van verbalisant over).
-
Feit 2. [aangever 1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 8 november 2022, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 23:
Plaats delict: [plaats 3]
[verdachte] is sinds 18 juli 2022 bij ons werkzaam als schoonmaakster. Op 12 augustus 2022 constateerde ik dat mijn gouden ring met diamanten verdwenen was. Deze ring ligt altijd in het sieradendoosje op het nachtkastje naast mijn bed. In totaal is er 200 Euro weggenomen tussen 13 augustus 2022 en 21 september 2022 uit de besteklade in de keuken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 136:
O: Op 7 november 2022 is er aangifte gedaan door aangeefster [aangever 1] te [plaats 3].
V: Sinds wanneer bent u daar aan het werk gegaan?
A: Het was juni of juli 2022.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 144:
O: 30 mei 2023 hebben wij van u een verklaring opgenomen in de zaak van [aangever 1] .
A: Ik heb de ring weggenomen.
-
Feit 2. [slachtoffer 9]
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2023, p. 149-150;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] van 3 april 2023, p. 63-64.
Parketnummer 08-191106-23, feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de digitaal genummerde pagina’s uit het dossier van sociale recherche Twente met PV-nummer 2023/03 en zaaknaam [verdachte]. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 2 juni 2023, p. 171-182;
Een geschrift, te weten een brief van de gemeente Almelo met kenmerk 70274/671524 van 21 augustus 2020 met bijlage, p. 56-60;
Parketnummer 05-308354-24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de digitaal genummerde pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024141122. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2024, p. 29;
Het proces-verbaal van aangifte [aangever 3] van 22 april 2024, p. 6-7.