ECLI:NL:RBOVE:2025:2773

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
10964222 \ CV EXPL 24-462
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van koopovereenkomst en geschil over geleverde goederen tussen Delegro en Magazijninrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen 123MAGAZIJNINRICHTING.NL B.V. (hierna: Magazijninrichting) en de vennootschap onder firma HANDELSONDERNEMING DELEGRO (hierna: Delegro) over de gedeeltelijke ontbinding van een koopovereenkomst en de levering van goederen. Magazijninrichting vorderde betaling van een bedrag van € 8.035,90 en € 6.050,- van Delegro, terwijl Delegro zich op het standpunt stelde dat zij deze bedragen niet verschuldigd was vanwege een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst door Magazijninrichting. De rechtbank oordeelde dat Magazijninrichting niet alle goederen had geleverd die zij op grond van de overeenkomst verplicht was te leveren, en dat Delegro daarom gerechtigd was om de koopovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden. De vordering van Magazijninrichting tot betaling van € 8.035,90 werd afgewezen. Wat betreft het bedrag van € 6.050,- oordeelde de rechtbank dat Magazijninrichting niet had aangetoond dat Delegro tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor ook deze vordering werd afgewezen. Daarnaast vorderde Magazijninrichting de teruggave van 194 vlonders, welke vordering door de rechtbank werd toegewezen. In reconventie vorderde Delegro schadevergoeding van Magazijninrichting, maar deze vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan Magazijninrichting, die grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10964222 \ CV EXPL 24-462
Vonnis van 6 mei 2025
in de zaak van
123MAGAZIJNINRICHTING.NL B.V.,
te Wierden,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna ook wel te noemen: ‘
Magazijninrichting’,
gemachtigde: mr. R. Kroon, advocaat te Almelo,
tegen

1.de vennootschap onder firma HANDELSONDERNEMING DELEGRO,

gevestigd te Vierlingsbeek,
2.
[partij A 1],
wonende te [woonplaats 1],
3.
[partij A 2],
wonende te [woonplaats 2],
4.
[partij A 3],
wonende te [woonplaats 3],
5.
[partij A 4],
wonende te [woonplaats 4],
6.
[partij A 5],
wonende te [woonplaats 5],
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna ook wel samen te noemen: ‘
Delegro’,
gemachtigde: mr. S.C.W. Stoffelen, advocaat te Gennep.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 november 2024, en
- het proces-verbaal van het op 5 maart 2025 gehouden getuigenverhoor.
1.2.
Vervolgens is weer vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In conventie zal moeten worden beoordeeld of Delegro een bedrag van
€ 8.035,90 en een bedrag van € 6.050,- aan Magazijninrichting moet betalen. Indien dit laatste bedrag niet kan worden toegewezen, dan zal moeten worden beoordeeld of Delegro de geleverde vlonders (194 stuks) aan Magazijninrichting moet retourneren.
Moet Delegro het bedrag van € 8.035,90 betalen?
2.2.
Ten aanzien van het bedrag van € 8.035,90 voert Magazijninrichting aan dat Delegro dit bedrag verschuldigd is op grond van de koopovereenkomst.
2.3.
Delegro stelt dat zij dit bedrag niet hoeft te betalen omdat zij de koopovereenkomst ten aanzien van dit bedrag op 26 september 2023 gedeeltelijk heeft ontbonden, omdat Magazijninrichting 110 liggers en 34 staanders te weinig heeft geleverd. Deze liggers en staanders vertegenwoordigen en waarde van € 8.035,90. Daardoor bestaat er geen rechtsgrond meer voor de vordering.
2.4.
Magazijninrichting betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat Delegro de koopovereenkomst gedeeltelijk mocht ontbinden. Magazijninrichting heeft alle goederen geleverd waartoe zij op grond van de overeenkomst verplicht was.
2.5.
Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van hun stellingen over de levering: Delegro dat Magazijninrichting 110 liggers en 34 staanders te weinig heeft geleverd, en Magazijninrichting dat zij wel degelijk conform de overeenkomst tussen partijen alle staanders en liggers heeft geleverd.
2.6.
In het tussenvonnis 5 november 2024 heeft de kantonrechter overwogen dat als na bewijslevering naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komt vast te staan dat Magazijninrichting te weinig staanders en liggers heeft geleverd, dan geldt dat Delegro inderdaad mocht overgaan tot de gedeeltelijke ontbinding en zal zij het gevorderde bedrag van € 8.034,90 niet aan Magazijninrichting hoeven te betalen.
