Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
5.3.1.De aard en ernst van de feiten
Verdachte droeg in de nacht van 28 januari 2024 op 29 januari 2024 een mes bij zich waarmee hij heeft geprobeerd om het slachtoffer, de neef van zijn ex-partner, zonder aanleiding, van het leven te beroven. Verdachte heeft het slachtoffer uit het niets blindelings veelvuldig met een keukenmes op vitale plekken in het lichaam gestoken. Hij is daarmee pas gestopt toen het het slachtoffer zelf is gelukt om weg te lopen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer onder meer een slagaderlijke bloeding opgelopen die dodelijk had kunnen zijn. Slechts door adequaat medisch ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden aan zijn verwondingen.
Het moet voor het slachtoffer – en zo blijkt ook uit zijn verklaringen – enorm beangstigend zijn geweest om dit mee te maken. Uit de namens hem voorgelezen verklaring ter terechtzitting op 3 april 2025, blijkt dat hij bang was zijn leven te verliezen. Hiernaast zijn de fysieke gevolgen voor het slachtoffer waarschijnlijk permanent. Hij zal aan verdachtes handelen blijvende littekens overhouden waardoor hij blijvend zal worden herinnerd aan wat hem door verdachte is aangedaan. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer niet alleen fysieke schade toegebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan nog geruime tijd de psychische nadelen ondervinden en dat dat ook voor het slachtoffer geldt, blijkt uit de voorgelezen slachtofferverklaring.
Dit geweldsmisdrijf, waarbij buitensporig excessief geweld is gebruikt, getuigt van een totaal gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft dit feit plaatsgevonden in de nachtelijke uren, op de openbare weg, in het bijzijn van getuigen, te weten de ex-partner van verdachte en haar oom. Het behoeft geen betoog dat het beschreven geweld gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij de getuigen van dit geweld en ook in de samenleving in het algemeen.
5.3.2.De persoon van verdachte
- Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
- De rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende in deze strafzaak opgemaakte rapporten:
- het verslag van het trajectconsult van het NIFP, opgemaakt door A.G.M. Weenink, GZ-psycholoog, van 27 februari 2024;
- de pro justitia rapportage, opgemaakt door drs. K.A. Rose, GZ-psycholoog, van 25 maart 2024;
- de pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door B.H. Boer, klinisch psycholoog en G. Veen, psychiater, van 5 februari 2025;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt door [reclasseringswerker] , van 1 april 2025.
Het trajectconsult van 27 februari 2024
Op basis van het trajectconsult werden geen aanwijzingen gezien voor ernstige psychiatrische problematiek, maar die kon ook niet worden uitgesloten. Wel werden aanwijzingen gezien voor een stagnerende persoonlijkheid. Op basis van de stukken zijn ook aanwijzingen gezien voor ernstige psychiatrische problematiek, dat door verdachte tijdens het consult werd ontkend. Gezien aard en ernst van het tenlastegelegde is daarom een ambulant monodisciplinair psychologisch onderzoek geadviseerd.
Het psychologisch rapport van 25 maart 2024
De verdachte heeft, in overleg met zijn advocaat, niet meegewerkt aan het onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen gezien voor een belemmering van het beoordelingsvermogen op dit punt.
Vanwege de weigerende houding is het voor de onderzoeker niet mogelijk geweest om de reguliere vragen te beantwoorden. Eventuele psychiatrische stoornissen en/of persoonlijkheidsproblematiek zijn niet te constateren en ook niet uit te sluiten. Op basis van de beschikbare informatie zijn er bij de onderzoeker wel vragen ontstaan over de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte, zijn middelengebruik en over de mogelijke aanwezigheid van pscyhopathologie in engere zin (waaronder mogelijke traumagerelateerde problematiek en problemen in de realiteitstoetsing).
Op basis van het dossier is op de onderzoeker een beeld naar voren gekomen van een man die op diverse leefgebieden kampt met problemen. Het is onduidelijk welke factoren daaraan bijdragen. Een helder beeld van het functioneren is niet verkregen en daarom heeft de onderzoeker geadviseerd tot een klinische observatie.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 5 februari 2025
Er is een klinische observatie in het PBC verricht naar de persoon en de geestvermogens van verdachte. Uit het rapport van 5 februari 2025 volgt dat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. Het milieuonderzoek is door zijn weigering om mee te werken uitsluitend gebaseerd op de beschikbare gerechtelijke stukken, zoals het strafdossier in de huidige zaak, politiemutaties uit de afgelopen jaren en het justitieel jeugddossier. Verdachte nam wel deel aan het dagprogramma op de verblijfsafdeling van het PBC, waardoor hij zes weken kon worden geobserveerd. Op de afdeling stelde hij zich echter ook terughoudend op en leek hij zo weinig mogelijk persoonlijke informatie te willen prijsgeven.
