Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
2 De procedure
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met producties (1-18)
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
3.De feiten
“(…) dat de rechtbank de waarde van het aandeel van [partij A] in [naam vof] bepaalt op een bedrag van (…) te vermeerderen met het kapitaal van [partij A] in het eigen vermogen van [naam vof] op het moment van uittreden (…)”.
4.Het geschil
primairhet conservatoire beslag op de voertuigen met de kentekens
subsidiair[partij A] te veroordelen het voornoemde beslag binnen 24 uur na de uitspraak op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [partij A] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000,-;
5.De beoordeling
Over 2022 vordert [partij A] een bedrag van € 42.285,-. [partij A] baseert dit bedrag op de voorlopige jaarcijfers van 2022 waaruit volgens hem volgt dat hij nog recht heeft op een bedrag van € 42.285,-. Daarnaast vordert [partij A] over 2022 een vermeerdering van kapitaal die voortvloeit uit een correctie van onjuiste cijfers uit de concept jaarrekening 2022 (tot 1 april).
“De rechtbank (…) deelt het aandeel van [partij A] in [naam vof] toe aan [partij B], onder de verplichting van [partij B] om een bedrag van € 164.000,00 aan [partij A] te betalen, te vermeerderen met het kapitaal van [partij A] in het eigen vermogen van [naam vof] per 1 april 2022,”
In deze jaarstukken is rekening gehouden met een resultaatsverdeling over de periode van 1 januari 2021 tot 1 april 2022. Inmiddels zijn de jaarstukken van 2021 ondertekend, zodat deze als definitief kunnen worden beschouwd.
[partij B] heeft daarnaast berekeningen van de heer [naam], accountant van de VOF, in het geding gebracht. [naam] heeft zowel een berekening gemaakt mét winstdeel als een berekening zónder winstdeel. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het hierna volgende uitgaan van de berekening mét inachtneming van het winstdeel van [partij A].
Dat resulteert in een vordering van € 22.416,- van [partij A] op [partij B]
(€ 164.000,-, vermeerderd met de arbeidsvergoeding van € 30.000,- de rente van € 827,- en het winstdeel van € 66.339,- en verminderd met de onttrekkingen van € 74.750,- en het betaalde bedrag van € 164.000,-).
Aangezien [partij A] zijn standpunt ter zitting op geen enkele wijze nader heeft toegelicht dan wel heeft onderbouwd, zullen zijn bezwaren tegen deze post in de jaarcijfers worden gepasseerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van het bedrag zoals dat in de concept-jaarcijfers van het eerste kwartaal van 2022 staat.
€ 1.913,-) en het winstdeel (€ 66.339,- en € 4.529,-) en verminderd met de onttrekkingen
(€ 74.750,- en € 32.500,-) en het reeds betaalde bedrag van € 164.000,-.
Indien het vonnis van 9 maart 2022 heel letterlijk zou worden gelezen, lijkt hierin sprake zijn van een veroordeling tot twee keer het aandeel in het ondernemingsvermogen, te weten enerzijds het bedrag van € 164.000,- waarvan het vermogen per peildatum onderdeel is, en anderzijds het aandeel in het vermogen per ontbindingsdatum. Maar dat doet geen recht aan het rapport van [bedrijf], de stellingen van partijen en de inhoud van het vonnis, zoals in r.o. 5.7 ook is overwogen. Dan zou er immers sprake zijn van een dubbeltelling. Ter illustratie: het verschil tussen het aandeel in het ondernemingsvermogen per 1 januari 2021 en het aandeel in het vermogen per 1 april 2022 is gelijk aan het hiervoor berekende winstdeel voor [partij A]. Met andere woorden: het bedrag van € 42.485,- is ontstaan door de winst over de tussenliggende periode op te tellen bij het aandeel in het vermogen van [partij A] per 1 januari 2021. Mede gelet op de waardering per 1 januari 2021 kan daarom in redelijkheid enkel de toe/afname van het vermogen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de afrekening.