ECLI:NL:RBOVE:2025:2758

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
08.033185.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een keukenmes in Enschede

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 29 januari 2024 in Enschede, tijdens een confrontatie met het slachtoffer, meerdere keren met een keukenmes op vitale plekken in het lichaam van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met daarnaast een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €30.000,- aan het slachtoffer toegewezen, als gevolg van de ernstige verwondingen die hij heeft opgelopen. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn verantwoordelijkheid niet erkend en heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch onderzoek, wat de rechtbank heeft meegenomen in de strafmaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen noodweersituatie was en dat de verdachte buitenproportioneel heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de zware straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.033185.24 (P)
Datum vonnis: 6 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 april 2025 en 24 april 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.A.S. Jansen, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens [slachtoffer] als benadeelde partij door zijn raadsvrouw mr. S. Vermeulen, advocaat te Culemborg, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 januari 2024 in Enschede,
heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere keren met een mes te steken (
primair),dan wel
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meerdere keren met een mes te steken
(subsidiair),dan wel
heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meerdere keren met een mes te steken
(meer subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij -verdachte- 14 maal, althans meerdere malen (met kracht), die [slachtoffer] met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd, gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere al dan niet diepe (levensbedreigende) steek/snijwonden in de rug en/of in de linkerzijde van het lichaam en/of in de linker arm en/of het (linker) oor en/of de (linker) slaap(doorklieving van de linker halsslagader), althans het hoofd, en/of meerdere ontsierende littekens heeft toegebracht, immers heeft hij -verdachte- (ongeveer) 14 (veertien) maal, althans meerdere malen, (met kracht) die [slachtoffer] met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd, gestoken en/of gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij -verdachte- (ongeveer) 14 (veertien) maal, althans meerdere malen, (met kracht) die [slachtoffer] met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het lichaam en/of het hoofd, gestoken en/of gesneden; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft veelvuldig, met kracht en klaarblijkelijk lukraak, maar wel doelgericht, ingestoken op (vitale) lichaamsdelen van
[slachtoffer] . Dit forse geweld is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van de ander dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en van het subsidiair ten laste gelegde feit. Daartoe is door hem aangevoerd dat verdachte tijdens de worsteling met aangever, geen doelbewuste steekbewegingen heeft gemaakt, maar dat hij alleen met het mes heeft gezwaaid. Dit laatste lijkt te worden bevestigd door de inhoud van de letselrapportage omdat, met uitzondering van de wond in het middenrif, enkel wordt gesproken van lijnvormige doorklievingen en dat niet kan worden vastgesteld of deze door een steek- of snijbeweging zijn ontstaan. De restschade van deze doorklievingen zal bestaan uit littekens en het medisch ingrijpen bestond alleen uit hechtingen. Gelet op deze omstandigheden in combinatie met de genezingsduur van het letsel en de omstandigheid dat opzet niet kan worden vastgesteld, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag of zware mishandeling. Over het toegebrachte letsel aan de halsslagader, heeft de raadsman naar voren gebracht dat hieruit geen opzet op de dood valt af te leiden. Verdachte wist niet dat de halsslagader doorloopt naar achter de oren.
De raadsman heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de handelingen van verdachte die hebben geleid tot het letsel aan het middenrif kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling zoals meer subsidiair is ten laste gelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De feiten
In de nacht van 28 januari 2024 op 29 januari 2024 reed verdachte met zijn broertje in de auto in Enschede. Verdachte had met zijn ex vriendin [ex-vriendin van verdachte] afgesproken om haar huissleutels terug te geven. Verdachte en zijn broertje troffen [ex-vriendin van verdachte] aan De Kiepe in Enschede. Zij lieten hun auto’s naast elkaar stilstaan. Op enig moment arriveerde ook het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: aangever), neef van [ex-vriendin van verdachte] , in zijn auto. Verdachte en aangever zijn uit hun auto’s gestapt. Verdachte droeg daarbij een keukenmes dat inclusief handvat ongeveer 30 centimeter lang was. Verdachte heeft aangever bij de kraag gepakt en hem meerdere malen met het mes in zijn lichaam gestoken. Verdachte is daarmee pas opgehouden op het moment dat aangever bij hem vandaan liep.
Het letsel
Uit de forensische letselrapportage volgt dat aangever na het incident in shocktoestand door massaal bloedverlies, opgenomen is in het ziekenhuis. De voornaamste bloedingsbron bleek de linker halsslagader te zijn, waaraan aangever met spoed is geopereerd. Ook was sprake van bloed in de borstkast, te verklaren door scherpletsel van het middenrif. Na de operatie is aangever opgenomen op de Intensive Care. In totaal zijn zeventien doorklievingen van de huid waargenomen op de linkerzijde van het lichaam, variërend van een tot negen centimeter. De doorklievingen bevonden zich op de linkerzijde van het hoofd, linkerarm en linkerzijde van de rug, flank en borstkas. Twee van deze doorklievingen zijn te verklaren door medisch handelen (het openen van de borstkas en plaatsen van een drain). Het totale uitwendige letselbeeld van vijftien doorklievingen pas bij een krachtsinwerking met een scheprandig voorwerp waaronder maar niet limitatief een mes.
Bij een steekwond is de wonddiepte groter dan de wondlengte terwijl dit bij een snijwond net andersom is. Het letsel ter hoogte van de linkerhalsslagader betreft een snijwond. De overige letsels betreffen steek- of snijwonden dan wel een combinatie hiervan. Beide soorten wonden kunnen ontstaan door zowel een steek- als een snijbeweging met een scherp voorwerp.
