ECLI:NL:RBOVE:2025:2763

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
08.161113.24 en 08.328898.24 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en schadevergoeding voor meerdere strafbare feiten door verdachte

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, diefstal, mishandeling en belediging van ambtenaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 132 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het betalen van schadevergoedingen aan verschillende benadeelde partijen. De feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, omvatten onder andere bedreiging met geweld, diefstal door twee of meer verenigde personen, mishandeling van een ambtenaar en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft daarbij rekening gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de noodzaak tot behandeling. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan een behandeltraject. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van de geleden schade door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.161113.24 en 08.328898.24 (ttz. gev.) (P)
Datum vonnis: 6 mei 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende bij [locatie 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De officier van justitie, mr. A. Leschot, heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 14 april 2025 voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 14 april 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman mr. W.H. Teusink, advocaat in Wezep, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
Ook heeft de rechtbank geluisterd naar wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door zijn gemachtigde, mevrouw D.A. Love, is aangevoerd en wat namens de benadeelde partij
[slachtoffer 2] door zijn gemachtigde, de heer [gemachtigde], is aangevoerd.
In dit vonnis staat wat de rechtbank van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft.
De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, voor een groot deel kunnen worden bewezen. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten en daarom krijgt hij een straf opgelegd. Deze straf is een jeugddetentie van 132 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Voorwaardelijk betekent dat hij voor dat deel van 60 dagen niet naar de jeugdgevangenis hoeft, zolang hij binnen de komende twee jaren niet nog een keer een strafbaar feit pleegt of voorwaarden overtreedt. Van de straf wordt nog het aantal dagen dat [verdachte] in voorarrest heeft gezeten afgetrokken. Omdat [verdachte] al 72 dagen in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij niet terug naar de jeugdgevangenis. Ook geeft de rechtbank een oordeel over de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4].

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de drie onder parketnummer 08.328898.24 ten laste gelegde feiten hierna doornummeren als feiten 10, 11 en 12 achter de feiten ten laste gelegd onder parketnummer 08.161113.24.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
Parketnummer 08.161113.24
feit 1:op 19 februari 2023 [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5]) heeft mishandeld;
feit 2:op 25 augustus 2023 [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
feit 3:in de periode van 19 februari 2023 tot en met 7 maart 2023 [slachtoffer 5] en/of zijn moeder [slachtoffer 6] heeft bedreigd;
feit 4:op 7 maart 2024 een jas en tas met inhoud heeft gestolen van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) dan wel dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan heling van die spullen;
feit 5:op 7 maart 2024 heeft gepind met de bankpas van [slachtoffer 3];
feit 6:op 10 juli 2024 heeft geprobeerd een scooter te stelen;
feit 7:op 10 juli 2024 verbalisant [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 8:op 10 juli 2024 verbalisant [slachtoffer 7] heeft bedreigd;
feit 9:op 10 juli 2024 verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] heeft beledigd;
Parketnummer 08.328898.24
feit 10:zich op 6 juli 2024 schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van een scooter;
feit 11:op 8 juli 2024 heeft geprobeerd een scooter te stelen;
feit 12:zich op 10 juli 2024 schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van een scooter.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te Deventer
[slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] een of meerdere malen
in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te Deventer
[slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5]
- in/op/tegen het lichaam te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 5] naar de
grond is bewogen, althans ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag, een of meerdere malen
in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam te slaan/stompen,
en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag, een of meerdere malen
in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen/schoppen, en/of
- een of meerdere malen onderuit te schoppen/trappen;
3.
hij in/op of omstreeks de periode van 19 februari 2023 tot en met 7 maart 2023 te
Deventer
[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door [slachtoffer 6] (moeder) een of meerdere berichten te sturen met de
woorden:
- “ Als je je kind niet rustig kan houden moet ik hem wel dood steken hij durft wel
een mes op me te trekken maar durft verder niks ben met hem gaan vechten en hij
verliest hij durft ook niet nog een x maar volgende x is [slachtoffer 5] zo hard de lul dat je
gaat schrikken hoe die er uit ziet met zijn domme gedoe en die aangifte nooit
gedaan nooit dus waag het niet om me moeder te appen of te spreken of iets te
doen”, en/of
- “ Zeg maar tegen eigen ZOON dat die moet stoppen want als die doorgaat gaat het
niet goed aflopen en trouwens ik hoor alles hoor net ook dat [slachtoffer 5] met zijn
vrienden me wil doodschieten dus dat zal ik ook ff door geven aan de politie”, en/of
- “ Als ik voor morgenochtend niet weet wie het is krijg je er ook twee”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke
bedreiging(en)/dreigende woorden voornoemde [slachtoffer 5] kennis heeft
genomen;
4.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Deventer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een jas,
- een schoudertasje,
- een identiteitskaart,
- een bankpas,
- een telefoon,
- een sleutelbos en/of
- een ijskaart,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Deventer,
- een jas,
- een schoudertasje,
- een identiteitskaart,
- een bankpas,
- een telefoon,
- een sleutelbos en/of
- een ijskaart, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of
heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen
van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Deventer
een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen
geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te
weten een of meerdere bankpas(en) op naam van [slachtoffer 3] door (telkens) een
bankpas op naam gesteld van die [slachtoffer 3] aan te bieden bij en/of boven een
apparaat te houden, welke geschikt is om contactloos te betalen, in elk geval (een)
sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd en/of bevoegd was;
6.
