ECLI:NL:RBOVE:2025:2756

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
11509574 \ EJ VERZ 25-11
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toewijzing loonvorderingen in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder]. [Verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot vernietiging van een ontslag op staande voet dat hij op 25 november 2024 zou hebben ontvangen. Hij stelt dat hij ten onrechte is ontslagen en dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn salaris. [Verweerder] heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2025, wat door de kantonrechter is afgewezen.

De procedure begon met de indiening van het verzoekschrift op 24 januari 2025, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 25 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2025 heeft de kantonrechter besloten dat aanvullende producties van [verzoeker] meegenomen zouden worden in de beoordeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] van augustus 2021 tot januari 2023 en opnieuw vanaf augustus 2024 in dienst was bij [verweerder]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat [verweerder] niet onverwijld heeft gehandeld en niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag.

De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen toegewezen en [verweerder] verplicht om [verzoeker] binnen zeven dagen na betekening van de beschikking toe te laten tot zijn werkzaamheden. Tevens is [verweerder] veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris van [verzoeker] en de proceskosten. Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerder] is afgewezen, omdat de kantonrechter van oordeel was dat er geen sprake was van werkweigering door [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer / rekestnummer: 11509574 \ EJ VERZ 25-11
Beschikking van 7 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. S.A. van Lammeren,
tegen
[verweerder] ,handelend onder de naam
[bedrijf],
zaakdoende in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: M.B. Boon.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, op de griffie ontvangen op 24 januari 2025, strekkende tot vernietiging van het ontslag op staande voet. [verweerder] heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, op de griffie ontvangen op 25 februari 2025.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft [verzoeker] aanvullende producties ingediend. [verweerder] heeft diezelfde dag bezwaar gemaakt tegen de late indiening van die producties.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2025. Op de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist op het bezwaar van [verweerder] . De kantonrechter heeft beslist dat, nu de producties niet omvangrijk zijn en bestaan uit Whatsappberichten die niet veel (lees)tijd kosten, de aanvullende producties zullen worden meegenomen in de beoordeling van de zaak. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat [verzoeker] door het tijdstip van indiening van het verweerschrift, niet in de gelegenheid is geweest om de in reactie daarop ingezonden producties in te dienen volgens de termijn die hiervoor in beginsel in het procesreglement vermeld staat.
1.4.
Ter zitting hebben mr. Van Lammeren en Boon spreekaantekeningen overgelegd. Boon heeft hierbij ook gereageerd op de aanvullende producties. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.5.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag de beschikking zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 2001, is van augustus 2021 tot januari 2023 bij [verweerder] in dienst geweest. Op 1 augustus 2024 is hij opnieuw bij [verweerder] in dienst getreden. [verzoeker] en [verweerder] zijn mondeling overeengekomen dat [verzoeker] voor 38 uur per week als kassamedewerker zou werken. Het salaris bedroeg recentelijk € 2.270,75 bruto per maand.
2.2.
Op 25 oktober 2024 kreeg [verzoeker] te horen dat er geld uit de kassa was verdwenen en dat hij daarvan werd verdacht. [verzoeker] mocht daarom niet meer als kassamedewerker werken, maar moest aan de deur van de coffeeshop (identiteits)controles verrichten. [verweerder] zou onderzoek naar de kastekorten doen aan de hand van camerabeelden van de zaak.
2.3.
[verzoeker] heeft nog korte tijd zijn werkzaamheden verricht.
2.4.
Op 4 december 2024 is een bedrag van € 2.167,86 bijgeschreven op de bankrekening van [verzoeker] met de vermelding ‘sal. Okt. 2024’.
2.5.
Bij brief van 15 januari 2025 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] onder meer meegedeeld dat [verzoeker] het niet eens is met het ontslag op staande voet dat volgens hem is gegeven. [verzoeker] ontkent geld te hebben weggenomen uit de kassa of anderszins geld te hebben ontvreemd. [verzoeker] stelt zich in deze brief beschikbaar voor het verrichten van zijn werkzaamheden en maakt aanspraak op loondoorbetaling vanaf november 2024.