Samengevat komen de rapporteurs van het PBC tot de conclusie dat door de beperkingen van het onderzoek geen psychische stoornissen of verstandelijke handicap zijn aan te tonen, noch uit te sluiten. Door de beperkingen van het onderzoek is niet duidelijk geworden of bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) sprake was van (een of meer) psychische stoornis(sen) of een verstandelijke handicap. Het is niet goed duidelijk geworden in welke psychische toestand verdachte verkeerde op dat moment. Er kan geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid van het feit en ook niet over het recidiverisico.
Uit de beschikbare informatie komen wel mogelijke probleemgebieden naar voren. Zo komen aanwijzingen naar voren voor paranoïde psychotische symptomen, maar die hebben de rapporteurs niet met eigen onderzoek kunnen aantonen of uitsluiten. Ook wijst de beschikbare informatie op mogelijk problematisch cannabisgebruik, maar ook dat is niet vast te stellen. Hoewel geen apart te diagnosticeren stoornis in de agressieregulatie kon worden vastgesteld, kan wel worden geconcludeerd dat verdachte in de relatie met zijn ex-partner, de tante van het slachtoffer, dreigend en daadwerkelijk fysiek agressief gedrag heeft getoond. Verder blijkt uit verdachtes levensloop dat hij zich op verschillende levensgebieden minder heeft ontwikkeld dan te verwachten is: dit kan wijzen op een gestagneerde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Verdachte heeft na het vmbo geen vervolgopleiding afgemaakt, heeft in de afgelopen jaren geen of nauwelijks reguliere werkzaamheden verricht, heeft geen eigen huisvesting en heeft relationele en financiële problemen. Het kan niet worden uitgesloten dat een lage intelligentie (deels) ten grondslag ligt aan de stagnatie in betrokkenes persoonlijkheidsontwikkeling. Ook kunnen zijn (relatief lage) opleidings- en arbeidsniveau een eventueel lage intelligentie niet uitsluiten. De beschikbare onderzoeksgegevens geven geen aanwijzingen voor een angst- of stemmings- stoornis, autisme of ADHD.
Het reclasseringsrapport van 1 april 2025
De reclassering ziet, vanwege het ontbreken van diagnostiek en het niet kunnen duiden van risicofactoren, geen mogelijkheden om over reclasseringsinterventies te adviseren. Daarbij ziet de reclassering, gelet op de ernst van het delict en de te verwachten onvoorwaardelijke detentie, op dit moment geen mogelijkheden om over eventuele bijzondere voorwaarden te adviseren. In een later stadium kunnen aan een voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden verbonden (waaronder een eventueel onderzoeks-/behandelingstraject). Daarbij is het wenselijk dat de reclassering de mogelijkheid voor het inzetten van Elektronische Monitoring en middelencontrole/middelenverbod gaat onderzoeken.
Aangezien de Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna: VI) evenwel in duur beperkt is wordt, bij een veroordeling, geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM artikel 38z Sr) op te leggen, omdat de duur van een mogelijk begeleidings- en behandelingstraject niet vooraf kan worden ingeschat.
Verdachte heeft tijdens zijn detentie bij urinecontroles drie keer positief gescoord op THC en eenmaal is hasj op zijn kamer aangetroffen. Ook heeft hij 3 en 7 dagen strafcel gekregen wegens geweld respectievelijk onrust en veiligheid.
Het risico op recidive wordt tot slot ingeschat als hoog. Het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden kan niet worden ingeschat.
5.3.3.Conclusies van de rechtbank
In deze strafzaak beschikt de rechtbank niet over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen als bedoeld in artikel 37a, lid 3, Sr nu verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoon. Verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als een weigerende observandus als bedoeld in lid 4 van artikel 37a Sr.
Onder deze omstandigheden vervalt de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek.