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Deventer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een scooter, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen
tegen het stuur en/of het handvat van die scooter heeft getrapt, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Deventer,
een ambtenaar, [slachtoffer 1],
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te
slaan en/of tegen het been, althans het lichaam te schoppen/trappen;
8.
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Deventer [slachtoffer 7] heeft bedreigd met
- met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of
goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat,
- de misdrijven omschreven in de artikelen 241 en 243 Wetboek van Strafrecht
door die [slachtoffer 7] de woorden toe te voegen "Ik ga je kankerdochter verkrachten",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd
gepleegd tegen die [slachtoffer 7] in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie;
9.
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Deventer
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 7] (agent bij de Eenheid Oost-Nederland) en/of
[slachtoffer 1] (aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van
de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid,
mondeling
heeft beledigd,
door hem/haar de woorden toe te voegen: “Stelletje flikkers” en/of “Kankerflikkers”
en/of “kankerlijers” en/of “kankermongool”, althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
10.
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Deventer,
een scooter, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door
misdrijf verkregen goed betrof;
11.
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Deventer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een scooter (kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de
plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen
onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- het stuurslot van voornoemde scooter heeft geforceerd en/of
- die scooter heeft vastgepakt, en/of
- met die scooter aan de hand getracht heeft weg te lopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
12.
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Deventer,
een scooter (chassisnummer [nummer]), althans een goed heeft
verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 12 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Van feit 6 dient [verdachte] te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] vindt dat [verdachte] van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken. Hoewel [verdachte] heeft erkend dat hij wel eens met [slachtoffer 5] gevochten heeft, kan niet worden bewezen dat dat op 19 februari 2023 en/of 25 augustus 2023 was.
De raadsman vindt dat ook niet kan worden bewezen dat [verdachte] opzet had op de diefstal van de spullen van [slachtoffer 3] (feit 4). [verdachte] heeft uit eigen beweging de voorwerpen die hij kon veiligstellen – jas, tas en ID-kaart – via derden aan [slachtoffer 3] teruggegeven.
Over feit 5 heeft de raadsman gezegd dat niet kan worden uitgesloten dat het verhaal van [verdachte], dat hij op verzoek van zijn vriend even wat kleins ging afrekenen en dat hij dacht dat hij met de bankpas van die vriend betaalde, klopt. Daarom moet [verdachte] ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ook van de onder 6 ten laste gelegde poging diefstal dient [verdachte] te worden vrijgesproken, omdat daarvoor niet voldoende wettig bewijs in het dossier zit, vindt de raadsman.
Van de mishandeling van verbalisant [slachtoffer 1] op 10 juli 2024 (feit 7) moet [verdachte] ook worden vrijgesproken. Omdat [verdachte] niet op correcte wijze is staande gehouden kon hij niet weten dat hij met agenten te maken had en daarom komt hem een beroep op noodweer toe, aldus de raadsman.
De raadsman vindt dat [verdachte] van feit 8 moet worden vrijgesproken, omdat de verbalisanten allemaal anders hebben verklaard over wat [verdachte] precies voor bedreiging zou hebben geuit.
De raadsman heeft voor feit 10 gesteld dat [verdachte] de scooter niet voor zichzelf heeft gehouden, maar dat hij hem op verzoek van een ander alleen heeft weggebracht. Daarom is van opzet op heling geen sprake, aldus de raadsman.