De ernst van het letsel
De ernst van het letsel is in de forensische letselrapportage beoordeeld aan de hand van de Abbreviated Injury Score (AIS) en Injury severity scale (ISS). De AIS wordt door artsen wordt gebruikt om de ernst van het letsel vast te stellen. De ISS is afgeleid van de AIS.
Het letsel van het middenrif kan bestempeld worden als ernstig letsel (met een AIS score van 3). Het grootste letsel van de arm betreft een verwonding van meer dan 7 centimeter en wordt derhalve ook als ernstig letsel beschouwd (waaraan een AIS score van 3 wordt toebedeeld). Het massaal bloedverlies uit de doorkliefde halsslagader betreft kritiek letsel (met een AIS score van 5). Als niet medisch was ingegrepen zou aangever met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan dit letsel zijn overleden. De (totale) ISS score bedroeg 43 waarbij op populatie niveau ongeveer 50-60% van de personen komt te overlijden.
3.3.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat verdachte met een groot keukenmes meerdere malen met kracht heeft ingestoken op aangever. Verdachte weet niet hoe vaak en waar hij heeft gestoken en is pas gestopt toen het aangever zelf lukte om weg te lopen. Na het incident is aangever in shocktoestand door massaal bloedverlies opgenomen in het ziekenhuis. Op basis van de letselrapportage stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever op verschillende plekken op het lichaam, waaronder een vitaal onderdeel van het lichaam (de halsslagader) dan wel waar zich vitale organen bevinden (het middenrif) heeft geraakt. Het letsel aan de halsslagader betrof kritiek letsel ontstaan waaraan aangever, zonder medisch ingrijpen, bijna zeker was komen te overlijden. Daarbij heeft het totale letselbeeld, ook na medisch ingrijpen, een groot risico op de dood gegeven.
Door meerdere malen met een keukenmes (met een lengte van 30 centimeter (inclusief handvat)) met kracht te steken en/of te snijden aan de linkerzijde van het (boven)lichaam en het hoofd-/halsgebied, waarin zich vele vitale organen en slagaders bevinden, is de opzet van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm er zozeer op gericht geweest om aangever van het leven te beroven, dat sprake is van vol opzet op het toebrengen van tot de dood leidend letsel.
3.3.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk meerdere malen met kracht met een groot mes in het lichaam en het hoofd heeft gestoken en/of gesneden als gevolg waarvan aangever potentieel dodelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 januari 2024 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij
-verdachte- meerdere malen met kracht, die [slachtoffer] met een mes, in het lichaam en het hoofd, gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is door hem primair aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie en verdachte heeft zich moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte is op straat opgezocht door aangever en zijn oom. Op het moment dat zij verdachte hadden gelokaliseerd zijn zij uit de auto gestapt en in versnelde pas op verdachte afgelopen. Aangever hield daarbij zijn hand achter de rug. Verdachte meende een wapen te zien bij aangever en vreesde voor zijn leven en dat van zijn broertje. Daar komt bij dat er sprake was van een overmacht in aantal.
Subsidiair is aangevoerd dat sprake is van putatief noodweer omdat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Vastgesteld kan worden dat verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, maar dat hij zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Meer subsidiair is aangevoerd dat sprake is van noodweerexces omdat verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Het is meer dan aannemelijk dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Uiterst subsidiair is sprake geweest van putatief noodweerexces. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een of meer psychische stoornis(sen), bevat de verklaring van de ex-partner van verdachte aanwijzingen dat mogelijk sprake is geweest van paranoïde psychotische symptomen. Deze zouden bij verdachte het idee kunnen hebben versterkt dat hij door meerdere mensen zou worden aangevallen, waartegen hij zichzelf en zijn broertje wilde beschermen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. De feitelijke situatie past bij hetgeen aangever en de getuigen hebben verklaard. Uit het dossier blijkt niet dat aangever de aanval op verdachte had geopend en ook niet dat hij op het punt stond om dit te gaan doen. De enkele vrees voor zo’n aanval is niet voldoende. Nu er geen noodweersituatie was, faalt een beroep op noodweer. Ook in het geval zich wel een noodweersituatie heeft voorgedaan, faalt het beroep op noodweer omdat het handelen van verdachte niet geboden was door de noodzakelijke verdediging en bovendien heeft verdachte fors buitenproportioneel gehandeld.
Nu zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, is een beroep op noodweerexces niet mogelijk. Ook in het geval zich wel een dergelijke situatie zou hebben voorgedaan, moet een beroep op noodweerexces overigens falen omdat niet gebleken is dat zich een hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft voorgedaan, die het directe gevolg was van een aanval van aangever. Integendeel, uit diverse bewijsmiddelen volgt dat verdachte voorafgaand aan het conflict al boos en opgefokt was. Gelet hierop zijn wellicht andere factoren de oorzaak geweest van het excessieve handelen van verdachte. Niet de (vermeende) aanval door het slachtoffer of de dreiging daarvan.
Tot slot is van putatief noodweer ook geen sprake. Daarvoor is nodig dat de dwaling steun vindt in objectieve omstandigheden en daarvan blijkt niet.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is het allereerst nodig dat aannemelijk is geworden dat aan de voorwaarden van een noodweersituatie is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat er een situatie moet zijn geweest waarin het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijke dreiging voor zo’n aanranding.
