ECLI:NL:RBOVE:2025:2742

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2922
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op AVG-verzoek inzake persoonsgegevens en subjectieve gegevensverwerking door het college van burgemeester en wethouders van Enschede

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. B.N. van Hoek, een beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede, vertegenwoordigd door mr. M. Ichoh, inzake een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser had op 13 januari 2023 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Het college heeft op 12 mei 2023 een besluit genomen waarin het enkele objectieve persoonsgegevens heeft verstrekt, maar eiser was van mening dat het college het begrip 'persoonsgegevens' te beperkt had opgevat en dat ook subjectieve persoonsgegevens, zoals meningen en beoordelingen, onder de AVG vallen.

De rechtbank heeft op 27 maart 2025 de zaak behandeld en geoordeeld dat het college het AVG-verzoek niet correct heeft afgehandeld. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft onderzocht of er naast de objectieve persoonsgegevens ook subjectieve persoonsgegevens van eiser aanwezig zijn in de systemen die het college heeft doorzocht. De rechtbank oordeelt dat het college in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt het bestreden besluit. Het college wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2922

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.N. van Hoek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college

(gemachtigde: mr. M. Ichoh).

Inleiding

1. Bij brief van 13 januari 2023 heeft eiser met een beroep op de artikelen 12 en 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bij het college verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Meer specifiek heeft eiser gevraagd welke persoonsgegevens en informatie van hem zijn gebruikt, in welke context, wat de herkomst is en met welke instanties deze zijn gedeeld alsmede welke feiten en overwegingen tot de beslissing hebben geleid om hem en/of zijn bedrijf Stichting Humaan Overijssel aan te merken als een RIEC-casus.
1.1.
Bij besluit van 12 mei 2023 heeft het college op het AVG-verzoek van eiser beslist en de persoonsgegevens van eiser verstrekt die met het RIEC zijn gedeeld.
1.2.
Eiser heeft op 14 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar heeft eiser het college op 17 november 2023 in gebreke gesteld.
1.3.
Op 22 april 2024 heeft eiser bij het college een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo). Bij besluit van 14 juni 2024 heeft het college beslist op het Woo-verzoek van eiser en daarbij 42 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
1.4.
Met het bestreden besluit van 23 mei 2024 heeft het college het door eiser gemaakte bezwaar tegen het AVG-besluit ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft op 20 juni 2024 beroep ingesteld en op 9 maart 2025 en 13 maart 2025 zijn beroepsgronden aangevuld. Het college heeft op 17 maart 2025 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, vergezeld door [naam], en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het AVG-verzoek op een correcte wijze heeft afgehandeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Het RIEC is een samenwerkingsverband van verschillende overheidsorganisaties (convenantpartners) ten behoeve van een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding van handhavingsknelpunten en bevordering van integriteitsbeoordelingen. Het college is een van de convenantpartners van het RIEC Oost-Nederland (RIEC ON).
5. De 11 RIEC’s in Nederland worden ondersteund door het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), ondergebracht bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
6. Het LIEC en de RIEC’s hebben een ‘Privacyprotocol RIEC’s-LIEC’ (hierna: het privacyprotocol) opgesteld. Dit privacyprotocol bevordert de zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens door de convenantpartners in het samenwerkingsverband. Het privacyprotocol dient ook als uitwerking van artikel 26 van de AVG, waarin de verwerkingsverantwoordelijken (de convenantpartners) verplicht worden op transparante wijze hun verantwoordelijkheden voor de nakoming van de verordening vast te stellen, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van betrokkenen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het RIEC ON geen zelfstandige entiteit (bestuursorgaan) is die als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG kan worden aangewezen, maar dat het college als convenantpartner bij het RIEC ON verwerkingsverantwoordelijke is voor de persoonsgegeven die door het college in RIEC-verband worden verwerkt.
Het beroep