Voor de feiten 3, 9 en 11 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 12 heeft de raadsman zich eveneens gerefereerd zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het betreft de schuldheling.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [verdachte] op enig moment [slachtoffer 5] heeft mishandeld. De rechtbank kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het politiedossier, niet met voldoende zekerheid vaststellen waar en vooral wanneer de mishandelingen hebben plaatsgevonden. Op de beide aanwezige filmbeelden is [verdachte] niet herkenbaar en het is onduidelijk op welke dag of datum deze zijn opgenomen.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan [verdachte] onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 3
Op 29 september 2023 heeft [slachtoffer 5] aangifte gedaan van bedreiging met geweld dan wel met de dood door [verdachte]. [2] [verdachte] heeft bekend dat hij op 1 maart 2023 een SMS-bericht met de tekst
“Zeg maar tegen eigen ZOON dat die moet stoppen want als die doorgaat gaat het niet goed aflopen en trouwens ik hoor alles hoor net ook dat [slachtoffer 5] met zijn vrienden me wil doodschieten dus dat zal ik ook ff door geven aan de politie”naar de moeder van [slachtoffer 5] heeft gestuurd. [3] Ook heeft hij bekend dat hij een dag later (op 2 maart 2023) nog een SMS-bericht heeft gestuurd naar de moeder van [slachtoffer 5] met de tekst
“Als ik voor morgenochtend niet weet wie het is krijg je er ook twee”. [4]
[verdachte] heeft ontkend dat hij op 19 februari 2023 ook een SMS-bericht heeft gestuurd naar de moeder van [slachtoffer 5] met de tekst:
“Als je je kind niet rustig kan houden moet ik hem wel dood steken hij durft wel een mes op me te trekken maar durft verder niks ben met hem gaan vechten en hij verliest hij durft ook niet nog een x maar volgende x is [slachtoffer 5] zo hard de lul dat je gaat schrikken hoe die er uit ziet met zijn domme gedoe en die aangifte nooit gedaan nooit dus waag het niet om me moeder te appen of te spreken of iets te doen.” [5] Als afzender staat bij het bericht het telefoonnummer vermeld, waarvan [verdachte] zegt dat dit zijn telefoonnummer is. [6] [verdachte] heeft daarover verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer 5] dit bericht zelf naar zijn moeder heeft gestuurd en het telefoonnummer zo heeft bewerkt dat het afkomstig lijkt van [verdachte]. De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig. Deze verklaring wordt niet onderbouwd en de rechtbank ziet geen enkele reden waarom een ander dan [verdachte] dit bericht zou hebben verstuurd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] drie bedreigende SMS-berichten heeft gestuurd aan de moeder van [slachtoffer 5], mevrouw [slachtoffer 6], zoals is ten laste gelegd.
Feiten 4 en 5
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] heeft namens haar zoon [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal. [slachtoffer 3] had op 7 maart 2024 van 18:30 uur tot 20:00 uur training in de gymzaal [locatie 2]. Toen hij na afloop van de training weer in de kleedkamer kwam, waren zijn jas en tas met inhoud verdwenen. In de tas zat onder andere zijn identiteitskaart, bankpas, telefoon, sleutelbos en een ijskaart. [7] Op het rekeningoverzicht van [slachtoffer 3] zag zij dat er om 19:31 uur al afschrijvingen door middel van contactloze betalingen hadden plaatsgevonden bij de Albert Heijn en om 19:38 en 19:41 uur bij de [bedrijf]. [8] Toen de moeder van [slachtoffer 3] naar de Albert Heijn ging zag zij daar [verdachte] lopen, terwijl hij de jas van [slachtoffer 3] aan had. Toen zij [verdachte] aansprak en de politie belde, rende [verdachte] weg. [9]
Twee politieagenten hebben de camerabeelden van de Albert Heijn bekeken en zij herkennen allebei [verdachte] als de jongen die om 19:32 uur iets afrekent bij de zelfscankassa. [10]
[verdachte] heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij de diefstal. Zo heeft hij bij de politie eerst verklaard dat hij wel bij het groepje was dat de jas van [slachtoffer 3] heeft gestolen, maar dat iemand anders de jas heeft meegenomen. Later in diezelfde verklaring zegt hij dat het gebeurde op een paadje bij de Keizerslanden en niet in het gebouw [locatie 2]. Tijdens de terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij wel bij het groepje was dat de jas en tas uit de kleedkamer weghaalde, maar dat hij op een afstandje van het groepje stond.
Over het contactloos betalen met de bankpas van [slachtoffer 3] heeft hij steeds verklaard dat een vriend hem vroeg iets af te rekenen en dat hij de bankpas kreeg van die vriend kreeg. [verdachte] dacht dat het de bankpas van die vriend was en hij zegt dat hij niet wist dat het om een gestolen bankpas ging.