Daarbij moet het handelen van de verdachte ook voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De subsidiariteitseis houdt, kortgezegd, in dat er een noodzaak moest zijn tot verdediging. Zo’n noodzaak is er niet als verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. De proportionaliteitseis houdt in dat de verdedigingshandeling niet onredelijk mag zijn in verhouding tot de ernst van de aanranding.
- Was er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding?
De rechtbank moet dus eerst de vraag beantwoorden of aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte en/of zijn broertje.
Het dossier bevat geen ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat er twee mensen in versnelde pas op hem af kwamen lopen en dat aangever daarbij een hand op zijn rug had - waarmee aangever mogelijk een wapen vasthield –ondersteunen. Integendeel, het dossier bevat bewijs in de vorm van de verklaringen van aangever, getuige [getuige] , getuige [ex-vriendin van verdachte] en het proces-verbaal van het forensisch onderzoek plaats delict dat de confrontatie zich juist vlakbij de auto van aangever heeft plaatsgevonden en dat verdachte dus juist in de richting van aangever is gelopen. Bovendien blijkt uit deze verklaringen en het genoemde proces-verbaal ook dat, anders dan door verdachte en ook zijn broertje is verklaard, [getuige] pas later dan aangever arriveerde, terwijl hij zijn auto ook op verdere afstand parkeerde. Het dossier biedt geen enkele grondslag om aan te nemen dat aangever een wapen bij zich droeg waarmee hij verdachte wilde aanvallen. Van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval is dan ook geen sprake geweest. De enkele vrees voor zo’n aanval is niet genoeg om een noodweersituatie aan te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was van het lijf van verdachte en/of zijn broertje en daarmee dus geen noodweersituatie. Van een geslaagd beroep op noodweer(exces) kan alleen daarom al geen sprake zijn.
- Putatief noodweer en putatief noodweerexces
Putatief noodweer houdt in dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de noodzaak om zich te verdedigen, omdat hij niet alleen kon maar ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Bijvoorbeeld omdat hij zich het dreigend gevaar heeft ingebeeld of de aard van het dreigend gevaar verkeerd heeft beoordeeld. De verontschuldigbare dwaling moet worden beoordeeld aan hand van objectieve maatstaven. Dat wil zeggen, het is van belang of de ingebeelde situatie ook voor een objectieve derde aannemelijk zou zijn.
De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor is overwogen, het dossier geen enkele (objectieve) aanleiding geeft om aan te nemen dat verdachte mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Het beroep op putatief noodweer slaagt om die reden niet. Daarom kan een beroep op putatief noodweerexces ook niet slagen.
Conclusie
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

5.De op te leggen straf of maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij heeft (bewust) alle medewerking aan persoonlijkheidsonderzoek geweigerd. Daardoor kan geen gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens worden vastgesteld (of uitgesloten).
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de tijd die door hem in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een locatie- en contactverbod voor de duur van vijf jaren. Het locatieverbod moet inhouden dat verdachte zich niet zal bevinden/begeven binnen een straal van 100 meter afstand van de woning van aangever. Het contactverbod moet inhouden dat verdachte op geen enkele wijze contact zal zoeken/hebben met aangever. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft tot slot - als aanvulling op een eventuele vervroegde invrijheidstelling (VI) - ter voorkoming van recidive oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank voorbijgaat aan de door hem gevoerde verweren tot vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging, bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening moet worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop in deze zaak en met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat geen sprake is van recente veroordelingen wegens geweldsmisdrijven.
De vordering tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr moet voor wat betreft het locatieverbod worden afgewezen. Binnen een straal van 100 meter van de woning van het slachtoffer bevindt zich ook de woning van de moeder van verdachte.
De vordering tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art 38z Sr moet eveneens worden afgewezen nu deze maatregel het mogelijk maakt om een veroordeelde, nadat deze zijn straf heeft ondergaan, onder levenslang toezicht van de reclassering te plaatsen. Dat is een te verstrekkende maatregel.
5.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
5.3.1.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte droeg in de nacht van 28 januari 2024 op 29 januari 2024 een mes bij zich waarmee hij heeft geprobeerd om het slachtoffer, de neef van zijn ex-partner, zonder aanleiding, van het leven te beroven. Verdachte heeft het slachtoffer uit het niets blindelings veelvuldig met een keukenmes op vitale plekken in het lichaam gestoken. Hij is daarmee pas gestopt toen het het slachtoffer zelf is gelukt om weg te lopen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer onder meer een slagaderlijke bloeding opgelopen die dodelijk had kunnen zijn. Slechts door adequaat medisch ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden aan zijn verwondingen.
Het moet voor het slachtoffer – en zo blijkt ook uit zijn verklaringen – enorm beangstigend zijn geweest om dit mee te maken. Uit de namens hem voorgelezen verklaring ter terechtzitting op 3 april 2025, blijkt dat hij bang was zijn leven te verliezen. Hiernaast zijn de fysieke gevolgen voor het slachtoffer waarschijnlijk permanent. Hij zal aan verdachtes handelen blijvende littekens overhouden waardoor hij blijvend zal worden herinnerd aan wat hem door verdachte is aangedaan. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer niet alleen fysieke schade toegebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan nog geruime tijd de psychische nadelen ondervinden en dat dat ook voor het slachtoffer geldt, blijkt uit de voorgelezen slachtofferverklaring.