2.7.
Magazijninrichting heeft tijdens de zitting van 5 maart 2025 twee getuigen doen horen, te weten: [getuige 1] en [getuige 2]. Delegro heeft deze getuigen op hetzelfde moment in contra-enquête gehoord. Delegro heeft tijdens die zitting eveneens twee getuigen doen horen, te weten: [partij A 4] en [partij A 3]. Magazijninrichting heeft deze getuigen op hetzelfde moment in contra-enquête gehoord.
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de getuigenverklaringen en de door partijen eerder overgelegde producties, afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk is geworden dat Magazijninrichting niet alle goederen heeft geleverd die zij op grond van de koopovereenkomst verplicht was te leveren, en dat dit 110 liggers en 34 staanders betreft. Van doorslaggevende betekenis daarbij is dat uit geen enkel bewijsstuk noch uit hetgeen de getuigen hebben verklaard heel concreet blijkt dat deze goederen (uiteindelijk) aan Delegro zijn geleverd, alsmede het feit dat Magazijninrichting de goederen via meerdere transporten heeft geleverd, zonder daarvan goed vast te leggen welke aantallen het telkens betrof. Bovendien is een deel van de geleverde staanders weer door Magazijninrichting ingenomen en later wederom aan Delegro geleverd, zonder dat daarvoor voor elke levering aangepaste pakbonnen of andere stukken zijn opgesteld waaruit concreet blijkt om welke goederen het ging en welke aantallen. Ook staat vast dat de in het geding gebrachte pakbonnen niet altijd de juiste aantallen omschreven. Zo staat vast dat de levering van de 23 herstelde staanders vergezeld ging van een pakbon waarop stond dat het 70 staanders betrof. Datzelfde geldt voor het aantal geleverde vlonders: op de pakbon van 23 juni 2022 (prod 10 conclusie van antwoord in reconventie) staat vermeld dat 245 vlonders werden geleverd, terwijl vast is komen te staan dat er in totaal slechts 194 vlonders zijn geleverd.
2.9.
In het licht van het voorgaande leveren de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ook geen overtuigend bewijs op van de geleverde aantallen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard nooit zelf de verstuurde goederen te hebben geteld. En hij was ook niet aanwezig bij de levering zelf. En getuige [getuige 2] heeft weliswaar verklaard zich te herinneren dat alle 350 liggers en 70 staanders bij het eerste transport aan Delegro zijn geleverd maar tegelijkertijd verklaart hij dat hij zich dit met name herinnert omdat deze verzending op de standaard wijze is afgehandeld. Hij herinnert zich niet meer concreet, nu het ruim 2,5 jaar geleden is, dat hij met de pakbon in de hand ook daadwerkelijk de bestelling controleerde. Daarnaast verklaart hij dat de 70 staanders, nadat 23 daarvan waren hersteld, opnieuw aan Delegro waren geleverd en dat hij die 70 zelf had geteld. Maar hij verklaart ook dat hij niet zonder pakbon tot controle van de verzending kan overgaan, terwijl de kantonrechter hiervoor al vaststelde dat de aantallen op de pakbonnen niet altijd overeenkwamen met de aantallen goederen die werden geleverd. Bovendien staan tegenover de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de verklaringen van de getuigen [partij A 4] en [partij A 3]. Zij hebben beiden verklaard dat ze na telling hebben geconstateerd dat niet alles is geleverd.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende, kent de kantonrechter dan ook geen doorslaggevende betekenis toe aan hetgeen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard over de geleverde aantallen.
2.10.
Van Magazijninrichting mocht verwacht mogen worden duidelijk en controleerbaar bij te houden wat wanneer werd geleverd, teruggehaald en opnieuw geleverd. Dat heeft zij niet gedaan. Bovendien is het aan haar te wijten dát er goederen heen en weer werden gezonden (nu de staanders niet in orde waren) en dat daarbij onjuiste pakbonnen werden gebruikt. Daarom dienen de gevolgen van de onduidelijkheid die daarna is ontstaan ook voor haar rekening en risico te komen.
2.11.
Nu voldoende aannemelijk is geworden dat Magazijninrichting 110 liggers en 34 staanders te weinig aan Delegro heeft geleverd, mocht Delegro overgaan tot de gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst en hoeft zij het gevorderde bedrag van € 8.035,90 niet te betalen. De kantonrechter zal de vordering van Magazijninrichting op dit punt dan ook afwijzen. Dat geldt daardoor ook voor het onder II door Magazijninrichting gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten en rente.