Overwegingen en conclusies
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het ten laste gelegde onder 4 primair heeft begaan. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring die [verdachte] als eerste bij de politie heeft afgelegd. Daarin zegt [verdachte] dat hij bij de groep hoorde die de jas en tas van [slachtoffer 3] heeft gestolen. In de verklaringen die [verdachte] daarna heeft afgelegd lijkt hij zijn eigen rol steeds kleiner te willen maken, maar de rechtbank vindt dat niet geloofwaardig. Dat [verdachte] niet zelf degene is geweest die de jas en tas heeft weggepakt, maakt voor de bewezenverklaring niet uit. Hij hoorde bij de groep die het deed en daarom is er sprake van ‘het tezamen en in vereniging’ plegen van diefstal.
De rechtbank is van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] het ten laste gelegde onder 5 heeft begaan. [verdachte] was erbij toen de spullen van [slachtoffer 3] werden gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dat, toen hij kort daarna met de bankpas van [slachtoffer 3] afrekende in de Albert Heijn, hij wist dat hij dit met de gestolen bankpas deed.
Feit 6
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte op 10 juli 2024 heeft geprobeerd een scooter te stelen, zoals onder 6 is ten laste gelegd. De rechtbank zal [verdachte] daarvan vrijspreken.
Feiten 7 en 8
De feiten en omstandigheden
Op 10 juli 2024 waren [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] aan het werk als politieagent. Zij hadden geen politie-uniform aan en reden niet in een herkenbaar politie voertuig. Zij verklaren over wat er tijdens hun dienst gebeurde als volgt. [11]
Zij reden over de Stationsstraat in Deventer. Daar zagen zij een persoon met een bivakmuts op bij scooters staan. [slachtoffer 7] zag ook dat die persoon een trap gaf tegen het stuur van een scooter. Later bleek dat [verdachte] deze persoon was. De agenten hadden het idee dat [verdachte] de scooter wilde stelen. De agenten zagen hem inmiddels over straat hun kant op lopen en brachten hun auto tot stilstand. Agent [slachtoffer 7] stapte uit en riep naar [verdachte] “Politie, wil je even staan blijven”. [verdachte] keek [slachtoffer 7] heel even aan en draaide zich daarna om en rende gelijk weg, het Rijsterborgherpark in. Agent [slachtoffer 1] rende vervolgens achter [verdachte] aan. [slachtoffer 1] riep daarbij “Stop politie!” en ook “Stop politie, of ik schiet!”. [verdachte] rende eerst door, maar in het park stopte hij. Hij draaide zich om naar [slachtoffer 1] en toen [slachtoffer 1] voor hem stond sloeg hij hem in zijn gezicht. Daarna gaf hij hem een trap tegen zijn benen. [slachtoffer 1] viel hierdoor op de grond. Agent [slachtoffer 7] had ondertussen een scooter gepakt en reed ook achter [verdachte] aan. Samen met een voorbijganger lukte het [slachtoffer 7] om [verdachte] in te halen en aan te houden. Kort daarna waren ook verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse. [12] Toen [verdachte] geboeid naar een dienstvoertuig werd gebracht hoorden alle aanwezige verbalisanten hem roepen in de richting van [slachtoffer 7] “Ik ga je kankerdochter verkrachten”, althans woorden die daar op leken. [13]
[verdachte] heeft een verklaring afgelegd over het incident die heel anders is dan hoe de beide agenten daarover hebben verklaard. [14] [verdachte] zegt dat hij daar wel was, maar dat hij geen scooter wilde stelen en dat hij een ski-masker droeg, omdat hij net bij een vriend achterop de scooter had gezeten. Hij hoorde [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] wel roepen dat ze van de politie waren, maar hij wist niet of dat waar was. Hij was bang omdat zij op hem af kwamen rennen en daarom is hij weggerend. Op enig moment is hij wel gestopt met wegrennen, maar toen werd hij door een sliding van [slachtoffer 1] onderuit gehaald. [verdachte] heeft toen [slachtoffer 1] van zich afgeduwd. Hij wist toen nog steeds niet of het wel een echte politieagent was. Hij heeft ontkend dat hij heeft gedreigd met verkrachting van de dochter van [slachtoffer 7].
De overwegingen en conclusies
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door de agenten ambtsedig opgemaakte processen-verbaal wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] agent [slachtoffer 1] heeft mishandeld, zoals onder 7 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan wat de agenten daarover hebben opgeschreven.