3.Het geschil

Het verzoek
3.1.
[verzoeker] stelt dat hij op 25 november 2024 op staande voet is ontslagen.
Daarom verzoekt [verzoeker] de kantonrechter:
Primair
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. [verweerder] te verplichten om [verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris van € 2.270,75 bruto per maand vanaf 25 november 2024 tot 1 januari 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het overeengekomen bruto maandsalaris, doch minimaal het wettelijke minimumloon (exclusief vakantietoeslag), vanaf 1 januari 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt;
Subsidiair
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.861,14 bruto;
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 340,61 bruto;
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 9.809,64 bruto;
VIII. [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een eindafrekening en tot uitbetaling van de niet genoten verlofdagen ter waarde van € 896,37 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
IX. [verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
Meer subsidiair
X. in het geval de arbeidsovereenkomst niet op 25 november 2024 door [verweerder] is opgezegd, [verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris van € 2.270,75 bruto per maand vanaf 25 november 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
XI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris over november 2024 van € 1.892,29 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
XII. met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet heeft opgezegd, maar dat [verzoeker] zijn werk niet meer wilde uitvoeren en dat [verzoeker] daarom zelf de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd door niet meer naar zijn werk te komen.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
3.3.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter, indien komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet door opzegging is beëindigd, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2025 te ontbinden, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.4.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak ten eerste om de vraag of [verzoeker] op staande voet is ontslagen, of dat ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [verzoeker] .
Ontvankelijkheid
4.2.
[verweerder] heeft ten eerste aangevoerd dat [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het verzoek om vernietiging van een ontslag op staande voet moet worden ingediend binnen twee maanden na het gegeven ontslag (zoals is vermeld in artikel 7:686a lid 4 onder a BW).
4.3.
Voordat dit verweer kan worden beoordeeld, moet de kantonrechter eerst beoordelen of sprake is geweest van een ontslag op staande voet.
Ontslag op staande voet
4.4.
Tussen partijen is in geschil of [verweerder] [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen of dat [verzoeker] is weggebleven van zijn werk.
4.5.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij tot 10 november 2024 aan de deur controlewerkzaamheden heeft verricht, omdat [verweerder] hem verdacht van het wegnemen van geld uit de kas. Op 10 november 2024 is hem medegedeeld dat hij naar huis moest gaan. [verweerder] wilde onderzoek doen door de camerabeelden te bekijken. Tussen 10 en 25 november 2024 is [verzoeker] bijna dagelijks in de coffeeshop geweest. Hij heeft daar steeds weer geïnformeerd of er al meer bekend was over het onderzoek naar de camerabeelden, aldus [verzoeker] . Op 25 november 2024 is [verzoeker] door collega [naam] uitgenodigd in de coffeeshop. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] hem daar mondeling met onmiddellijke ingang ontslagen.
4.6.
[verweerder] heeft aangevoerd dat [verzoeker] tot eind oktober 2024 heeft gewerkt. Daarna is [verzoeker] weggebleven van zijn werk, omdat hij zijn nieuwe werkzaamheden (de controlewerkzaamheden aan de deur) niet leuk vond. [verzoeker] kwam nog wel regelmatig als bezoeker in de coffeeshop, maar hij heeft nooit gevraagd om wedertewerkstelling, aldus [verweerder] .
4.7.
Omdat partijen het niet eens zijn over wat er nu is gebeurd in november 2024, zal de kantonrechter eerst de verschillende wijzen waarop een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan eindigen, bespreken. Een beëindiging met wederzijds goedvinden door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst kan in de situatie van partijen niet aan de orde zijn, omdat een dergelijke overeenkomst volgens artikel 7:670b BW schriftelijk dient te worden aangegaan. Dat is niet gebeurd, daar zijn partijen het over eens. Ook van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is geen sprake geweest. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst alleen nog eenzijdig beëindigd zou kunnen zijn door middel van opzegging door één van beide partijen. [verzoeker] stelt dat [verweerder] heeft opgezegd (op staande voet) en [verweerder] stelt dat hij uit het gedrag van [verzoeker] heeft afgeleid dat [verzoeker] heeft opgezegd.
4.8.
