ECLI:NL:RBOVE:2025:2689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
11348015 \ CV EXPL 24-3708
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake terugbetaling borgsom en huurkorting in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, zijn [partij A] en [partij B] betrokken bij een geschil over de terugbetaling van een borgsom en een huurkorting. De zaak betreft een huurovereenkomst waarbij [partij A] een borgsom van € 1.000,00 heeft betaald. In een tussenvonnis van 4 maart 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurovereenkomst dwingend bewijs oplevert van de betaling van de borgsom door [partij A]. [partij B] heeft geen tegenbewijs geleverd, waardoor de kantonrechter heeft besloten dat [partij A] recht heeft op terugbetaling van de borgsom, inclusief wettelijke rente vanaf 19 september 2024.

Daarnaast heeft de kantonrechter in reconventie [partij A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.000,00 aan [partij B] wegens een huurkorting. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt, behalve dat [partij A] de proceskosten van [partij B] in reconventie moet betalen. Het vonnis is op 29 april 2025 uitgesproken door mr. C.H. de Haan en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11348015 \ CV EXPL 24-3708
Vonnis van 29 april 2025
in de zaak van

1.[partij A1] ,

2.
[partij A2],
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie, gedaagde partijen in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. A. Holtland,
tegen
[partij B],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
procederend in persoon (met advisering door mr. N.A.W.E. Jansen).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 maart 2025;
- de akte van 10 maart 2025 van de zijde van [partij B] ;
- de e-mail van 1 april 2025 van de zijde van [partij A] .
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

in conventie
De materiaalkosten
2.1.
In het tussenvonnis van 4 maart 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de afspraak die partijen in het addendum bij de huurovereenkomst hebben gemaakt, zo moet worden uitgelegd dat onder ‘het uitvoeren van werkzaamheden’ door [partij A] ook het bekostigen van het materiaal voor de werkzaamheden moet worden begrepen.
2.2.
In zijn e-mail van 1 april 2025 heeft mr. Holtland namens [partij A] verzocht om te worden toegelaten tot het leveren van bewijs van de stelling dat er bij de totstandkoming van het addendum bij de huurovereenkomst alleen over werkzaamheden is gesproken en niet over materialen.
2.3.
De kantonrechter overweegt dat [partij A] in deze procedure geen feiten en omstandigheden hebben aangedragen waaruit, indien die feiten en omstandigheden vast zouden komen te staan, kan worden afgeleid dat de tekst van de overeenkomst in de door [partij A] bepleite zin moet worden uitgelegd. Zij hebben alleen gewezen op tekst: het uitvoeren van werkzaamheden. Bij gebrek aan (door hen te stellen) feiten en omstandigheden die hun (letterlijke) uitleg zouden kunnen ondersteunen, is bewijslevering niet aan de orde.
2.4.
De vordering van [partij A] om [partij B] te veroordelen tot betaling van de materiaalkosten zal dus worden afgewezen.
De waarborgsom
2.5.
In het tussenvonnis van 4 maart 2025 heeft de kantonrechter overwogen dat de huurovereenkomst, die door beide partijen is ondertekend, een akte is die tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de daarin opgenomen verklaring dat [partij A] een borgsom van € 1.000,00 hebben betaald. De kantonrechter heeft [partij B] in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit is af te leiden dat [partij A] de waarborgsom niet hebben betaald.
2.6.
In zijn akte van 10 maart 2025 heeft [partij B] verzocht om direct vonnis te wijzen, zodat hij het bedrag van € 1.000,00 aan waarborgsom kan verrekenen met het bedrag dat in reconventie zal worden toegewezen.
2.7.
[partij B] heeft dus geen tegenbewijs geleverd. Daarmee komt in deze procedure vast te staan dat [partij A] de waarborgsom aan [partij B] hebben betaald. De vordering van [partij A] tot (terug)betaling van de waarborgsom van € 1.000,00 zal worden toegewezen.
2.8.
De wettelijke rente over de waarborgsom zal worden toegewezen vanaf 19 september 2024 tot de dag van volledige betaling.
in reconventie
(Terug)betaling van de genoten huurkorting
2.9.
In het tussenvonnis van 4 maart 2025 (4.21) is het voornemen opgenomen [partij A] hoofdelijk te veroordelen om een bedrag van € 18.000,00 aan [partij B] te betalen. De kantonrechter zal deze veroordeling uitspreken omdat er geen aanleiding bestaat van dit voornemen af te wijken. Zij zullen hoofdelijk worden veroordeeld, wat betekent dat als de één betaalt, de ander van die verplichting zal zijn bevrijd.
in conventie en in reconventie
De proceskosten
2.10.
In conventie worden zowel [partij A] als [partij B] voor een deel in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter zal de proceskosten in conventie daarom tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
2.11.
In reconventie worden [partij A] in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten van [partij B] in reconventie betalen. [partij B] heeft in zijn processtukken uitdrukkelijk aangegeven dat hij in persoon procedeert. De proceskosten aan de zijde van [partij B] worden daarom begroot op € 50,00 aan reis-, verblijf-, en verletkosten.
2.12.
De nakosten worden begroot op € 135,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [partij B] om een bedrag van € 1.000,00 aan [partij A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 september 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
veroordeelt [partij A] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om een bedrag van € 18.000,00 aan [partij B] te betalen;
3.6.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, aan de zijde van [partij B] begroot op € 50,00;
3.7.
veroordeelt [partij A] in de nakosten, aan de zijde van [partij B] begroot op € 135,00;
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025. (SB)