Moet Delegro het bedrag van € 6.050,- betalen?
2.12.
Magazijninrichting voert ook ten aanzien van het bedrag van € 6.050,- aan dat Delegro dit bedrag verschuldigd is op grond van de koopovereenkomst. Weliswaar is na de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen partijen overeengekomen dat Delegro dit bedrag niet meer hoefde te betalen, in ruil voor teruggave door Delegro van de geleverde vlonders. Maar deze tweede overeenkomst heeft Magazijninrichting inmiddels ontbonden omdat Delegro de vlonders buiten heeft gelegd waardoor ze beschadigd zijn geraakt en daardoor onbruikbaar zijn geworden. Het gevolg hiervan is dat het bedrag van € 6.050,- door Delegro alsnog moet worden betaald.
2.13.
Delegro stelt dat zij dit bedrag niet hoeft te betalen omdat Magazijninrichting de overeenkomst op dit punt niet heeft mogen ontbinden. De vlonders verkeren namelijk niet door de schuld van Delegro in een slechte staat: dat verkeren ze immers al sinds het moment dat ze door Magazijninrichting bij Delegro werden afgeleverd. Dat was nu juist de reden dat werd overeengekomen de vlonders in ruil voor de creditnota te retourneren. Ze zijn door Delegro ook niet buiten opgeslagen.
2.14.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor ontbinding van een overeenkomst als onderhavige is conform artikel 6:265 lid 1 BW slechts dan plaats indien sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de afspraak over de teruggave van de vlonders, in die zin dat Delegro de vlonders niet meer kan teruggeven in de staat waarin ze zich bevonden op het moment dat Magazijninrichting ze had geleverd. Nu Magazijninrichting zich beroept op het rechtsgevolg van deze stelling, namelijk de ontbinding, draagt zij het op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bewijslast van deze stelling.
2.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Magazijninrichting, in het licht van de betwisting op dit punt door Delegro, onvoldoende onderbouwd gesteld dat de vlonders zich thans in een slechtere staat bevinden dan ze zich bevonden op het moment van levering door Magazijninrichting (al dan niet doordat ze buiten zijn opgeslagen door Delegro), én dat indien dit wel zo zou zijn, dit aan Delegro te wijten is. Bij dit oordeel weegt de kantonrechter mee dat het feit dat de vlonders zich thans nog bij Delegro bevinden, in welke staat dan ook, in eerste instantie te wijten is aan de wijze waarop Magazijninrichting zelf uitvoering heeft gegeven aan de koopovereenkomst tussen partijen. Zij is immers, zoals hiervoor al werd overwogen, ten onrechte blijven aandringen op betaling van het bedrag van
€ 8.035,90. Daarnaast is zij verantwoordelijk geweest voor het feit dat niet alles werd geleverd, en dat wat wel werd geleverd niet altijd conform de koopovereenkomst was. Daarmee dient Magazijninrichting het risico van haar handelswijze te dragen. Dat betekent dat Magazijninrichting deze overeenkomst niet had mogen ontbinden, zodat Delegro het bedrag van € 6.050,- niet hoeft te betalen.
De kantonrechter zal de vordering van Magazijninrichting dan ook op dit punt afwijzen.
Moet Delegro de 194 vlonders retourneren?
2.16.
Magazijninrichting vordert subsidiair – voor het geval de kantonrechter oordeelt dat Delegro het gevorderde bedrag van € 6.050,- niet hoeft te betalen – alsnog overgaat tot teruggave van de geleverde vlonders.
2.17.
Delegro stelt dat zij weliswaar in beginsel verplicht is over te gaan tot teruggave van de vlonders, maar zij heeft deze verplichting opgeschort totdat Magazijninrichting het bedrag van € 510,12 aan haar heeft terugbetaald. Dit bedrag is door Delegro als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst door Delegro, teveel aan Magazijninrichting betaald. Bovendien heeft Delegro schade geleden omdat zij elders vlonders heeft moeten aanschaffen. Een vergoeding van die schade, ten bedrage van
€ 6.247,50, wordt door Delegro in reconventie gevorderd, evenals het bedrag van € 510,12.
2.18.
De kantonrechter oordeelt op grond van afspraak daarover tussen partijen, die zoals hiervoor werd geoordeeld, in stand is gebleven, dat de vlonders terug moeten naar Magazijninrichting. Dit deel van de vordering wordt dus toegewezen, in die zin dat 194 vlonders retour moeten (in plaats van de gevorderde 245). De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals genoemd in het dictum.