De rechtbank heeft, vanwege de uit het niets ontstane explosie van excessief geweld, desondanks uitdrukkelijk in overweging genomen om aan verdachte de maatregel van TBS (met dwangverpleging) op te leggen. Om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te komen, blijft echter vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het gaat daarbij om vaststelling of sprake was van zo’n gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in juridische zin; vaststellingen over de precieze aard van de bij verdachte vastgestelde stoornis zijn niet noodzakelijk.Met inachtneming van de beschouwingen, (diagnostische) overwegingen en conclusies van de deskundigen zoals vervat in de hiervoor genoemde rapporten en adviezen, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt vast dat uit de beschikbare informatie mogelijke probleemgebieden naar voren komen. Uit zijn levensloop dat blijkt hij zich op verschillende levensgebieden minder heeft ontwikkeld dan op grond van zijn kalenderleeftijd (verdachte is dertig jaar oud) verwacht had mogen worden. Verdachte heeft in de afgelopen jaren nauwelijks tot geen reguliere werkzaamheden verricht, heeft geen andere dagbesteding, geen eigen huisvesting en heeft financiële problemen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bijna dagelijks (soft)drugs gebruikt en uit het reclasseringsrapport blijkt dat hij in de penitentiaire inrichting meerdere malen positief is getest op het gebruik van (soft)drugs. Hieruit kan worden afgeleid dat mogelijk sprake is van een verslaving. Algemene wetenschap heeft aangetoond dat een verband bestaat tussen THC (tetrahydrocannabinol), de werkzame stof in softdrugs zoals hasj/cannabis, en het ontwikkelen van psychoses. Hoe meer THC men gebruikt, en hoe sterker die is, hoe groter het risico op een psychose. Als gevolg van het drugsgebruik wordt de kans op psychoses en daarmee de kans op een delict vergelijkbaar met het indexdelict verhoogd. Hoewel zij niet deskundig mag worden geacht op dit punt verklaart de ex-partner van verdachte dat bij verdachte sprake is (geweest) van psychoses, ook ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Bij het bewezenverklaarde feit is sprake van excessief geweld en in de PI [locatie] heeft geweld en onveiligheid geleid tot meerdere dagen strafcel. Deze combinatie van geweld levert in ieder geval de suggestie op dat sprake is van gevaar voor personen.
Naast dat er op basis van de gedane onderzoeken geen psychische stoornis is vastgesteld, ontbreekt ook eventuele diagnostiek uit het verleden. Er is dus geen harde informatie beschikbaar over de aanwezigheid van een eventuele stoornis bij verdachte (die ten tijde van het begaan van het feit ook aanwezig was) en kan ook niet worden vastgesteld of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen de maatregel eisen. De rechtbank ziet op grond hiervan af van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Vaststaat dat verdachte zonder enige aanleiding het slachtoffer levensgevaarlijk letsel heeft toegebracht. Gelet op het gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde feit en de gevolgen van dit feit voor het slachtoffer, kan hierop niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de door de officier van justitie gevorderde straf zonder meer recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank acht alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De vrijheidsbeperkende maatregel op grond van 38v Sr (dadelijk uitvoerbaar)
De rechtbank acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr te weten een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor van de woning van [slachtoffer] , gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de mogelijk voorwaarden die in het kader van een eventuele VI kunnen worden opgelegd, niet opportuun. De vordering wordt afgewezen.
Gedragsbeïnvloedende maatregel op grond van artikel 38z Sr
De officier van justitie heeft gevorderd om een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) op te leggen en de reclassering heeft dit ook geadviseerd. Het aanvullende kader van GVM biedt een forensisch vangnet in het kader van de resocialisatie. Dit betekent dat begeleiding en behandeling, indien deze ook na een executie van de gevangenisstraf in het kader van de VI nodig blijkt, gewaarborgd kunnen worden. De maatregel wordt door de reclassering geadviseerd omdat de onduidelijkheden over een eventuele stoornis, risico’s met zich mee brengen die naar verwachting na ommekomst van de gevangenisstraf (wellicht) nog steeds aanwezig zijn. Gelet op de overwegingen van de rechtbank over de (on)mogelijkheden van het opleggen van een TBS-maatregel, ziet de rechtbank aanleiding om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. Vanwege de zorgen die er zijn over de persoonlijkheid van verdachte, is het noodzakelijk dat er, na afloop van de (langdurige) detentie, zicht komt op zijn (persoonlijkheids)problematiek en dat die, waar nodig, behandeld wordt. Op die manier wordt het eventuele risico op recidive zoveel mogelijk ingeperkt.