Dit geweldsmisdrijf, waarbij buitensporig excessief geweld is gebruikt, getuigt van een totaal gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft dit feit plaatsgevonden in de nachtelijke uren, op de openbare weg, in het bijzijn van getuigen, te weten de ex-partner van verdachte en haar oom. Het behoeft geen betoog dat het beschreven geweld gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij de getuigen van dit geweld en ook in de samenleving in het algemeen.
5.3.2.
De persoon van verdachte
- Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
- De rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende in deze strafzaak opgemaakte rapporten:
  • het verslag van het trajectconsult van het NIFP, opgemaakt door A.G.M. Weenink, GZ-psycholoog, van 27 februari 2024;
  • de pro justitia rapportage, opgemaakt door drs. K.A. Rose, GZ-psycholoog, van 25 maart 2024;
  • de pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door B.H. Boer, klinisch psycholoog en G. Veen, psychiater, van 5 februari 2025;
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt door [reclasseringswerker] , van 1 april 2025.
Het trajectconsult van 27 februari 2024
Op basis van het trajectconsult werden geen aanwijzingen gezien voor ernstige psychiatrische problematiek, maar die kon ook niet worden uitgesloten. Wel werden aanwijzingen gezien voor een stagnerende persoonlijkheid. Op basis van de stukken zijn ook aanwijzingen gezien voor ernstige psychiatrische problematiek, dat door verdachte tijdens het consult werd ontkend. Gezien aard en ernst van het tenlastegelegde is daarom een ambulant monodisciplinair psychologisch onderzoek geadviseerd.
Het psychologisch rapport van 25 maart 2024
De verdachte heeft, in overleg met zijn advocaat, niet meegewerkt aan het onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor een belemmering van het beoordelingsvermogen op dit punt.
Vanwege de weigerende houding is het voor de onderzoeker niet mogelijk geweest om de reguliere vragen te beantwoorden. Eventuele psychiatrische stoornissen en/of persoonlijkheidsproblematiek zijn niet te constateren en ook niet uit te sluiten. Op basis van de beschikbare informatie zijn er bij de onderzoeker wel vragen ontstaan over de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte, zijn middelengebruik en over de mogelijke aanwezigheid van pscyhopathologie in engere zin (waaronder mogelijke traumagerelateerde problematiek en problemen in de realiteitstoetsing).
Op basis van het dossier is op de onderzoeker een beeld naar voren gekomen van een man die op diverse leefgebieden kampt met problemen. Het is onduidelijk welke factoren daaraan bijdragen. Een helder beeld van het functioneren is niet verkregen en daarom heeft de onderzoeker geadviseerd tot een klinische observatie.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 5 februari 2025
Er is een klinische observatie in het PBC verricht naar de persoon en de geestvermogens van verdachte. Uit het rapport van 5 februari 2025 volgt dat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. Het milieuonderzoek is door zijn weigering om mee te werken uitsluitend gebaseerd op de beschikbare gerechtelijke stukken, zoals het strafdossier in de huidige zaak, politiemutaties uit de afgelopen jaren en het justitieel jeugddossier. Verdachte nam wel deel aan het dagprogramma op de verblijfsafdeling van het PBC, waardoor hij zes weken kon worden geobserveerd. Op de afdeling stelde hij zich echter ook terughoudend op en leek hij zo weinig mogelijk persoonlijke informatie te willen prijsgeven.
Samengevat komen de rapporteurs van het PBC tot de conclusie dat door de beperkingen van het onderzoek geen psychische stoornissen of verstandelijke handicap zijn aan te tonen, noch uit te sluiten. Door de beperkingen van het onderzoek is niet duidelijk geworden of bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) sprake was van (een of meer) psychische stoornis(sen) of een verstandelijke handicap. Het is niet goed duidelijk geworden in welke psychische toestand verdachte verkeerde op dat moment. Er kan geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid van het feit en ook niet over het recidiverisico.
Uit de beschikbare informatie komen wel mogelijke probleemgebieden naar voren. Zo komen aanwijzingen naar voren voor paranoïde psychotische symptomen, maar die hebben de rapporteurs niet met eigen onderzoek kunnen aantonen of uitsluiten. Ook wijst de beschikbare informatie op mogelijk problematisch cannabisgebruik, maar ook dat is niet vast te stellen. Hoewel geen apart te diagnosticeren stoornis in de agressieregulatie kon worden vastgesteld, kan wel worden geconcludeerd dat verdachte in de relatie met zijn ex-partner, de tante van het slachtoffer, dreigend en daadwerkelijk fysiek agressief gedrag heeft getoond. Verder blijkt uit verdachtes levensloop dat hij zich op verschillende levensgebieden minder heeft ontwikkeld dan te verwachten is: dit kan wijzen op een gestagneerde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Verdachte heeft na het vmbo geen vervolgopleiding afgemaakt, heeft in de afgelopen jaren geen of nauwelijks reguliere werkzaamheden verricht, heeft geen eigen huisvesting en heeft relationele en financiële problemen. Het kan niet worden uitgesloten dat een lage intelligentie (deels) ten grondslag ligt aan de stagnatie in betrokkenes persoonlijkheidsontwikkeling. Ook kunnen zijn (relatief lage) opleidings- en arbeidsniveau een eventueel lage intelligentie niet uitsluiten. De beschikbare onderzoeksgegevens geven geen aanwijzingen voor een angst- of stemmings- stoornis, autisme of ADHD.