De agenten maakten op grond van wat zij zagen een inschatting van wat [verdachte] aan het doen was, ze verdachten hem ervan dat hij een scooter wilden stelen, en zij wilden met hem daarover in gesprek. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij hen wel hoorde roepen dat zij van de politie waren. Dat hij hieraan twijfelde betekent niet dat hij zich mocht gedragen zoals hij gedaan heeft tegen de agenten, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, maar van een rechtmatige staandehouding. Aan [verdachte] komt dan ook geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe en de rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank is van oordeel dat ook feit 8 wettig en overtuigend is bewezen. Dat verbalisanten [slachtoffer 7], [slachtoffer 1] en [verbalisant 3] op onderdelen verschillend verklaren over wat zij hebben gehoord, vindt de rechtbank niet vreemd. In wat zij zeggen te hebben gehoord zitten slechts kleine verschillen en de strekking is steeds duidelijk en wel hetzelfde.
Feit 9
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 10 juli 2024 in Deventer twee verbalisanten heeft beledigd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van aangifte door verbalisant [slachtoffer 7] van 11 juli 2024, pagina 37;
3. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 1] van 11 juli 2024, pagina 58.
Feit 10
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van de scooter van zijn vader. Hij had de scooter op 5 juli 2024 om 17:15 uur gestald aan de [adres] en deze afgesloten met een stuurslot. Toen hij op 6 juli 2024 om 11:45 uur de scooter wilde meenemen was deze weg. [15]
Verbalisant [verbalisant 4] reed op 6 juli 2024 in een surveillancebus op de Keizerstraat in Deventer. Hij zag daar iemand rijden op een scooter. De bestuurder had een slank – wat slungelig – postuur, hij was volledig in het lichtgrijs gekleed en droeg een hoodie. De scooter waarop hij reed was zwart en het kentekenplaatje was verwijderd, maar er zat nog een halve plastic kentekenhouder bevestigd. Een dag later op 7 juli 2024 kreeg de verbalisant een melding dat een gestolen scooter was onderschept. Toen hij ter plaatse kwam herkende hij de scooter als de scooter die hij de avond ervoor had zien rijden. De verbalisant herkende ook de bestuurder aan dezelfde kleding en zijn slanke postuur. [verdachte] bleek de bestuurder te zijn. [16]
[verdachte] heeft verklaard dat zijn vriend [naam 1] de scooter had gestolen. [naam 1] had [verdachte] gevraagd om de scooter van A naar B te brengen en dat heeft hij gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wettig en overtuigend bewezen is dat, toen [verdachte] de scooter voorhanden kreeg, hij wist dat deze afkomstig was van diefstal. De ten laste gelegde opzetheling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 11
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 8 juli 2024 in Deventer heeft geprobeerd een scooter (met kenteken [kenteken]) te stelen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 8 juli 2024, pagina’s 27 tot en met 29.
Feit 12
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat [verdachte] wist dat de scooter van diefstal afkomstig was, toen hij deze in bezit kreeg.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 juli 2024 in Deventer een scooter in zijn bezit had, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] van 10 juli 2024, pagina’s 47 tot en met 49;
3. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 11 juli 2024, pagina’s 56 en 57.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 19 februari 2023 tot en met 7 maart 2023 te Deventer [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [slachtoffer 6] (moeder) meerdere berichten te sturen met de woorden:
- “ Als je je kind niet rustig kan houden moet ik hem wel dood steken hij durft wel een mes op me te trekken maar durft verder niks ben met hem gaan vechten en hij verliest hij durft ook niet nog een x maar volgende x is [slachtoffer 5] zo hard de lul dat je gaat schrikken hoe die er uit ziet met zijn domme gedoe en die aangifte nooit gedaan nooit dus waag het niet om me moeder te appen of te spreken of iets te doen”, en
- “ Zeg maar tegen eigen ZOON dat die moet stoppen want als die doorgaat gaat het niet goed aflopen en trouwens ik hoor alles hoor net ook dat [slachtoffer 5] met zijn vrienden me wil doodschieten dus dat zal ik ook ff door geven aan de politie”, en
- “ Als ik voor morgenochtend niet weet wie het is krijg je er ook twee”,
van welke bedreiging(en)/dreigende woorden voornoemde [slachtoffer 5] kennis heeft
genomen;
4. primair
hij op 7 maart 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen,
- een jas,
- een schoudertasje,
- een identiteitskaart,
- een bankpas,
- een telefoon,
- een sleutelbos en
- een ijskaart,
die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 7 maart 2024 te Deventer een geldbedrag, dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door een bankpas op naam gesteld van [slachtoffer 3] aan te bieden bij en/of boven een apparaat te houden, welke geschikt is om contactloos te betalen, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd en/of bevoegd was;
7.