[verweerder] heeft aan zijn stelling dat hij uit het gedrag van [verzoeker] heeft afgeleid dat [verzoeker] niet langer voor hem wilde werken, ten grondslag gelegd dat [verzoeker] tegen verschillende collega’s heeft gezegd dat hij ‘het werk aan de deur’ niet leuk vond en omstreeks eind oktober 2024 is weggebleven van zijn werk. [verweerder] heeft in dat verband ook verklaringen overgelegd van (oud-)collega’s van [verzoeker] waaruit dit volgens hem blijkt. De kantonrechter overweegt dat in de verklaringen weliswaar vermeld staat dat ‘ [verzoeker] besloot zelf te vertrekken/zijn dienstverband te beëindigen’, maar niet vermeld wordt waaruit dat zou blijken. Omdat [verweerder] stelt dat dit door hem is afgeleid uit de omstandigheid dat [verzoeker] niet meer op het werk verscheen, neemt de kantonrechter aan dat de (oud­)collega’s dat ook hieruit hebben afgeleid.
4.9.
Uit de jurisprudentie blijkt dat een werkgever een uitlating een werknemer, vanwege de ernstige gevolgen die verbonden zijn aan een opzegging door een werknemer, niet te snel mag opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat geldt zelfs indien een werknemer met zoveel woorden zegt dat hij niet meer terugkomt (of woorden van soortgelijke strekking gebruikt). [verweerder] heeft in het geheel niet onderzocht of [verzoeker] niet meer voor hem wilde werken en een einde van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd waarbij hij ook de gevolgen daarvan heeft overzien. Omdat [verweerder] op geen enkele manier heeft geacteerd op het gestelde niet meer verschijnen van [verzoeker] om te werken, heeft [verweerder] daaruit dan ook niet mogen afleiden dat [verzoeker] niet meer voor hem wilde werken en, zo begrijpt de kantonrechter, de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft beëindigd. Dit betekent dat, anders dan [verweerder] stelt, van een opzegging door [verzoeker] geen sprake is.
4.10.
De vraag resteert aldus of [verweerder] [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen. [verweerder] betwist dat dit het geval is. Een mondeling gegeven ontslag op staande voet wordt normaliter door de werkgever schriftelijk bevestigd. Dat is hier niet gebeurd. Uit de verschillende WhatsAppberichten die zowel als producties 6 en 7 door [verzoeker] zijn overgelegd als het bericht van 25 november 2024 dat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, leidt de kantonrechter af dat [verzoeker] in de eerste week van november 2024 en ook nog op 10 november 2024 met collega’s heeft overlegd wanneer en op welke tijdstippen hij zou komen werken. Daarmee komt voldoende vast te staan dat [verzoeker] – in ieder geval – tot 10 november 2024 heeft gewerkt.
4.11.
Vervolgens kan uit de overgelegde Whatsappgesprekken worden opgemaakt dat [verzoeker] op 10 november 2024 feitelijk op non-actief is gesteld. Vanaf die datum geeft [verzoeker] in de Whatsappgesprekken met collega’s steeds weer aan dat hij wordt beschuldigd van iets dat hij niet heeft gedaan, dat hij zich zorgen maakt omdat zijn collega’s denken dat hij is ontslagen en dat hij wil weten of er al iets bekend is over het onderzoek (naar de kastekorten [1] ).
4.12.
Op 25 november 2024 hebben [verzoeker] en [verweerder] elkaar in ieder geval gesproken. Uit het WhatsAppbericht van 25 november 2024 dat de kantonrechter ter zitting heeft ingezien en is voorgelezen, is gebleken dat [verzoeker] op 25 november 2024 door collega [naam] is uitgenodigd in de coffeeshop op het moment dat [verweerder] daar ook aanwezig zou zijn. [verweerder] heeft dat ter zitting niet weersproken. Later die dag heeft [verzoeker] de door hem gewerkte uren van oktober en november 2024 doorgegeven aan zijn collega [naam]. Uit de na 25 november 2024 overgelegde Whatsappberichten blijkt dat [verzoeker] de zoons van [verweerder] verschillende keren verzoekt om het telefoonnummer van [verweerder] of om zijn telefoonnummer aan [verweerder] te geven. Dit komt overeen met de stelling van [verzoeker] dat hij (meer) uitleg wilde. Verder verzoekt [verzoeker] vanaf die datum om betaling van zijn salaris van oktober en november 2024.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, [verzoeker] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] hem op 25 november 2024 op staande voet heeft ontslagen. [verweerder] heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd, zodat daarmee voldoende vast is komen te staan dat [verweerder] [verzoeker] op 25 november 2024 op staande voet heeft ontslagen.
4.14.
Zoals hiervoor is vermeld, heeft [verweerder] aangevoerd dat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet te laat is ingediend. De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek om vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig is ingediend. Het ontslag op staande voet heeft op 25 november 2024 plaatsgevonden. Het verzoekschrift is op 24 januari 2025 op de griffie aangekomen. Het verzoekschrift is dus op tijd ingediend.
4.15.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.16.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW kan een partij bij de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen wegens een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] niet onverwijld is overgegaan tot het ontslag van [verzoeker] omdat [verweerder] al eind oktober 2024 op de hoogte was van de gestelde kastekorten en meende dat [verzoeker] hiervoor verantwoordelijk gehouden kon worden. Uit niets blijkt dat [verweerder] niet eerder had kunnen handelen zodat aan het onverwijldheidsvereiste niet is voldaan. Ook waar het betreft de vraag of sprake is van een dringende reden voor het ontslag is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het algemeen geformuleerde bewijsaanbod is ook onvoldoende om terzake een bewijsopdracht te geven.