Het reclasseringsrapport van 1 april 2025
De reclassering ziet, vanwege het ontbreken van diagnostiek en het niet kunnen duiden van risicofactoren, geen mogelijkheden om over reclasseringsinterventies te adviseren. Daarbij ziet de reclassering, gelet op de ernst van het delict en de te verwachten onvoorwaardelijke detentie, op dit moment geen mogelijkheden om over eventuele bijzondere voorwaarden te adviseren. In een later stadium kunnen aan een voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden verbonden (waaronder een eventueel onderzoeks-/behandelingstraject). Daarbij is het wenselijk dat de reclassering de mogelijkheid voor het inzetten van Elektronische Monitoring en middelencontrole/middelenverbod gaat onderzoeken.
Aangezien de Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna: VI) evenwel in duur beperkt is wordt, bij een veroordeling, geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM artikel 38z Sr) op te leggen, omdat de duur van een mogelijk begeleidings- en behandelingstraject niet vooraf kan worden ingeschat.
Verdachte heeft tijdens zijn detentie bij urinecontroles drie keer positief gescoord op THC en eenmaal is hasj op zijn kamer aangetroffen. Ook heeft hij 3 en 7 dagen strafcel gekregen wegens geweld respectievelijk onrust en veiligheid.
Het risico op recidive wordt tot slot ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden kan niet worden ingeschat.
5.3.3.
Conclusies van de rechtbank
In deze strafzaak beschikt de rechtbank niet over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen als bedoeld in artikel 37a, lid 3, Sr nu verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoon. Verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als een weigerende observandus als bedoeld in lid 4 van artikel 37a Sr.
Onder deze omstandigheden vervalt de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek.
De rechtbank heeft, vanwege de uit het niets ontstane explosie van excessief geweld, desondanks uitdrukkelijk in overweging genomen om aan verdachte de maatregel van TBS (met dwangverpleging) op te leggen. Om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te komen, blijft echter vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het gaat daarbij om vaststelling of sprake was van zo’n gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in juridische zin; vaststellingen over de precieze aard van de bij verdachte vastgestelde stoornis zijn niet noodzakelijk. [1] Met inachtneming van de beschouwingen, (diagnostische) overwegingen en conclusies van de deskundigen zoals vervat in de hiervoor genoemde rapporten en adviezen, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt vast dat uit de beschikbare informatie mogelijke probleemgebieden naar voren komen. Uit zijn levensloop dat blijkt hij zich op verschillende levensgebieden minder heeft ontwikkeld dan op grond van zijn kalenderleeftijd (verdachte is dertig jaar oud) verwacht had mogen worden. Verdachte heeft in de afgelopen jaren nauwelijks tot geen reguliere werkzaamheden verricht, heeft geen andere dagbesteding, geen eigen huisvesting en heeft financiële problemen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bijna dagelijks (soft)drugs gebruikt en uit het reclasseringsrapport blijkt dat hij in de penitentiaire inrichting meerdere malen positief is getest op het gebruik van (soft)drugs. Hieruit kan worden afgeleid dat mogelijk sprake is van een verslaving. Algemene wetenschap heeft aangetoond dat een verband bestaat tussen THC (tetrahydrocannabinol), de werkzame stof in softdrugs zoals hasj/cannabis, en het ontwikkelen van psychoses. Hoe meer THC men gebruikt, en hoe sterker die is, hoe groter het risico op een psychose. Als gevolg van het drugsgebruik wordt de kans op psychoses en daarmee de kans op een delict vergelijkbaar met het indexdelict verhoogd. Hoewel zij niet deskundig mag worden geacht op dit punt verklaart de ex-partner van verdachte dat bij verdachte sprake is (geweest) van psychoses, ook ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Bij het bewezenverklaarde feit is sprake van excessief geweld en in de PI [locatie] heeft geweld en onveiligheid geleid tot meerdere dagen strafcel. Deze combinatie van geweld levert in ieder geval de suggestie op dat sprake is van gevaar voor personen.
Naast dat er op basis van de gedane onderzoeken geen psychische stoornis is vastgesteld, ontbreekt ook eventuele diagnostiek uit het verleden. Er is dus geen harde informatie beschikbaar over de aanwezigheid van een eventuele stoornis bij verdachte (die ten tijde van het begaan van het feit ook aanwezig was) en kan ook niet worden vastgesteld of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen de maatregel eisen. De rechtbank ziet op grond hiervan af van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Vaststaat dat verdachte zonder enige aanleiding het slachtoffer levensgevaarlijk letsel heeft toegebracht. Gelet op het gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde feit en de gevolgen van dit feit voor het slachtoffer, kan hierop niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de door de officier van justitie gevorderde straf zonder meer recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank acht alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De vrijheidsbeperkende maatregel op grond van 38v Sr (dadelijk uitvoerbaar)
De rechtbank acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr te weten een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor van de woning van [slachtoffer] , gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de mogelijk voorwaarden die in het kader van een eventuele VI kunnen worden opgelegd, niet opportuun. De vordering wordt afgewezen.