hij op 10 juli 2024 te Deventer, een ambtenaar, [slachtoffer 1], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan en tegen een been te trappen;
8.
hij op 10 juli 2024 te Deventer [slachtoffer 7] heeft bedreigd met de misdrijven omschreven in de artikelen 241 en 243 Wetboek van Strafrecht door die [slachtoffer 7] de woorden toe te voegen “Ik ga je kankerdochter verkrachten”, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 7] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
9.
hij op 10 juli 2024 te Deventer opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 7] (agent bij de Eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 1] (aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Stelletje flikkers” en/of “Kankerflikkers” en/of “kankerlijers” en/of “kankermongool”;
10.
hij op 6 juli 2024 te Deventer, een scooter heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
11.
hij op 8 juli 2024 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een scooter (kenteken: [kenteken]), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking,
- het stuurslot van voornoemde scooter heeft geforceerd en
- die scooter heeft vastgepakt, en
- met die scooter aan de hand getracht heeft weg te lopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
12.
hij op 10 juli 2024 te Deventer, een scooter (chassisnummer [nummer]), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 266, 267, 285, 300, 304, 311, 416 en 417 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 5
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels;
feit 7
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 8
het misdrijf:
bedreiging met verkrachting, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 9
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 10
het misdrijf: opzetheling;
feit 11
het misdrijf: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 12
het misdrijf: schuldheling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast moet aan [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden te worden opgelegd, waaraan de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld de eis van de officier van justitie passend te vinden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
[verdachte] heeft in korte tijd meerdere strafbare feiten gepleegd. Zo reed [verdachte] op 10 juli 2024 op een scooter waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Toen politieagenten [verdachte] hem wilden aanspreken op in hun ogen verdacht gedrag, rende hij weg. Vervolgens heeft hij de politieagent, die achter hem aan rende en probeerde staande te houden, mishandeld, een andere politieagent bedreigd en hen allebei beledigd. Door zich zo te gedragen heeft [verdachte] laten zien geen respect te hebben voor de mensen die als politieagent hun werk doen en als doel hebben de samenleving veiliger te maken. Dit gedrag en gebrek aan respect vindt de rechtbank kwalijk en zorgelijk.
Op 7 maart 2024 heeft [verdachte] samen met anderen een jas en tas met inhoud gestolen van [slachtoffer 3]. Terwijl [slachtoffer 3] training had in de sportzaal heeft de groep waar [verdachte] bij hoorde zijn jas en tas uit de kleedkamer weggenomen. Vervolgens is [verdachte] samen met de anderen in de stad gaan ‘chillen’. Toen heeft [verdachte] met de bankpas van [slachtoffer 3] (die in zijn tas zat) een blikje drinken contactloos afgerekend bij de Albert Heijn, terwijl hij ook nog de jas van [slachtoffer 3] droeg. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat hij met zo weinig respect toont voor zode spullen van anderen.
Daarnaast heeft [verdachte] op 6 juli 2024 een scooter in zijn bezit gehad waarvan hij wist dat deze van diefstal afkomstig was en op 8 juli 2024 heeft hij geprobeerd een andere scooter te stelen. Ook voor deze feiten geldt dat de rechtbank het zorgelijk vindt hoe weinig respect [verdachte] lijkt te hebben voor de eigendommen van andere mensen. Daarbij zorgen dit soort feiten voor veel overlast bij de slachtoffers en voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft op het strafblad van 12 maart 2025 gezien dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor een soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal, vanwege een recente bestraffing, ook artikel 63 Sr toepassen.