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college het begrip ‘persoonsgegevens’ te beperkt uitlegt. Ook vindt eiser dat het college op grond van de AVG de onderliggende documenten had moeten verstrekken, omdat er sprake is van een bijzonder geval en eiser de onderliggende documenten nodig heeft om te beoordelen of hij zijn AVG-rechten daadwerkelijk uit kon oefenen. De verwijzing van het college naar de Wet open overheid (Woo) gaat niet op, omdat dit een ander toetsingskader kent en de nog niet openbaar gemaakte documenten op grond van de AVG aan eiser moeten worden geopenbaard. Volgens eiser dienen er in ieder geval, maar niet uitsluitend, documenten te zijn aangaande de beoordeling van het signaalformulier, de plannen, het interventieadvies en de gebied- en wijkscan en nulmeting. Eiser verwijst daarbij naar het privacyprotocol en een ‘Werkproces integrale casusaanpak’ van het RIEC Rotterdam. Het college miskent dat het RIEC niet alleen een platform is om documenten te delen, maar ook zelf documenten produceert, die het college als verwerkingsverantwoordelijke moet betrekken bij het AVG-verzoek.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser alle onderliggende documenten reeds via het pad van de Woo heeft verkregen. De gevraagde persoonsgegevens in het kader van de AVG heeft het college verstrekt in het AVG-besluit. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het college enkel verantwoordelijk is voor het verstrekken van de persoonsgegevens die het college in RIEC-verband heeft verwerkt en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor onderliggende documenten op grond van de AVG moeten worden verstrekt. Volgens het college is er geen sprake van subjectieve persoonsgegevens.
De beoordeling
1. De rechtbank overweegt dat artikel 15 van de AVG voorziet in het recht van een betrokkene om van de verwerkingsverantwoordelijke inzage te verkrijgen in de verwerkte gegevens die op hem betrekking hebben en in informatie met betrekking tot met name de doeleinden van de verwerking en de ontvangers van de gegevens. Volgens artikel 4 van de AVG zijn ‘persoonsgegevens’ “alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”. Dit artikel verduidelijkt verder dat “als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon”.
2. Met het gebruik van de woorden “alle informatie” in de definitie van ‘persoonsgegevens’ is er door de Uniewetgever bedoeld een ruime betekenis te geven aan het begrip, dat zich in potentie uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie, in de vorm van meningen en beoordelingen, zo lang deze informatie de betrokkene betreft. [1]
3. Het recht van een betrokkene om van de verwerkingsverantwoordelijke een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt houdt in dat aan de betrokkene een getrouwe en begrijpelijke reproductie van al deze gegevens moet worden gegeven. Volgens het in de voetnoot genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan dit recht mede betekenen dat er recht bestaat om een kopie te verkrijgen van uittreksels uit documenten of zelfs van volledige documenten of databankuittreksels die onder meer die gegevens bevatten, indien de verstrekking van een dergelijke kopie onontbeerlijk is om de betrokkene in staat te stellen de hem bij de AVG verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen. [2]
4. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het college het begrip ‘persoonsgegevens’ te beperkt heeft opgevat. Het college heeft immers enkel gezocht naar objectieve persoonsgegevens en daar een overzicht van verstrekt aan eiser. Daarmee miskent het college dat ook subjectieve persoonsgegevens vallen onder het begrip ‘persoonsgegevens’ en op grond van de AVG verstrekt moeten worden aan de betrokkene. Onder subjectieve persoonsgegevens valt bovendien niet enkel – zoals het college betoogt – indirecte informatie die op een bepaalde persoon kunnen wijzen, maar ook meningen en beoordelingen over een persoon die reeds met naam en toenaam (objectieve persoonsgegevens) is benoemd. Het college heeft onvoldoende onderzocht of er naast de objectieve persoonsgegevens ook sprake is van subjectieve persoonsgegevens van eiser in de systemen die het college (intern en in RIEC-verband) heeft doorzocht.
5. Het college heeft daarnaast onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe het RIEC (persoons)gegevens verwerkt, welke documenten in het RIEC worden geproduceerd, en hoe deze stukken in RIEC-verband met betrokken convenantpartners worden gedeeld. Het college maakt niet duidelijk of deze documenten aanwezig zijn, en zo ja, hoe deze documenten zijn betrokken bij het nemen van het besluit op eisers AVG-verzoek. De enkele onderbouwing van het college dat het RIEC slechts een ‘lege schijf’ is waar documenten kunnen worden gedeeld, acht de rechtbank onvoldoende en in het licht van wat eiser hierover gemotiveerd heeft aangevoerd op dit moment niet waarschijnlijk.
6. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, vastgelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 mei 2024;
  • draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 mei 2023 in de zaak C-487/21, ECLI:EU:C:2023:369, r.o. 23.
2.ECLI:EU:C:2023:369, r.o. 45.