Gedragsbeïnvloedende maatregel op grond van artikel 38z Sr
De officier van justitie heeft gevorderd om een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) op te leggen en de reclassering heeft dit ook geadviseerd. Het aanvullende kader van GVM biedt een forensisch vangnet in het kader van de resocialisatie. Dit betekent dat begeleiding en behandeling, indien deze ook na een executie van de gevangenisstraf in het kader van de VI nodig blijkt, gewaarborgd kunnen worden. De maatregel wordt door de reclassering geadviseerd omdat de onduidelijkheden over een eventuele stoornis, risico’s met zich mee brengen die naar verwachting na ommekomst van de gevangenisstraf (wellicht) nog steeds aanwezig zijn. Gelet op de overwegingen van de rechtbank over de (on)mogelijkheden van het opleggen van een TBS-maatregel, ziet de rechtbank aanleiding om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. Vanwege de zorgen die er zijn over de persoonlijkheid van verdachte, is het noodzakelijk dat er, na afloop van de (langdurige) detentie, zicht komt op zijn (persoonlijkheids)problematiek en dat die, waar nodig, behandeld wordt. Op die manier wordt het eventuele risico op recidive zoveel mogelijk ingeperkt.

6.De schade van benadeelde

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering op 1 april 2025 om 23:51 uur per e-mail door de raadsvrouw van de benadeelde partij verzonden.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 52.103,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico € 385,00 2x (2024 en 2025) € 770,00
- ziekenhuisvergoeding (8x € 38,00) € 304,00
- huishoudelijke hulp (mantelzorg) 4 weken x 35 uur € 1.540,00
- kleding € 370,00
- reiskosten naar de psycholoog, huisarts, ziekenhuis € 116,00
- reiskosten naar het OM, slachtoffergesprek, politie en de zitting € 75,00
- litteken crème, bio oil 15 x € 41,90,-- € 628,50
- gederfde inkomsten (14x € 990,00 per maand gemiddeld via PGB) €13.300,00
- toekomstige kosten (medische kosten, gederfde inkomsten) € 5.000,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 30.000,00 gevorderd.
6.2
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat een deel van de medische informatie, stukken betreft die vertrouwelijk van aard zijn en die zij pas op het laatste moment heeft ontvangen. Gelet op het overzichtsarrest van de Hoge Raad uit 2019, dient het eenvoudige en laagdrempelige karakter van de procedure voor de benadeelde partij ertoe te leiden dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zo veel mogelijk schadeloos worden gesteld. De opgevoerde schadeposten: ziekenhuisopname, reiskosten en eigen risico waren al langer bekend. De vordering behelst geen ingewikkelde berekening en dit dient er onder deze omstandigheden toe te leiden dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering. De vordering is voldoende onderbouwd.
6.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen met uitzondering van de gevorderde (materiële) schade die ziet op toekomstige schade en vergoeding van reiskosten. De vordering is toewijsbaar tot een totaal bedrag van € 47.412,50 ter vergoeding van materiële en immateriële schade. De benadeelde partij dient in het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente.
6.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de door hem gevoerde verweren tot vrijspraak respectievelijk ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij te complex is en dat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat klemt temeer daar zowel de vordering als de bijlagen daarbij, eerst op 1 april 2025 aan de verdediging zijn verstrekt terwijl een aantal opgevoerde posten vragen en nadere toelichting daarop oproepen. Onder deze omstandigheden is de raadsman onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de vordering met verdachte te kunnen bespreken. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering geheel of ten dele niet-ontvankelijk te verklaren.
6.5
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank heeft vastgesteld dat de raadsvrouw van de benadeelde partij pas daags voor de inhoudelijke behandeling een vordering heeft ingediend die gelet op het verweer, vragen oproept bij de verdediging. Op zichzelf kent de wet geen termijnen, behalve dat artikel 51g, lid 3, Sv voorschrijft dat de voeging uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt.
In dit geval verdraagt de door de rechtbank geconstateerde late indiening van de vordering tot schadevergoeding zich echter niet met de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voor een eerlijk proces is het van belang dat een vordering van de benadeelde partij door de verdediging moet kunnen worden bestudeerd en voorafgaand aan de zitting met de verdachte moet kunnen zijn doorgenomen. Bovendien zal in voorkomende gevallen nader onderzoek door de verdediging moeten plaatsvinden om een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te kunnen innemen. Daarbij komt dat strafrecht advocaten wellicht meer inspanning daartoe zullen moeten verrichten gelet op de civielrechtelijke aspect van de vordering. Kortom, het is essentieel dat de raadsman in de strafzaak de vordering van de benadeelde partij tijdig ontvangt. Gelet op de verweren die door de raadsman van verdachte zijn gevoerd is duidelijk dat de verdediging onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad. Gelet op de omvang en posten van de vordering is niet onwaarschijnlijk dat de raadsman hulp had moeten zoeken bij een civielrechtelijk advocaat. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat er geen klemmende redenen zijn die de late indiening van de vordering met bijlagen rechtvaardigen. Op zijn minst had de raadsvrouw ruim voorafgaand aan de zitting het alsdan beschikbare kunnen indienen.
Dit heeft tot gevolg dat sprake is van schending van het “fair trial” beginsel. De behandeling van de vordering benadeelde partij levert daarom volgens de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, lid 1, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als – voor zover van belang - de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij (ernstig) lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van steek- en/of snijverwondingen.
Dat de benadeelde partij ten gevolge van de handelingen van verdachte fysieke schade heeft opgelopen in de zin van steek- en snijverwondingen staat vast. De opgevoerde schade is naar het oordeel van de rechtbank aldus voldoende onderbouwd en aannemelijk. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank zal de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 30.000,--
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 januari 2024(vul de feitaanduidingen in).