De rechtbank heeft gekeken naar het rapport van 26 maart 2025 dat door de Raad is geschreven. In dit rapport staat beschreven dat [verdachte] een klinische behandeling volgt bij de GGZE kliniek voor forensische jeugd- en orthopsychiatrie, De Catamaran (verder: De Catamaran) sinds zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Over deze behandeling wordt geschreven dat het bij de start van het behandeltraject moeilijk bleek voor [verdachte] om een samenwerkingsrelatie aan te gaan en dat hij de nodige weerstand liet zien. Sinds het nieuwe jaar (2025) is er een positieve verandering gaande. De komende periode is het van belang dat [verdachte] de positieve lijn vast weet te houden binnen De Catamaran, maar ook daarna wanneer hij weer thuis gaat wonen. De Raad vindt het noodzakelijk dat [verdachte] de komende periode de hulp blijft krijgen en accepteren die hij nodig heeft om zijn positieve ontwikkeling vast te houden en uit probleemsituaties te blijven. Een positieve daginvulling vinden en behouden is hiernaast belangrijk, te denken valt hierbij aan school, stage en werk. Op deze manier kan [verdachte] namelijk vaardigheden ontwikkelen en positieve contacten opdoen. De Raad schat zowel het dynamisch als algemeen risicoprofiel in als “hoog”. Dit betekent dat de kans op herhaling van delictgedrag groot is. Dit beeld wordt bevestigd vanuit De Catamaran. Uit de delictanalyse bij de kliniek is een hoog risico op herhaling naar voren gekomen. De Raad verwacht dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie het meest zal bijdragen aan het voorkomen van herhaling. Op deze manier krijgt [verdachte] de kans om te laten zien, door zich aan de voorwaarden te houden, dat hij zijn positieve ontwikkeling vast kan houden. Zij adviseren daarom om aan het voorwaardelijk strafdeel een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden.
Tijdens de zitting op 14 april 2025 heeft mevrouw [naam 2], als zittingsvertegenwoordiger van de Raad, bevestigd dat de Raad nog steeds achter het hierboven beschreven advies staat. Mevrouw [naam 3], van de Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering (verder: de Jeugdreclassering), heeft tijdens de zitting gezegd dat het na een aanvankelijk stroeve start het nu echt beter lijkt te gaan.
De op te leggen straf
[verdachte] heeft in korte tijd meerdere en verschillende strafbare feiten gepleegd. De rechtbank vindt daarom, en gelet ook op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, dat aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd. Zij vindt het echter, mede omdat [verdachte] in zijn gedrag verbetering laat zien, niet nodig dat hij opnieuw vast komt te zitten en zal daarom de duur van deze onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijkstellen aan de duur van het voorarrest. De rechtbank acht het van belang dat de positieve weg die [verdachte] nog maar kort geleden heeft ingeslagen een goed vervolg krijgt. De rechtbank zal daarom daarnaast nog een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen en daaraan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank bepaalt de proeftijd op twee jaren.
Er wordt voldaan aan het criterium van artikel 77za Sr dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. [verdachte] wordt veroordeeld voor een heel aantal strafbare feiten, waaronder de mishandeling van een verbalisant. Gelet op de bij hem spelende problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een dergelijk geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 77za Sr, bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces (ter zake
de feiten 4 en 5). De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 556,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Winterjas € 135,90;
- mobiele telefoon (+ hoesje) € 261,41;
- handtas € 24,99;
- sleutelbos € 37,90;
- identiteitskaart + pasfoto’s € 48,42;
- ijskaart € 25,--;
- nieuw fietsslot € 12,99;
- afschrijvingen pinpas € 10,24.
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces (ter zake feit 7). De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.114,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- aankoopprijs schoenen € 169,95;
- aankoopprijs broek € 95,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 850,-- gevorderd.
[aangever 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces (ter zake feit 10). De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.018,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de schade die is ontstaan aan de scooter en de kosten voor het opmaken van een schaderapport.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces (ter zake feit 11). De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 834,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade betreft de kosten die gemaakt zijn voor de reparatie van de scooter.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat [slachtoffer 3] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [verdachte] niet betrokken was bij de diefstal, de jas weer naar [slachtoffer 3] is gegaan en [verdachte] de andere goederen niet in zijn bezit heeft gehad. De raadsman acht de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het immateriële deel te hoog. [slachtoffer 1] dient volgens de raadsman diens schade aan kleding en schoenen te vorderen bij zijn werkgever. De raadsman heeft verder gesteld dat [verdachte] niet verantwoordelijk is voor de schade aan de scooter van [slachtoffer 4], zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman gesteld dat ter onderbouwing een offerte is bijgevoegd en geen factuur, hetgeen betekent dat de benadeelde partij nog geen kosten heeft gemaakt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering [slachtoffer 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten onder 4 primair en 5 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Voor wat betreft de opgevoerde schade onder de post ‘winterjas’ overweegt de rechtbank dat deze jas twee maanden oud was op het moment dat die gestolen werd. De rechtbank gaat er van uit dat een winterjas gemiddeld twee jaren, zijnde 24 maanden mee gaat. Nu de jas twee maanden oud was acht de rechtbank het reëel om 2/24ste deel (€ 11,30) van de nieuwprijs (€ 135,90) in mindering te brengen op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de onder die post gevorderde schade daarom toewijzen voor € 124,60. De overige opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende gemotiveerd betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 766,30, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 7 maart 2024. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.4.2