Conclusie
2.19.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vorderingen van Magazijninrichting ten aanzien van het bedrag van € 8.035,90 (en de daaraan gekoppelde vordering aan buitengerechtelijke kosten en rente) en het bedrag van
€ 6.050,- zullen worden afgewezen en dat de 194 vlonders door Delegro aan Magazijninrichting moeten worden geretourneerd.
in reconventie
2.20.
In reconventie zal moeten worden beoordeeld of Magazijninrichting een bedrag van
van € 6.247,50 en een bedrag van € 510,12 aan Delegro moet betalen.
Moet Magazijninrichting de geleden schade ten bedrage van € 6.247,50 vergoeden?
2.21.
Delegro vordert Magazijninrichting te veroordelen aan haar een bedrag van
€ 6.247,50 te betalen voor de aanschaf van vervangende vlonders. Delegro heeft, samengevat, aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij elders vlonders aan heeft moeten schaffen, omdat duidelijk was geworden dat Magazijninrichting niet alsnog deugdelijke vlonders kon en/of wilde leveren. Voor deze vervangende vlonders heeft Delegro € 6.247,50 meer moeten betalen dan dat zij had moeten betalen voor de vlonders op grond van de koopovereenkomst met Magazijninrichting. Delegro vordert dit bedrag als schade.
2.22.
Magazijninrichting voert verweer en betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, dat Delegro schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen de door Delegro gestelde tekortkomingen en de gestelde schade. Het betrof immers gebruikte vlonders, zodat geheel nieuwe vlonders niet als schade kunnen worden opgevoerd.
2.23.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op de verplichting tot schadevergoeding zijn de artikelen 6:74 BW en volgende van toepassing. Daaruit volgt dat Magazijninrichting de schade moet vergoeden die het gevolg is van haar tekortkoming. Partijen hebben afgesproken dat Magazijninrichting de 194 geleverde vlonders zal terugnemen en Magazijninrichting heeft terzake een creditnota van € 6.050,- aan Delegro verzonden. Hiervoor werd al geoordeeld dat deze afspraak in stand is gebleven. Hiermee was de discussie tussen partijen over de verplichtingen ten aanzien van de vlonders beëindigd. Delegro heeft hierbij geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van een eventuele vordering van schade die het gevolg is van het handelen door Magazijninrichting ten aanzien van die vlonders. Dat dit anders zou zijn is ook niet door Delegro gesteld. Zij verwijst slechts in algemene zin naar de brief van 11 september 2023 en naar de email van 13 oktober 2023 (prod 8 dagvaarding). Maar daaruit blijkt dat naar het oordeel van de kantonrechter juist niet. Weliswaar is Delegro nadien blijven aandringen op een hoger bedrag aan creditering dan het bedrag van € 6.050,-, maar dit hing naar eigen zeggen samen met de discussie over de ontbrekende liggers en staanders, en stond dus los van de vlonders. In de aangehaalde brief van 11 september 2023 liet Delegro immers aan Magazijninrichting weten:

Anders dan u stelt heeft cliënte niet verzocht om een hoger bedrag dan € 6.050,00 te crediteren voor het terugnemen van de vlonders. Het zijn de ontbrekende liggers en staanders die ten grondslag liggen aan het voorstel van mijn cliënt om een hoger bedrag te crediteren.’
2.24.
Op grond van het voorgaande bestond voor Magazijninrichting geen verplichting meer ten aanzien van die vlonders, anders dan ze terug te nemen. Delegro wist op het moment dat ze de afspraak maakte, dat ze van Magazijninrichting geen vlonders meer zou krijgen en dat ze die dus elders zou moeten kopen. Van een tekortschieten door Magazijninrichting is dan dus ook geen sprake. Bovendien ontbreekt het voor schadevergoeding noodzakelijke causale verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade.
2.25.
De kantonrechter zal de vordering van Delegro op dit punt dan ook afwijzen. Dat geldt daardoor ook voor het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten en rente.
Moet Magazijninrichting het bedrag van € 510,12 aan Delegro betalen?
2.26.
Delegro vordert Magazijninrichting te veroordelen om aan Delegro een bedrag van
€ 510,12 te betalen. Delegro stelt dat zij dit bedrag als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding ten aanzien van het bedrag van € 8.035,90, aan Magazijninrichting teveel heeft betaald. Zij vordert dit bedrag als zijnde onverschuldigd betaald.
2.27.