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil (vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in)
)] (vul de feitaanduidingen in)en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
6.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 185 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 oktober 2022(vul de feitaanduidingen in) van de politierechter in (vul de feitaanduidingen in)deze rechtbank is verdachte ter zake van overtreding van artikel 9, lid 7, van de Wegenverkeerswet 1994(vul de feitaanduidingen in) veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van een week (vul de feitaanduidingen in)voorwaardelijk, met een proeftijd van (vul de feitaanduidingen in)twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 november 2022(vul de feitaanduidingen in).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de veroordeling een andersoortig feit betreft als in de hoofdzaak terwijl daarnaast een langdurige gevangenisstraf is gevorderd. Onder deze omstandigheden acht de officier van justitie toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf niet opportuun.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de tenuitvoerlegging wel opportuun, zeker gelet op de proceshouding van verdachte die door zijn weigering om mee te werken persoonlijkheidsonderzoeken recidivebeperkende actie onmogelijk maakt. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook toewijzen nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf: poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 30.000,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 30.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 30.000,--, (zegge: dertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 185 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 96-228193-21
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van (vul de feitaanduidingen in)de politierechter in (vul de feitaanduidingen in)deze rechtbank van 21 oktober 2022 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van een
week.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 57, onderzoeksnummer R024016/GEUL24. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal van 10 mei 2024.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2025, voor zover inhoudend de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 29 januari 2024 zou ik de huissleutels aan mijn ex-partner, [ex-vriendin van verdachte] , geven. Op de plek waar wij hadden afgesproken heb ik mijn auto geparkeerd. Ik was samen met mijn broertje [broertje van verdachte] . [ex-vriendin van verdachte] was al aanwezig. Ik zag dat er auto’s aan kwamen rijden. Die auto’s stopten achter mijn auto. Op het moment dat ik uitstapte kwam het neefje van [ex-vriendin van verdachte] , het latere slachtoffer [slachtoffer] , naar mij toe met zijn hand achter zijn rug. Er ontstond een woordenwisseling en een worsteling. Het is mogelijk dat ik hem bij zijn kraag heb gepakt. Ik had het keukenmes bij mij. Toen hij voor mij stond heb ik gestoken. Ik heb [slachtoffer] met dat mes gestoken. Ik weet niet waar ik heb gestoken en ik weet niet hoe vaak ik heb gestoken. Ik ben gestopt toen hij bij mij vandaan liep.
2. Het proces-verbaal van verdenking van 29 januari 2024, pagina 38, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 januari 2024 omstreeks 01.25 uur kwam er een melding binnen bij het meldcentrum dat er een persoon was neergestoken aan De Kiepe te Enschede. Er werden drie personen in de berm gezien. Eén van deze personen lag op zijn rug in de berm, naar later bleek slachtoffer [slachtoffer] .
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Forensisch Medische Letselrapportage, opgemaakt door dr. G. Reijnen, forensisch arts KNMG, op 23 april 2024, en de daarbij gevoegde bijlage, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Samenvatting rapportage
In totaal werden bij de letselbeschrijving 17 lijnvormige doorklievingen van de huid waargenomen op de linkerzijde van het lichaam variërend van 1 tot 9 centimeter. De doorklievingen van de huid bevonden zich op de linkerzijde van het hoofd, linkerarm en de linkerzijde van de rug, flank, en borstkast. Twee van deze huiddoorklievingen zijn veroorzaakt door medisch handelen (openen borstkast en achterlaten drain). et totale uitwendige letselbeeld van 15 huiddoorklievingen past bij een krachtsinwerking met een
scherprandig voorwerp waaronder maar niet limitatief een mes. Het letsel ter hoogte van de linker halsslagader (letsel A) betreft een snijwond.

6.Soort Letsel/verwonding

Uitwendig letsel
Uitwendig zijn 17 afzonderlijke en willekeurig van elkaar gerangschikte lijnvormige doorklievingen van de huid zichtbaar. Bij een steekwond is de wonddiepte groter dan de wondlengte terwijl dit bij een snijwond net andersom is. De overige letsels betreffen steek- of snijwonden dan wel een combinatie hiervan.
Opgemerkt moet worden dat zowel een steek- als een snijwond kunnen ontstaan door zowel een steek- als een snijbeweging met een scherp voorwerp.
Inwendig letsel
Het inwendig geconstateerde letsel bestaat uit een slagaderlijke bloeding van de linker halsslagader door doorklieving en een "scherpletsel" van het middenrif. Door de doorklieving van de linker halsslagader heeft verdachte dermate veel bloed verloren dat hij in een shocktoestand terecht kwam. Een shocktoestand is een levensbedreigende situatie waarbij vitale lichaamsfunctie (dreigen) uit te vallen.

7.Medische informatie vanuit het ziekenhuis

Het slachtoffer werd op 29 januari 2024 gepresenteerd op de SEH van het Medisch Spectrum Twente. Hij verkeerde in shock door massaal bloedverlies en werd opgevangen volgens het massaal bloedverlies protocol, hierbij worden grote hoeveelheden bloedproducten gegeven om het verloren bloed te compenseren. Er werd een CT-scan van het gehele lichaam gemaakt om de oorzaak van de bloeding te achterhalen. Het grootste deel van het bloedverlies bleek te verklaren door een slagaderlijke bloeding uitgaande van de linker halsslagader. [..]
Eveneens bleek er sprake van een bloeding in de borstkast links. De borstkast werd geopend waarbij er "scherp letsel" werd geconstateerd van het linker middenrif. [..]
Na de operatie werd betrokkene overgeplaatst naar de intensive care.