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Het gegeven ontslag op staande voet zal worden vernietigd.
4.18.
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd en het voorwaardelijke tegenverzoek zoals hierna zal worden beoordeeld, zal worden afgewezen, is het verzoek om [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, toewijsbaar. De termijn waarbinnen [verweerder] hieraan zal dienen te voldoen, wordt gesteld op zeven dagen na betekening van deze beschikking. [verweerder] dient enige ruimte gegeven te worden de inroostering van werknemers aan te passen. Daarnaast zal [verweerder] gehouden zijn het loon door te betalen zodat [verzoeker] geen belang heeft bij een eerdere toelating tot het werk. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] niet zal voldoen aan de veroordeling om [verzoeker] toe te laten tot de werkzaamheden. Bovendien kan er, afhankelijk van hoe [verzoeker] wordt ingeroosterd, discussie ontstaan over wanneer [verzoeker] precies is toegelaten tot de werkzaamheden.
Betaling van het loon
4.19.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen blijven voortbestaan. [verweerder] moet het salaris van [verzoeker] daarom blijven doorbetalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt.
4.20.
De verzoeken tot betaling van het loon over (het eerste deel van) november 2024, van 25 november 2024 tot 1 januari 2025 en vanaf 1 januari 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt, zullen worden toegewezen. [verweerder] heeft niet weersproken dat het salaris van [verzoeker] € 2.270,75 bruto per maand bedraagt, zodat dat bedrag aan salaris zal worden toegewezen.
4.21.
Nu [verweerder] het salaris niet heeft uitbetaald, zal de gevorderde wettelijke verhoging over het salaris van november 2024 en december 2024 op grond van artikel 7:625 BW worden toegewezen. De kantonrechter matigt deze verhoging tot 35% van het salaris. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] bewust geen loon heeft uitbetaald terwijl hij zich ervan bewust was dat hij daar wel toe verplicht was.
4.22.
De wettelijke rente over het te laat uitbetaalde salaris zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen tot de dag van volledige betaling.
4.23.
Nu de primaire verzoeken van [verzoeker] worden toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.24.
Nu vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst niet door opzegging is beëindigd, komt de kantonrechter toe aan het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerder] .
4.25.
[verweerder] heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden per 1 april 2025. [verweerder] heeft aan dat verzoek echter geen ontslaggrond ten grondslag gelegd. Ook heeft [verweerder] niet onderbouwd op basis van welke feiten de arbeidsovereenkomst dan moet worden ontbonden. Hij heeft alleen gesteld dat sprake is van werkweigering, maar zoals hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat sprake is geweest van een ontslag op staande voet en niet van werkweigering door [verzoeker] . Het tegenverzoek van [verweerder] zal dan ook worden afgewezen.
Het verzoek en het tegenverzoek
De proceskosten
4.26.
[verweerder] wordt zowel wat betreft het verzoek als wat betreft het tegenverzoek in het ongelijk gesteld. [verweerder] moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
griffierecht € 90,00
salaris gemachtigde € 814,00
nakosten
€ 135,00
totaal € 1.039,00
De proceskosten voor het tegenverzoek worden begroot op € 407,00 (0,5 punt x tarief € 814,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek
5.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.2.
verplicht [verweerder] om [verzoeker] binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om het achterstallige salaris van 1 november 2024 tot en met 25 november 2024 van € 1.892,29 bruto aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 35% en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het te laat uitbetaalde salaris vanaf de datum van opeisbaarheid van het salaris tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om het achterstallige salaris van € 2.270,75 bruto per maand van 25 november 2024 tot 1 januari 2025 aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 35% en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het te laat uitbetaalde salaris vanaf de datum van opeisbaarheid van de verschillende salaristermijnen tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om het overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantietoeslag) aan [verzoeker] te betalen vanaf 1 januari 2025 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt;
5.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , begroot op € 1.039,00;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
op het tegenverzoek
5.9.
wijst het verzoek van [verweerder] af;
5.10.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 407,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.(SB)

Voetnoten

1.WhatsAppberichten 10 en 18 november 2024 (productie 6)