Vordering [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 7 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schade onder de posten ‘aankoopprijs schoenen’ en ‘aankoopprijs broek’ zijn onvoldoende gemotiveerd betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 264,95, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 10 juli 2024.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit en dat hij hiervan pijn en hinder heeft gehad. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 10 juli 2024. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
7.4.3
Vordering [aangever 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 10, te weten opzetheling, rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de scooter van de benadeelde partij. De rechtbank kan niet vaststellen of het verweer van verdachte dat er voor zover er sprake is van schade deze is ontstaan ten gevolge van de diefstal door een door verdachte met name genoemde persoon. In dat geval bestaat er geen rechtstreeks verband tussen de geleden schade en het bewezen verklaarde feit. Nadere bewijsvoering op dit punt is te belastend voor het strafproces. De rechtbank zal dan ook de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
7.4.4
Vordering [slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 11 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Op basis van de offerte kan de omvang van de schade worden vastgesteld en dat de scooter nog niet daadwerkelijk is gerepareerd staat niet aan toewijzing in de weg. De taxatiekosten komen ook voor vergoeding in aanmerking als redelijke kosten ter vaststelling van de schade. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 834,25, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 8 juli 2024.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft steeds gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal, voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. De maatregel kan de benadeelde partijen behulpzaam zijn bij het incasseren van de vorderingen, omdat de hulp van het Centraal Justitieel Incassobureau (cjib) kan worden ingeroepen. De rechtbank acht het mede daarom niet nodig om als dwangmiddel een of meerdere dagen gijzeling op te leggen voor het geval de verdachte niet op eerste aanmaning (volledig) betaald.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77j, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 77za Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, 4 primair, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4 primair
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 5
het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 7
het misdrijf:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 8
het misdrijf:
bedreiging met verkrachting, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 9
het misdrijf:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 10
het misdrijf:
opzetheling;
feit 11
het misdrijf:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 12
het misdrijf:
schuldheling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3, 4 primair, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
132 dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
60 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd van twee jaar) en op de door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- zijn volledige medewerking blijft verlenen bij “de Catamaran”, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- dat hij zich onder ambulante begeleiding en/of behandeling zal laten stellen van
Accare of een soortgelijke instelling, wanneer en zolang de jeugdreclassering dit
nodig acht;
- een zinvolle dagbesteding heeft, waar de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;
draagt de Jeugdbescherming Overijssel (instantiecode AST106) op om toezicht te houden
op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De verantwoordelijke gemeente is Deventer;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3](feiten 4 primair en 5) toe tot een bedrag van € 755,-- (zijnde materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 755,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten 4 primair en 5 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 755,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 79,25 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 7) toe tot een bedrag van
€ 764,95 (bestaande uit € 264,95 materiële schade en € 500,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 764,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 7 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 764,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 350,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[aangever 2], (feit 10) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], (feit 11) toe tot een bedrag van € 834,25 (zijnde materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 834,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 11 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 834,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor de feiten 1 tot en met 9 geldt dat wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, dit pagina’s zijn uit de dossiers van de politie eenheid Oost-Nederland met nummers PL0600-2024319647 en PL0600-2023534180. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 29 september 2023, pagina’s 9 en 10.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte; De als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 29 september 2023, gevoegde foto, pagina 25.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
5.De als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] van 29 september 2023, gevoegde foto, pagina 20.
6.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
7.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] van 23 maart 2024, pagina’s 48 tot en met 50.
8.De als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] van 23 maart 2024, gevoegde foto, pagina’s 54 tot en met 56.
9.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] van 23 maart 2024, pagina’s 48 tot en met 50.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 18 maart 2024, pagina 71; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 28 maart 2024, pagina 73.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 7] van 11 juli 2024, pagina’s 50 en 51; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 1] van 11 juli 2024, pagina 58;
12.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 10 juli 2024, pagina 47; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 10 juli 2024, pagina 61.
13.Het proces-verbaal van aangifte door verbalisant [slachtoffer 7] van 11 juli 2024, pagina 37; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 1] van 11 juli 2024, pagina 58; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 10 juli 2024, pagina 47; Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 10 juli 2024, pagina 61.
14.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 9 juli 2024, pagina’s 8 en 9.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 7 juli 2024, pagina 19.