9.Beantwoording vraagstelling

4) Kunt u de ernst van de verschillende letsels beschrijven, meer specifiek wat de genezingsduur is en of er sprake is van eventuele mogelijke restschade en complicaties?
De ernst van traumatisch letsel wordt in de internationale literatuur aangeduid met de AIS-score. Een uitgebreidere toelichting staat onder bijlage I weergegeven. De AIS-score kent 6 gradaties te weten:
-Licht letsel (AIS score 1)
-Matig letsel (AIS score 2)
-Ernstig letsel (AIS score 3)
-Levensbedreigend letsel (AIS score 4)
-Kritiek letsel (AIS score 5)
-Letsel niet met het leven verenigbaar (AIS score 6),
Uitwendig letsel
Totaal 12 uitwendige letsels (B,C,D,F,G,H,I,J,K,L,M,P) betreffen een doorklieving van
de huid van minder dat 7 centimeter en betreffen derhalve matig ernstig met een AIS score van 2. Drie van de uitwendige letsels (A, E, N of 0) betreffen een doorklieving van de huid van 7 centimeter of groter en betreffen derhalve ernstig letsel met een AIS score van 3.
Inwendig letsel
Letsel linker halsslagader (doorklieving)
De doorklieving van de linker halsslagader had een shocktoestand tot gevolg en is hiermee te classificeren als een AIS score van 5 (kritiek letsel). De voornaamste complicatie van dit letsel is overlijden t.g.v. acute verbloeding. Deze verbloeding is bij het slachtoffer ook daadwerkelijk opgetreden waarvoor hij behandeld moest worden met het "massaal bloedverlies protocol" en operatief ingrijpen. De restschade aan de linker halsslagader zelf zal na adequate chirurgische interventie nihil zijn.
Letsel linker middenrif
Volgens de AIS-score wordt dit letsel geclassificeerd als ernstig (AIS-score 3).
5) Hoe gevaarlijk is het letsel dat daadwerkelijk is opgetreden?
Het gevaar van letsel in de zin van kans op overlijden kan worden uitgedrukt in een Injury Severity Score (ISS).
Blijkens het medisch dossier werd het slachtoffer in shock t.g.v. massaal bloedverlies uit de doorkliefde halsslagader binnengebracht. Dit betreft kritiek letsel met een AIS score van 5.
Het letsel van het middenrif kan bestempeld worden als ernstig met een AIS score van 3.
Het grootste letsel van de arm betreft een verwonding van meer dan 7 centimeter en wordt derhalve een AIS score van 3 toebedeeld.
De ISS score van komt hiermee uit op 43. De daadwerkelijk kans op overlijden van een individu is van vele factoren afhankelijk. Op populatieniveau overlijdt 50-60% van de
personen na medische behandeling met een ISS score van 43.
6) Had de persoon aan dit letsel kunnen overlijden (indien niet tijdig medisch was ingegrepen)?
Een onbehandelde shock door massaal bloedverlies waarbij de onderliggende oorzaak niet wordt behandeld (in dit geval de doorkliefde linker halsslagader) is in vrijwel alle gevallen dodelijk. Het slachtoffer zou zonder medische handelen dan ook met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn komen te overlijden.
Bijlage I: Toelichting op AIS en ISS
De ernst van het letsel is beoordeeld aan de hand van de Abbreviated Injury Score (AIS) en Injury severity scale (ISS). De AIS is een gevalideerde methode door artsen gebruikt om de ernst van het letsel vast te stellen. De ISS is afgeleid van de AIS.
4.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina’s 106 en 107, voor zover inhoudende, de verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Toen ben ik er achteraan gereden want ik kon [ex-vriendin van verdachte]
[de rechtbank leest: [ex-vriendin van verdachte] ]niet alleen laten gaan. Toen stapte ik uit en hij stapte gelijk uit. In eerste instantie zag ik niet dat hij een mes had. Hij had die echt aan de zijkant zeg maar. Toen pakte hij mij bij mijn kraag en toen zag ik dat hij een mes had. Toen zei hij tegen mij: "Nu heb ik jou, nu heb ik jou!" Toen kwam zijn broertje nog er nog een klein beetje tussen en die zei: "Ja laat dit". Toen zei hij tegen zijn broertje: "Ga weg". Toen het broertje wegging begon hij te steken. Daarna liep ik weg. U vraagt mij met wie [ex-vriendin van verdachte] een relatie heeft. Met hem, daar bedoel ik [verdachte]
[de rechtbank leest: [verdachte] ]mee.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2024, pagina’s 244, 245 en 247, voor zover inhoudende, zakelijke weergegeven:
Aanvang onderzoek
Op maandag 29 januari 2024 omstreeks 03:22 uur kwam ik, naar aanleiding van een
poging tot doodslag/moord, voor forensisch onderzoek aan op de locatie Schietbaanweg
[adres] .
Ter plaatse verkregen informatie
- Bij aankomst van de collega's op de Schietbaanweg zat de verdachte in zijn voertuig, achter het stuur;
- Er is een mes aangetroffen in het voertuig, dit ligt bij de middenconsole.
Aan de binnenzijde van het voertuig zag ik het volgende:
- mes op de middenconsole, links van de versnellingspook met bloedgelijkende substantie op het heft en het lemmet.
Ik heb naar aanleiding van bovenstaande het volgende veilig gesteld:
- Mes vanaf middenconsole AAOC1406NL.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts op 31 mei 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[afbeelding]