Magazijninrichting voert verweer en betwist dat Delegro € 510,12 onverschuldigd heeft betaald. Hetgeen Delegro heeft betaald vloeit voort uit haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Er bestaat dus wel degelijk een rechtsgrond voor de verrichte betalingen.
2.28.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De onderbouwing van het bedrag van € 510,12 blijkt uit voornoemde brief van 11 september 2023 van Delegro aan Magazijninrichting. Daarin staat (voor zover van belang):

(…) Op basis van de door uw cliënt overgelegde excel-sheet vertegenwoordigen de l10 ontbrekende liggers een waarde van € 2.662,00 (inclusief BTW); de 34 ontbrekende staanders vertegenwoordigen op basis van dezelfde excel-sheet een waarde van € 5.883,02 (inclusief BTW), samen € 8.545,02. Samen met het te crediteren bedrag van € 6.050,00 voor de vlonders gaat het in totaal om een bedrag van € 14.595,02 voor goederen die niet geleverd zijn en goederen waarvan is overeengekomen dat die door uw cliënte worden teruggenomen. Van het oorspronkelijke factuurbedrag resteert dan € 13.343,88 (€ 27.938,90 -/-
€ 14.595,02). Cliënte heeft derhalve € 510,12 meer betaald dan zij verschuldigd is voor hetgeen uw cliënte geleverd heeft.(…)’
2.29.
Op grond van voornoemde berekening in samenhang met de verschillende oordelen in onderhavig vonnis, komt de kantonrechter tot het oordeel dat Delegro haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Dat baseert de kantonrechter op het volgende.
2.30.
Vooropgesteld moet worden dat op grond van de in het tussenvonnis vastgestelde feiten in samenhang met de oordelen in onderhavig vonnis, door Delegro in beginsel een koopsom moest worden betaald van € 27.938,90 incl. btw minus € 8.035,90 incl. btw en minus € 6.050,- incl. btw. Dat komt neer op een bedrag van € 13.853,- incl. btw. Betaald is een bedrag van € 13.854,-. Dat is een verschil van €1.
2.31.
In voornoemde berekening gaat Delegro er echter vanuit dat de niet geleverde l10 liggers en de 34 staanders tezamen een waarde vertegenwoordigen van € 8.545,02 incl. btw. Maar in onderhavig vonnis is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat deze goederen tezamen een waarde vertegenwoordigen van € 8.035,90 (incl. btw). Dit lijkt de hoogte van het gevorderde bedrag van € 510,12 grotendeels te verklaren: € 8.545,02 minus
€ 8.035,90 = € 509,12. En dit verschil van € 1 zelf lijkt weer te worden verklaard doordat in de correspondentie tussen partijen ook is gesproken over het bedrag van € 8.034,90 in plaats van € 8.035,90 (bijvoorbeeld in de e-mail van 4 oktober 2023 van Magazijninrichting aan Delegro). Dit lijkt deze € 1 euro te verklaren: € 8.545,02 minus € 8.034,90 = € 510,12.
2.32.
Nu Delegro niet heeft onderbouwd waarop het bedrag van € 8.545,02 in de berekening is gebaseerd, is daarmee onvoldoende onderbouwd waarom een bedrag van
€ 510,12 te weinig is betaald. Om die reden wijst de kantonrechter de vordering op dit punt af. Dat geldt daardoor ook voor het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten en rente.
Conclusie
2.33.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vorderingen van Delegro moeten worden afgewezen.
Proceskosten
2.34.
Magazijninrichting is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom deze proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Delegro worden begroot op:
- salaris advocaat
1.218,00
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.353,00
2.35.
Delegro is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom deze proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Magazijninrichting worden begroot op:
-salaris advocaat € 1.017,00
-nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.152,00

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt Delegro en haar vennoten hoofdelijk om alle aan hen geleverde vlonders (194 stuks) binnen 14 dagen na betekening van onderhavig vonnis aan Magazijninrichting ter beschikking te stellen en af te geven aan Magazijninrichting c.q. aan een door haar aan te wijzen vervoerder, zulks op verbeurte van een dwangsom groot € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat daar niet aan wordt voldaan, zulks met een maximum van € 5.000,-;
3.2.
veroordeelt Magazijninrichting in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Delegro begroot op € 1.353,- te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening, indien Magazijninrichting niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen van Delegro af;
3.6.
veroordeelt Delegro in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Magazijninrichting begroot op € 1.152,-, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening, indien Delegro niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.