Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.de besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V.,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties;
2.Het geschil in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
debate of general interest);
prior conduct).
De rechtbank is op dit punt van oordeel dat in het kader van een reconstructie in het programma beelden zijn getoond van twee personen (waarbij de ene persoon [eiser] voorstelde) die elkaar een zogenaamde “high-five” geven als door een voice-over de fraudezaak wordt benoemd. De voice-over vermeldt echter ook op duidelijke wijze dat het hier om een reconstructie gaat en dat de toenmalig zakenpartner van [eiser] in die fraudezaak strafrechtelijk is veroordeeld, maar dat [eiser] van fraude is vrijgesproken. Gelet op die feiten is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] op enigerlei wijze in zijn eer of goede naam is aangetast of dat hij als gevolg van deze beelden anderszins schade heeft geleden. Bij het publiek kan gelet op het vorenstaande redelijkerwijze niet de indruk zijn ontstaan dat ook [eiser] zich in het verleden op enigerlei wijze schuldig heeft gemaakt aan fraude.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de kwestie [naam 4] hebben onderbouwd door het in het geding brengen van de verklaring van de familie [naam 4] zoals blijkt uit de door haar gedane strafrechtelijke aangifte en foto’s van hetgeen door [bedrijf] is opgeleverd. Uit de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde Whatsapp-correspondentie blijkt dat [eiser] namens [bedrijf] bij deze kwestie betrokken was. [eiser] heeft daar ter zitting tegen in gebracht dat [bedrijf] substantiële kosten ten behoeve van het project van [naam 4] had gemaakt (onder andere voor tekeningen en rapporten). Dat is evenwel niet door hem onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Uit niets blijkt om welke tekeningen en/of rapporten het ging. Evenmin heeft [eiser] betalingsbewijzen overgelegd waarmee de door hem gestelde kosten hadden kunnen worden onderbouwd. Daargelaten dat het hier een uitlating van een van de gedupeerden betreft, heeft [eiser] in het licht van de onderbouwing door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit punt onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt de kwestie [naam 4] anders in elkaar zit dan in de uitzending van [gedaagde 2] is gepresenteerd. Dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in dit kader onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door ten onrechte bij het publiek de indruk te wekken dat hij [naam 4] heeft opgelicht of daar op enigerlei wijze medeplichtig aan is acht de rechtbank dan ook niet (voldoende) gebleken. De uitlatingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vinden ook op dit punt voldoende steun in het feitenmateriaal.