ECLI:NL:RBOVE:2025:2761

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
11334644 \ CV EXPL 24-1933
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak hebben partijen een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk gesloten, waarbij de gedaagde werkzaamheden zou verrichten voor de eiser. De totale aanneemsom bedroeg € 120.000, te betalen in acht termijnen van € 15.000. Eiser heeft op enig moment € 30.000 aan gedaagde betaald, maar gedaagde heeft later aangegeven de werkzaamheden niet langer te kunnen uitvoeren. Eiser vordert terugbetaling van € 13.161,29 wegens onverschuldigde betaling, maar gedaagde heeft al een bedrag van € 4.838,71 terugbetaald en weigert verder te betalen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af, oordelend dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling, aangezien er een overeenkomst bestond op het moment van betaling. Eiser heeft niet aangetoond welke werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en welke schade hij daardoor heeft geleden. De kantonrechter concludeert dat eiser geen rechtsgronden heeft aangevoerd voor zijn vorderingen en wijst deze af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 541,00 worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11334644 \ CV EXPL 24-1933
Vonnis van 29 april 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: A. Bronder,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.P. Kant.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben mondeling een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [gedaagde] verricht werkzaamheden en [eiser] betaalt hem daarvoor de totale aanneemsom van € 120,000,-- in acht termijn van € 15.000,--. Op enig moment meldt [gedaagde] dat hij de werkzaamheden niet langer kan uitvoeren. [eiser] heeft op dat moment € 30.000,-- aan [gedaagde] betaald. [eiser] vordert dat [gedaagde] hem € 13.161,29 terugbetaald wegens onverschuldigde betaling. [gedaagde] weigert: hij heeft [eiser] een bedrag van € 4.838,71 terugbetaald en dat is voldoende.
1.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling nu tussen partijen een overeenkomst bestond op het moment dat [eiser] de in totaal € 30.000,-- aan [gedaagde] betaalde. De kantonrechter ziet ook geen grond voor verrekening. [eiser] heeft namelijk niet benoemd welke werkzaamheden [gedaagde] niet heeft uitgevoerd en welke schade hij als gevolg daarvan heeft geleden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 oktober 2024 met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord van 24 december 2024,
- het mailbericht namens [gedaagde] van 21 maart 2025 met productie 1,
- de spreekaantekeningen van mr. Kant van 1 april 2025,
- de mondelinge behandeling waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Tussen [eiser] als opdrachtgever en [gedaagde] als aannemer is mondeling een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst). [gedaagde] zou op grond van deze overeenkomst loodgieters- en installatiewerkzaamheden uitvoeren in een bouwproject.
3.2.
De totale overeengekomen aanneemsom is € 120.000,--. [eiser] betaalt dit bedrag in acht gelijke termijnen van € 15.000,--.
3.3.
[gedaagde] heeft in april 2024 werkzaamheden verricht. Op 22 mei 2024 heeft hij [eiser] bericht dat hij niet langer in staat is de werkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft op dat moment een bedrag van € 30.000,-- aan [gedaagde] betaald.
3.4.
[gedaagde] heeft [eiser] een bedrag van € 4.838,71 terugbetaald.
3.5.
[eiser] vordert terugbetaling van € 13.161,29 van [gedaagde] . [gedaagde] weigert dit bedrag te betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.161,29, (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening) en [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij uit hoofde van de overeenkomst in totaal € 30.000,-- aan [gedaagde] heeft betaald, terwijl [gedaagde] voor een bedrag van
€ 12.000,-- aan werkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat hij [gedaagde] € 18.000,-- te veel heeft betaald. [gedaagde] heeft [eiser] een bedrag van € 4.838,71 terugbetaald. [eiser] vordert dat [gedaagde] hem uit hoofde van onverschuldigde betaling het restantbetaling van € 13.161,29 (€ 18.000,-- - € 4.838,71) ook terugbetaald.
4.3.
[gedaagde] betwist dat hij aan [eiser] nog een geldbedrag moet terugbetalen. [gedaagde] voert daartoe aan– kort samengevat – dat hij, nadat hij zijn werkzaamheden moest staken, het bedrag van € 4.838,71 heeft terugbetaald aan [eiser] . Dit bedrag staat in verhouding met de dagen dat hij zijn werkzaamheden niet meer heeft kunnen uitvoeren. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , dan wel hem deze vorderingen te ontzeggen, dan wel dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen. [gedaagde] vordert dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente wanneer deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis worden betaald.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onverschuldigde betaling
5.1.
In artikel 6:203 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gedefinieerd wat onder onverschuldigde betaling moet worden verstaan:
‘degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen’. Lid 2 luidt: “
betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag”.
5.2.
Niet ter discussie staat dat [eiser] het bedrag van € 30.000,-- aan [gedaagde] heeft betaald uit hoofde van de overeenkomst van aanneming van werk. Dit betekent dat er een rechtsgrond was voor de betaling, namelijk die overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dan ook dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling en dat de vordering van [eiser] tot terugbetaling van het bedrag van € 13.161,29 op deze rechtsgrond niet toewijsbaar is.
Verrekening
5.3.
Voor zover [eiser] kennelijk heeft bedoeld aan te voeren dat de overeenkomst na 22 mei 2024 met wederzijds goedvinden is ontbonden en dat hij in het kader daarvan recht zou hebben op verrekening van het door hem aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 30.000,-- met het minderwerk dat door [gedaagde] zou zijn verricht, oordeelt de kantonrechter dat [eiser] in dit kader niet heeft gesteld noch heeft onderbouwd welke werkzaamheden door [gedaagde] zijn uitgevoerd en welke schade [eiser] als gevolg daarvan heeft ondervonden. De vorderingen van [eiser] zijn op deze grond evenmin toewijsbaar.
Conclusie
5.4.
De kantonrechter concludeert dat [eiser] geen rechtsgronden heeft aangevoerd op grond waarvan zijn vorderingen kunnen worden toegewezen en wijst de vorderingen daarom af.
Proceskosten
5.5.
[eiser] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en hij moet daarom de proceskosten (inclusief) nakosten van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
406,00
(1 punt × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
541,00
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 541,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.